| |
| |
| |
XXXV.
De verbeterde overtreder.
Zoo veel van zijnen tijd als hij aan zijne bezigheden in de hoofdstad onttrekken kon, werd in de volgende maanden door ferdinand te Voorschoten, en wel inzonderheid aan het huis van debora, bij zijne geliefde doorgebragt. Wel vielen de dagen van afwezendheid hard aan twee personen, die nimmer van elkanders gezelschap verzadigd waren, en steeds veel te zamen te spreken hadden, doch gelijk aan alle dingen in de wereld, zoo was ook hier naast het kwade, eene goede zijde, want hoe hinderlijker voor beide de dagen van scheiding waren, zoo veel te meer prijs stelden zij op die welke zij te zamen konden doorbrengen; dan zag elisabeth lang vóór het uur waarop ferdinand verwacht werd, reikhalzend naar hem uit, dan was de ontmoeting regt hartelijk, dan waren de wandelingen, somtijds bij strenge koude en op hard bevrozene paden, regt aangenaam, de gesprekken dubbel belangrijk, en het vooruitzigt op de blijde toekomst, die de vervulling van beider wenschen vervatte, en waaraan men telken week nader kwam, verzachtte
| |
| |
de nog voortdurende ontbering. Dikwijls kwam, hetgeen ten opzigte van ferdinands broeder hangende was, op het tapijt, en telkens vraagde elisabeth of de stemming van den vader nog niet veranderd was; na eenige keeren een ontkennend antwoord hierop ontvangen te hebben, vernam zij eindelijk, dat de aankomst van karel in Holland, door de najaarsstormen vertraagd was en hij zich thans in de haven van Portsmouth onthield. Dat brieven, die sedert gewisseld waren, den toorn van den ouden heer eenigzins hadden doen bedaren, en dat men nu de hoop voedde dat de zoon ten minste, met heuschheid zou ontvangen worden; maar voor de vrouw scheen nog geene genade te zijn. Wanneer ferdinand weder vertrok, bleef elisabeth niet in gebreke hem altijd haren wensch te herhalen, om dien aan zijnen vader over te brengen, dat ook de echtgenoot van karel op hare bruiloft mogt tegenwoordig zijn, en steeds vermeerderde zoo doende voor haar de achting en liefde van haren vriend.
Op zekeren morgen, gardijn sedert een' dag of acht weder in de hoofdstad zijnde, gebeurde het, terwijl de weduwe tolver en mejufvrouw basmooth te zamen zich met haren gewonen dagelijkschen arbeid bezig hielden, en bij den haard in de woonkamer genoegelijk gezeten waren (het was in het laatst van Februarij 1817) dat een heer uit Engeland zich liet aanmelden, en de beide vrouwen tot hare groote verbazing Sir edward, Lord werners zoon zagen, binnentreden. ‘Mag ik mijne oogen gelooven?’ riep elisabeth uit. ‘Zijt gij het waarlijk, Sir edward!
| |
| |
dien ik voor mij zie?’ - ‘Ik ben het in eigen persoon, o zon van Barkey-Vale!’ antwoordde hij lagchende. ‘Deze spreekwijze gebruik ik thans geenszins om u te kwellen, maar alleen om u, indien gij nog eenigen twijfel voeddet, te overtuigen dat ik het werkelijk ben. Doch liever moest ik zeggen, ik ben het niet, want een gansch ander man dan voor dezen, is edward thans. Verleen mij uwe aandacht, en ik zal u veel nieuws verhalen.’ Men verzocht hem plaats te nemen, de twee vrouwen gingen nevens hem zitten, want hij verlangde dat debora mede aanhooren zoude wat hij te zeggen had, en hij begon: ‘Ik heb gedwaald, of wel ik heb verkeerd gehandeld; niet uit liefde voor u, elisabeth - gij zult het mij, hoop ik, vergeven, - maar om mij van een' lastig gewordenen band vrij te maken, heb ik u eertijds mijne hand geboden; toen gij die afweest, wist ik geen raad meer en ontvlood mijn vaders huis. Ik deed eene groote reize, en leerde op dezelve zoo vele zedelooze menschen kennen, dat ik wars van de wereld, mij begon te schamen van zelf tot degenen die de menschheid onteeren, te behooren. Tot mijn geluk maakte ik kennis met een' jongen geestelijke, die niet gelijk selsat altijd met Bijbelspreuken schermde, den vrome uithing en slecht handelde, maar die inderdaad godvreezend was, en met verstand mij op den goeden weg trachtte terug te brengen. Ik hoorde naar zijnen raad; ik zeide als de verloren zoon: ik zal opstaan en tot mijnen vader gaan, en ik deed het in gezelschap van mijnen vriend, vast besloten hebbende, al wat ik ver- | |
