De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
niet is om zoo gelukkig te wezen, als wij worden kunnen? Welk kwaad steekt er in, om zich te vermaken en partij te trekken van de zich daartoe aanbiedende gelegenheden. Al te naauwgezet kan men niet zijn; ik hou het daarvoor, dat als men niemand benadeelt, het niet juist noodig is zoo kiesch te zijn aangaande de middelen, van welke men zich, ter bereiking van een of ander oogmerk, bedient. Dit laatste zeg ik met betrekking op het gebeurde met Jufvr. derval. Wat aangaat dat met den Franschen officier; hierin heb ik, dunkt mij, mij niets te verwijten; ik kan niet helpen dat ik behage, en gevolgd worde. Had ik mij stijf en streng gedragen, waarlijk, dan zou ik meer ijdelheid dan nu, aan den dag gelegd hebben, en reden gegeven, dat men zeide: ‘Ziet, welk eene inbeelding zij van zich zelve heeft, 't is of zij denkt, dat een weinig vriendelijkheid terstond iemand op haar verliefd zou maken.’ Dus die zware onvoorzigtigheid, van welke gij mij beschuldigt, bespeur ik niet in mijn gedrag met den man, die sedert mij de doorslaandste bewijzen van zijne opregte liefde gegeven heeft, door mij overal op te zoeken, waar hij begreep dat ik wezen kon, en op de dagen als hij mij niet gezien had, mij telkens des avonds, door mijne kamenier, de allerliefste briefjes te laten in handen komen, in welke hij zijne droefheid, van mij misgeloopen te hebben, op de hartelijkste wijze betuigt. Schoon lisbeth mij altijd verzocht haar een klein woordje tot antwoord aan hem te geven, daar hij zeker des anderen daags 's morgens vroeg er | |
[pagina 107]
| |
om zou komen vragen, heb ik dit steeds geweigerd, uit vrees van eene onvoorzigtigheid te begaan. Zie dan nu of ik niet eer een prijsje, dan knorren van u verdien. Tiberne (zoo is de naam van mijnen vriend) is sedert eergisteren afwezig: ambtsbezigheden heeft hij mij gezegd maakten voor eene week of vier zijne verwijdering van hier noodzakelijk. Zijn vertrek maakt eene ledigheid in mijne dagelijksche verkeering, die ik door niets weet aan te vullen, en welke mij naar zijne terugkomst doet verlangen. Kom mijne verveling te hulp door mij weldra eens weder te schrijven, en zoo mogelijk leg uwe gestrengheid ter zijde. Verhaal mij, liever dan weder te knorren, eens, hoe u het bezoek van dokter IJ. bevallen is. Wat heb ik moeten lagchen, toen hij mij zijn voornemen, om naar Zeist te gaan, mededeelde! Het spijt mij dat hij sedert dien tijd niet weêr hier is geweest. Zoo ras ik maar pijn in mijnen pink voel, laat ik hem halen, en dan zal ik hem zoo plagen, dat hij mij wel zal moeten vertellen wat hij u gezegd heeft, wat gij hem hebt geantwoord, en of gij u ook wat onvoorzigtig gedragen hebt. Dit zou ik haast wenschen om gewroken te zijn. - Vaarwel!
karolina M. |
|