| |
XXX. Brief.
Karolina M. aan Emilia P.
| |
Amsterdam, 26 April 1808.
Hartelijk dank, beste emilia voor uwen lieven brief van 14 April. Hij heeft mij gesticht, verlicht en veel genoegen verschaft.... maar wat zal ik u zeggen, ik wacht rustiger oogenblikken dan de tegenwoordige, om met verdubbelde aandacht over den inhoud te peinzen, thans heb ik het zoo drok met allerlei pretjes, dat ik aan niets anders denken kan. De inkomst van den Koning heb ik gezien, maar u dat fraaije schouwspel te beschrijven, zou nutteloos zijn, wijl gij in de courant hebt kunnen lezen, hoe alles zich toegedragen heeft. Louise derval was met mij bij nieuwland, vanwaar wij alles heerlijk zagen: hoe kwaamt gij daaraan, zult
| |
| |
gij wel zeggen, om zoo beleefd jegens die goede vreemde Jufvr, te zijn? Ik zal het u uitleggen, en bewonder dan mijn vernuft. Laatst in Felix, daar ik niemand van mijne jaren had om mee te praten, louise ontmoetende, kreeg ik in mijn hoofd van eens regt lief jegens haar te wezen, tot tijdverdrijf, Ik speelde mijne rol voortreffelijk; aangemoedigd door mijne vriendelijkheid, snapte zij heel aardig, en gelijk ik u, geloof ik gezegd heb, zij geviel mij wel. Ik meende echter onze kennis vernieuwing daarbij te laten, maar ziet, twee dagen voor den 20sten kreeg mijne moeder weder een weinig koorts, zoodat zij reeds voorzag niet met mij naar den Dam te zullen kunnen gaan. Nu was Holland in last, alle mijne kennissen hadden reeds hare afspraken gemaakt; mij ergens in te dringen wilde ik niet, alléén kon ik kwalijk bij nieuwland gaan. Daar viel mij in, louise mee te nemen; ik had haar toch in Felix gezegd dat zij eens bij mij moest komen, dus stelde ik mama voor haar ten eten te vragen, daar wij toch eenige menschen wachtten, en haar dan kwanswijs eene tweede beleefdheid te doen, in het voorstel van mij te vergezellen. ‘Zijt gij,’ zeide ik tegen moeder, ‘zijt gij Dingsdag wel genoeg om met mij te gaan, zoo laat ik haar onder een of ander voorwendfel afzeggen; durft gij het niet wagen, zoo ben ik door haar bijzijn uit den nood.’ Mama kuste mij, noemde mij een slim dingetje, en keurde mijn voorstel goed. Zoo schreef ik heel vriendelijk aan louise, om haar ten eten te vragen, zij viel volkomen in den strik; kwam te bestemden tijde
| |
| |
en toonde zich zeer verheugd toen haar de gelegenheid werd aangeboden, om den intogt van lodewijk te zien. Hoezeer mijne voorkomendheid ook half zuiver, half valsch geweest zij, komt er misschien een wezenlijk geluk voor Jufvr. derval uit voort. De Heer S. die met zijne vrouw ook dingsdag bij ons at, scheen met de Zwitsersche zeer ingenomen en gaf eenigen lust te kennen om haar tot gouvernante over zijne dochter te nemen. Dit kind is wel het stoutste en domste dat ik ken, en er zal veel aan te kluiven zijn, om het goed te krijgen, maar de Heer S. heeft duiten, hij zal louise wel betalen en dat is voor die soort van dames toch maar alles. Ik zal mijn best doen, dat zij geplaatst worde, dan ben ik in ééns van haar af, anders mogt zij nu eens denken dat ik eenen gezetten omgang met haar wilde aanleggen en daar is het ver van af. - Nu moet ik u verhalen wat voor geneugten ik gisteren heb gehad. Het bal door de stad aan den Koning gegeven, ha in den schouwburg plaats. Eene menigte wel gekleedde dames, onder welke ik mij, om redenen hierna te melden, vleije geene slechte figuur gemaakt te hebben, benevens vele Heeren, onder welke eene menigte zoo Hollandsche als Fransche officieren, vervulden de zaal, wier vloer met dien van het tooneel gelijk gemaakt was. Nadat de Koning gekomen, en gezeten was, begon men te dansen; ik deed lustig mede, vele heeren, vraagden om mijne hand, maar vooral was er een jonge Franschman aan wien ik bijzonder scheen te behagen, meer dan eens danste ik met hem, en gedurig hoorde ik uit zijnen mond de allerliefste
