zich naar mij om, en vraagde of ik niet Jufvr. derval was? Op mijn bevestigend antwoord begon zij een minzaam gesprek, vraagde of ik ook tijding van u had, hoe het mij in Amsterdam beviel, of ik de zaal, waar wij toen waren niet fraai vond? enz. Toen begon de muzijk, en iedereen ging zitten. Gedurende de pauze, hervatte karolina het gesprek met mij, en was zoo vriendelijk als ik kon verlangen. Ik dacht haar geheel gewonnen te hebben, evenwel haar een paar dagen daarna op de straat tegenkomende, scheen zij mij weder vergeten te hebben, want naauwelijks beantwoordde zij, mijnen beleefden groet. Dan eergisteren werd ik verrast door een minzaam briefje van hare hand, behelzende eene uitnoodiging om dien middag bij Mevr. M. te kommen eten: ik nam die aan, werd allerbeleefdst door moeder en dochter ontvangen, en bragt met haar, en de verdere daar verzamelde gasten, een' zeer genoegelijken dag door. Karolina zeide mij eenen brief van u ontvangen te hebben, en sprak van u met eene liefde en achting, welke mij zeer voor haar innamen. Daar het gesprek, gedurende den maaltijd meer dan eens de aaanstaande komst van den Koning betroffen, en ik gezegd had gaarne zijnen togt door de stad te willen zien, vraagde mij Mevr. M. of ik karolina wilde vergezellen op de kamer welke zij tot dat einde besproken had; ik wist niet of ik dat aanbod wel durfde aannemen, maar karolina drong er op aan, op eene wijze, die mij overhaalde. Ik ben dan gisteren in de koets van Mevr. M. met karolina alleen (wijl hare moeder zich