| |
der verkorven had, zoo veel mogelijk weder goed te maken. Mijn vader ontving mij beter dan ik had durven hopen - maar het meisje aan hetwelk ik voldoening schuldig was, leefde niet meer.’ - Hier werd edward door zijne aandoeningen verpligt eene pauze te maken;
nadat hij zich eenigzins hersteld had, vervolgde hij: ‘Wij keerden naar Werner-Castle terug; selsat kwam daar volgens hare gewoonte logeren, en was, vooral nu ik wist hoe zij omtrent john gehandeld had, hatelijker in mijne oogen dan ooit. Evenwel verweet ik mij zelven ook den goeden john niet met de vriendelijkheid die hij verdiende, behandeld te hebben. Het bezoek aan falmains dochter (hetwelk gij u herinneren zult) kwam mij weder in de gedachte, uw gedrag in deze werd nu evenzeer gebillijkt, als ik het vroeger gelaakt had, en ik ging helena nu waarlijk uit vriendschap zien. Met een lief, gezond kind op haren schoot, benevens haren vader en haren echtgenoot gezeten, vond ik haar, zij zag er welgedaan en weltevreden uit, en naar allen schijn was zij gelukkig. Zij sprak mij van u, en bij die gelegenheid zeide haar man, die, gelijk gij weet, intendant bij Lord oswald is, dat er eenigen tijd geleden onderzoek gedaan was naar de betrekkingen en voormalige omstandigheden van eenen robbert basmooth, die in der tijd het kantoor van de heeren sibs en wells moest overgenomen hebben. Ik heb, zoo vervolgde hij, dit eerst vernomen nadat er geantwoord was, anders zou ik omtrent den voornoemden persoon nog iets hebben kunnen mel- | |
| |
den, dat ik niet zeker ben of degenen, die met het onderzoek belast waren, wel wisten, namelijk, dat deze persoon niet basmooth heette, maar alleen dien naam van zijne voedstervrouw gekregen heeft.’ Dit zeggende, zag edward met eenige beschroomdheid elisabeth vragende aan; zij vatte daarom het woord op en zeide: ‘Dit alles hebben de onderzoekers geweten: ja nog meer, zij hebben ons gemeld, dat mijn vader eigentlijk kirkumbaine moest heeten,
als zijnde de natuurlijke zoon van den Lord, welke dien naam droeg, en die later gehuwd is met wie de moeder is geworden van selsat en van den vader van john.’ Edward hernam: ‘Zoo waren zij wèl onderrigt, uitgezonderd één artikel. Volgens den intendant, die dienaangaande de bewijsstukken onder de papieren van Lord oswald, aan het geslacht van uwen grootvader vermaagschapt, gezien heeft, was robbert geenszins de natuurlijke, maar de echte oudste zoon van Lord kirkumbaine, uit een geheim huwelijk met eene vrouw beneden zijnen stand gesproten.’ - ‘Is het mogelijk!’ riep hier elisabeth, in verrukking hem in de rede vallende, uit: ‘edward, misleidt gij mij niet? mag ik uwe woorden gelooven? o, dan valt eene mijner grootste kwellingen weg, die namelijk, dat ik uit een' onechten stam zou voortgekomen zijn!’
‘Gij kunt volkomen staat maken op hetgeen ik u zeg,’ antwoordde werner: ‘en tot staving van deze waarheid, zal ik, indien gij het verlangt, nog verder verhalen, wat op mijn verzoek helena's man, tot opheldering van zijn gezegde er bij voegde.’
| |
| |
‘O,’ sprak elisabeth: ‘geene grootere dienst kunt gij mij bewijzen; ligt, bid ik u, den sluijer, die nog gedeeltelijk mijne aangelegenheden bedekt, geheel op.’