| |
| |
complimentjes. De Koning ging spoedig heen, maar zulks verminderde geenszins de vrolijkheid. Na verloop van tijd, daar ik een weinig zat uit te rusten, werd in eens het groote scherm hetwelk zoo lang neer gehangen had, opgehaald en op de plaats waar anders, de treurstem van wattier weergalmt, of van well ons als Pierrot met zijne grappen vermaakt, zag men tafels met uitgezochte spijzen overladen, gereed staan. Als een pijl uit een' boog vloog mijn officiertje naar mij toe, en bood zich aan om mij derwaarts te geleiden; ik weigerde zulks niet, kreeg eene goede plaats en zag mij nu gediend en opgepast, met eene zorgvuldigheid zoo als ik nimmer ondervond. Alleraangenaamst was het gesprek van mijnen gedienstigen geest. Ik deelde hem erkentelijk van de spijzen welke ik voor mij kreeg mede, hij bedankte mij met een glas wijn, en dronk op mijne gezondheid. Na het eten bragt hij mij weder in de zaal, ik danste nog een paar keeren met hem, hij met niemand anders, en wanneer ik zulks deed, was hij als mijne schaduw sleeds bij mij. Daar het uur van vertrekken naderde, weigerde ik eindelijk te dansen, en ging in eene der loges wat zitten uitrusten. Daar volgde mijne conquête, mij. Hij vraagde mij, waar ik woonde, waar hij mij eens weder zou kunnen aantreffen, hoe ik heette? Op de eerste vraag antwoordde ik niet, op de tweede met eene wedervraag, van welk belang het voor hem kon zijn, mij weder te ontmoeten? Waarop hij uitriep: ‘C'est pour moi du plus grand intérét. L'impression que vous avez faite sur moi est ineffagable, je
| |
| |
ne puis vivre desormais, sans avoir du moins de tems en tems, le bonheur de vous voir!’ Mijnen naam zeide ik hem, daarop zag ik hem verbleeken, en dacht mij, ontstellen: ik begreep er de reden niet van, en wilde hem die vragen, maar juist kwam mijn oom mij halen, wijl zijn rijtuig vóór was, ik moest vertrekken, en ging. Ik beken dat ik nergens en nimmer mij zoo vermaakt heb als gisteren avond, ik ben nog vol van het fraaije schouwspel dat ik gezien en - de aangename dingen die ik gehoord heb, en heb er u dus met genoegen wat breedvoerig over geschreven. Maar hoe zal u zulks bevallen? mijn aanbidder, (want zoo toch mag ik hem met regt noemen) mijn aanbidder is een Franschman, en ik ken uwe gedachten over al wat dien naam draagt. Doch laat uw oordeel niet te algemeen wezen, er zijn toch geene regels zonder uitzondering, ik verzoek er ééne voor mijnen Beau; indien gij eens wist hoe wél hij er uit ziet; blond krullend haar, een blozend aangezigt, schoone mannelijke trekken, eene groote fraaije gestalte, eene manier van spreken die ieder moet behagen, zoo gij hem zaagt, gij zondt zeker zeggen dat het mij niet kwalijk te nemen is, zoo ik een weinig met hem ingenomen ben. Het zal mij benieuwen wat er verder van de zaak zal komen. Gelijk ik u het voorgevallene geschreven heb, zal ik u het vervolg mededeelen; ik moet iemand hebben met wie ik er over spreken kan; mijne moeder is daartoe de persone niet; u kieze ik daartoe met vertrouwen uit, doch tusschen ons beide, blijve alles, hierop maak
| |
| |
ik staat. En nu vaarwel. Voor eenen dag na een Bal, heb ik dunkt mij al veel geschreven; ik ben moede, en ga vroeg naar bed.
karolina M.
|
|