's Gravenhage,14 Maart 1808.
O mijne waardste! gij, die zoo vrolijk dit tranendal doorwandeldet, gij kent dan nu ook de smart! Ach! mijn doorwond hart kan bijna geene droefheid meer voor anderer leed gevoelen; mijne beschreide oogen hebben bijkans geene tranen meer over, om die te storten over wee, dat mij niet persoonlijk treft, en echter, de heilige vriendschapsband, welke mij aan u hecht, doet mij lijden over uwen druk en weenen om uw leed! uwe moeder is krank! Helaas! wat moet gij niet gevoelen! Het is goed dat emilia P. bij u is, zij is hardvochtig; mijn teeder zenuwgestel zou het niet uithouden, zoo gestadig een lijdend medemensch voor oogen te hebben! O! neem gij u zelve in acht, verstoor niet, door te huiszitten en waken, uwe dierbare gezondheid; laat u niet te zeer door de gevoellooze emilia wetten voorschrijven! Spaar u, spaar u voor mij! Wat zou er van mij worden, indien ik u moest verliezen, u die mij nog somtijds door uwe opgeruimdheid hebt vervrolijkt; wanneer ik klaagde om hem.... om hem, den wreedaard, wiens naam ik niet durf uiten, uit vrees dat mijne tranen, dit