Zeist, 8 April 1808.
Lieve karolina!
Hartelijk dank voor uwe deelneming in de beleediging, welke ook mij door het schrijven van Mejufv. Z. wordt aangedaan, want die deelneming toont, dat gij mij niet in staat rekent te zijn, om kwaadaardig, gevoelloos, of door jaloezij gedreven, te handelen. Maar, verschoon mij, zoo ik nogmaals met u verschille, omtrent hetgeen van uwe zijde behoort gedaan te worden. Verschoon mij, zoo ik mij vermeet u raad te geven. Schrijf niet, dit is mijn raad en mijn verzoek. Stel u zelve eens in de plaats van wilhelmina, en oordeel dan of gij wel zoo veel reden hebt dan gij denkt, om boos op haar te zijn. Verbeeld u, gij waart van de liefde eenes mans verzekerd, gij ontvingt eenen brief van hem welke u in die verzekering sterkte. Wat later kwame u eene soort van waarschuwing tegen den geliefden persoon in handen, zoudt gij terstond gelooven wat tot zijn nadeel aan u geschreven werdt? mij dunkt neen. Dit evenwel zuivert Jufvr. Z. niet geheel en al van de blaam, dat zij onvoegzame uitdrukkingen tegen welmeenende per-