‘Wettiglijk, doch zonder zijn vaders weten in Engeland gehuwd met de dochter van eene modemaakster, dorsan geheeten keerde Sir edwin kirkumbaine naar Ierland terug, altijd hopende, hetzij met der tijd den ouden heer van zijne echtverbindtenis kennis te geven, hetzij na diens dood, er opentlijk voor uit te komen, en zijne echtgenoot, die hij zwanger achterliet, te halen. Dan tot het eerste ontbrak hem altijd den moed, zelfs toen hij van de bevalling zijner echtgenoot kennis had gekregen, en de vader steeds voortlevende, bleef het andere achterwege. Nu ontving hij eens van een' zijner vrienden te Londen de bedroevende tijding, dat het huis van de weduwe dorsan tot den grond was afgebrand, en dat al de zich daarin bevindende personen, dus ook zijne vrouw en zijn kind daarbij omgekomen waren. Een spuitgast evenwel had het kind gered, doch er zelf den kost niet voor hebbende, en niet kunnende opsporen aan wie het toebehoorde, leide hij het te vondeling; dit kind is hij, die later onder den naam van robbert basmooth is bekend geweest. Gij weet wat verder met hem voorviel, dus behoef ik daaromtrent niet meer te zeggen. Alleen dan nog het volgende, aangaande diens vader. Deze loszinnig van aard, was wel in het eerst bedroefd over het voorgevallene ongeluk, doch vond zich later door hetzelve uit eene groote verlegenheid gered, thans vrij zijnde, om, waar
| |
| |
zijn vader sedert lang op aandrong, een huwelijk met eene vrouw van aanzien te doen. Eliza, de dochter van Lord butterlain, werd zijne gade; dan hare trotschheid en spilzucht, deden weldra den ouden Lord berouw gevoelen over de toestemming welke hij aan zijn zoons vereeniging met haar gegeven had. Hij stierf vol bekommering, dienaangaande, en nu geenen breidel meer hebbende, spatteden de wufte edwin kirkumbaine en zijne echtgenoot zoodanig uit, dat zij weldra in schulden, en eindelijk in armoede vervielen. De vrouw overleed toen hare dochter (selsat) zestien en johns vader twaalf jaren oud was. Nu zag kirkumbaine geene uitkomst meer dan in eene oneerlijke handelwijze, deze werd ontdekt, en hij zou naar de gevangenis gesleept zijn geworden, indien hij niet door een pistoolschot aan zijn leven een einde had gemaakt. Onbewust van het bestaan zijns oudsten zoons, is hij altijd gebleven, doch na verloop van tijd kwam dit ter oore van selsat, door de dochter van den spuitgast, die robbert gered had, en welke in dienst kwam van onze fijne, die wist dat haar vader vroeger met eene juffer dorsan gehuwd geweest was (want hiervan had hij na den dood van den ouden Lord geen geheim meer gemaakt) doch die vrouw bij den brand van haar huis had verloren. Nu gaf mijne moeders vriendin veel geld aan de dienstmaagd, opdat zij zwijgen zoude, en zij zweeg, totdat zij met ongenoegen selsats dienst verlatende, er eene voldoening in vond te verspreiden, dat er een jongman bestond, die zeker
| |
| |
hare gewezene meesteres in den weg leefde, dewijl haar, zij wist niet waarom, op hals en keel verboden geweest was, van hem te spreken; en toen selsat deze praterij gewaar werd, zeide zij, dat die jongman een natuurlijke zoon van haren vader was, met welken zij niets te schaffen had, en wiens bestaan zij, uit eerbied voor haar vaders nagedachtenis, zoo veel zij kon, wilde verhelen; zoo alweder volgens hare gewone wijze van doen, hare onbarmhartigheid onder den dekmantel der deugdgezindheid verbergende. Dát de naam van basmooth aan den vondeling toegevoegd was, bleef haar onbekend, en zoo heeft zij u onder dien naam kunnen begroeten, zonder te weten dat gij hare nicht waart. Dan door de onderzoekingen, welken in der tijd naar uwen vader gedaan zijn, is haar de waarheid aangaande hare maagschap met u gebleken, doch zij heeft steeds het grootste stilzwijgen daaromtrent bewaard. Toen ik nu van falmain, met al dit gehoorde te huis kwam, openbaarde ik het mijnen vader, en vraagde of hij raadzaam vond, dat men u van hetzelve kennis gave. “Ongetwijfeld,” was zijn antwoord: “en wat meer is, selsat moet ondervraagd worden; elisabeth is, voor zoo veel ik heb hooren zeggen, in geene gunstige omstandigheden, welligt zou hare tante over te halen zijn, om haar jaarlijks iets toe te voegen, dewijl toch judith en alfred in hunne kindsche jaren, genot van kirkumbaines rijkdom gehad hebben, terwijl robbert in armoede voortleefde, en toch volgens onze landswetten, zou robbert, indien
