Zeist, 28 Mei 1808.
Hoezeer, lieve karolina! mij uw laatste brief verheugd heeft, kan ik u niet genoeg zeggen. Niet de lof, welken gij mij toezwaait, maar het bewijs, dat ik in uw schrijven vind van de edelmoedigheid uwer inborst, heeft mij getroffen. Niet zoo als wilhelmina Z. jegens u handelde, maar veel beter dan zij deed, hebt gij u omtrent mij gedragen. Ik dank er u voor en word er door aangemoedigd, om nogmaals openhartig met u te werk te gaan, en u het antwoord op een gedeelte van uwen brief van 14 Mei, hetwelk ik u schuldig gebleven ben, thans te geven. Van uwe handelwijze betreffende louise derval, is hier de rede. Gij vraagt mij, ‘waarom leven wij in de wereld, zoo het niet is, om zoo gelukkig te wezen, als wij worden kunnen? en vindt dat men niet al te kiesch kan zijn aangaande de middelen om zich te vermaken, mits evenwel niemand er door benadeeld worde.’ Op het eerste lid van dit voorstel, antwoorde ik: men leeft in de wereld, niet om de wereld; hier gelukkig zijn mag men, maar zulks te worden, moet geenszins ons hoofdoog-