| |
| |
men geweten had dat hij leefde, als oudste zoon de erfgenaam van zijn vaders titel en van zijne bezittingen (of van hetgeen daarvan nog mogt ongeschonden gebleven wezen) zijn geweest, en de twee andere kinderen hadden alleen op de erfportie van derzelver moeder eliza butterlain kunnen aanspraak maken.” Ik verzocht Lord werner zich met het ondervragen van selsat, dienaangaande, te willen belasten, en hij nam die taak op zich. Hoe hij er zich van gekweten heeft, is mij niet bekend geworden - gij weet, elisabeth! dat mijn vader geen man is, die zich gemakkelijk laat uithooren - doch den dag, nadat de woordenwisseling had plaats gehad, zag ik selsats koffers op een' wagen pakken, en haar zelve in een ander rijtuig vertrekken. Later sprak Mylord: “Wij zijn van een onwaardig schepsel nu voor altijd verlost,” - en zich tot mij wendende, vervolgde hij: “u, edward! die de belangrijke ontdekking aangaande elisabeths vader gedaan hebt, en die bovendien haar nog vergoeding voor eene vroegere beleediging schuldig zijt, betaamt het, haar de geheele toedragt van zaken te openbaren; ga naar Holland, met de bewijsstukken, die Lord oswald u zeker toevertrouwen zal, spoor de dochter van Lord robbert op, en geef haar den troost dien zij vinden kan in de bewustheid van van eene hooge geboorte te wezen; kondet gij haar tevens rijk maken - dit zoude zoo veel te aangenamer zijn, doch daartoe zie ik geene kans, want selsat weigert iets te geven.” - Ik ge- | |
| |
hoorzaamde met genoegen, en nu zie hier de papieren, die mijne getuigenis staven, zij zijn, benevens andere documenten, uit den boedel van Lord kirkumbaine uwen
grootvader, in handen van Lord oswalds vader gekomen, doch nimmer gebruikt om iets te bewijzen, dewijl nimmer naar eenig bewijs omtrent het eerste huwelijk van genoemden Lord gevraagd werd; zijn zoo in het vergeetboek geraakt, en zouden welligt nooit te berde zijn gekomen, indien niet de intendant meer wist van hetgeen zijn meester onder zich heeft, dan hij zelf, die meestal uitlandig is.’ - Dit zeggende, leide de jonge werner de bewuste stukken voor elisabeth neder, en ontving haren hartelijken dank voor al de moeite, die hij zich ten haren gevalle had gegeven, en op hare beurt verblijdde zij hem, door te zeggen, dat zij door een' bijzonderen zamenloop van omstandigheden, selsats ondersteuning geheel niet noodig had.
Terwijl genoemde drie personen nog in gesprek te zamen zaten, werd aan de huisdeur gebeld, en kwam gansch onverwacht, een oogenblik daarna, ferdinand gardijn de kamer binnen. Wel eenigzins verwonderd zag hij op, een jong, schoon en welgekleed man, zoo het scheen in een vertrouwelijk gesprek met zijne beminde aan te treffen, dan elisabeth liet hem den tijd niet, om aan eenige jaloezij (gesteld die ware in hem opgekomen) voet te geven; zij snelde hem gansch vriendelijk te gemoet, en zeide: ‘Hoe aangenaam verrast gij mij. Zoo spaart gij mij de moeite u schriftelijk eene nieuwe, hoogst verblijdende tijding mede te deelen, die deze heer, een kennis mijner jeugd,
| |
| |
Sir edward, Lord werners zoon, mij is komen brengen; als advocaat zult gij de geldigheid wel kunnen onderscheiden van deze stukken, die bewijzen moeten, dat mijn vader de echte zoon van Lord kirkumbaine is geweest!’ - ‘Al waart gij de dochter van een' Prins,’ zeide ferdinand: ‘zoo zoude ik u niet meer kunnen liefhebben, dan ik u gehad heb zoo lang ik u slechts als Miss basmooth kende, doch al wat u verblijdt, verblijdt ook mij, en trouwens, de stam uit welken men sproot, is geene onverschillige zaak.’
Nu werd op elisabeths verzoek door edward nog eens in korte woorden herhaald, wat hij reeds gezegd had. Debora bood hem het middagmaal aan, ferdinand bezorgde hem een nachtverblijf in het huis, waar hij zelf zijn' intrek had, en den volgenden dag keerde edward naar Rotterdam terug, deed daar verslag aan bestenvelde, die hem op het spoor van elisabeth gebragt had, van den uitslag zijner zending, en nam voorts de reize naar Engeland weder aan.
|
|