| |
| |
| |
XXXVI.
Afloop van zaken.
‘Wat zal uw vader in zijn' schik zijn,’ zeide elisabeth, toen zij zich weder met ferdinand alleen bevond: ‘Wat zal uw vader in zijn' schik zijn, als hij verneemt dat ik de wettige erfdochter ben van Mylord kirkumbaine!’ - ‘O, hoe gelukkig zijn al de hinderpalen geweken, die zich tegen onze vereeniging verzetteden!’ hernam gardijn. ‘Dan,’ zoo vervolgde hij: ‘geloof, mijne lieve! dat gij mij, gelijk ik u reeds op het vernemen van de tijding zeide, niets dierbaarder zijt door uwe standverhooging, dan weleer.’ - ‘Ik ben daarvan wel overtuigd,’ was elisabeths antwoord: ‘doch mij is het lief, dat ik nu den heer gardijn geene dankbaarheid meer verschuldigd ben, alsof hij mij eene dienst bewees door mij in zijne familie op te nemen; om uwentwil, mijn ferdinand! heb ik mij dat vernederend gevoel getroost, maar ik ben blijde, zelfs ook voor de nagedachtenis van mijnen ongelukkigen vader, dat die vernedering geweken is.’ - ‘In al de drokte, die de komst van Sir
| |
| |
edward veroorzaakt heeft,’ (sprak nu de minnaar, die het gevoel van eigen waarde in zijne beminde niet laakte, doch het geraden vond er niet over uit te weiden:) ‘heb ik u niet gezegd, dat karel in Texel is aangekomen, en binnen weinige dagen in Amsterdam meent te zijn.’ - ‘O,’ zoo viel hem elisabeth in de rede: ‘laat ons dan partij trekken van het mij betreffende nieuws. Zeg aan uwen vader, uit mijnen naam, dat ik hem iets bij uitstek verblijdends mede te deelen heb, doch dat ik tot eene voorwaarde van mijne mededeeling stel, dat karel, en zijne echtgenoot en kinderen ontvangen worden als leden der familie, waartoe ik ga behooren; handel voorts naar mate gij zijne stemming vinden zult, houd mijn geheim terug, of openbaar het naar welgevallen, doch doe dit laatste niet, zonder zijdelings te doen begrijpen, dat als de dochter van Lord kirkumbaine eene gewezene slavin hare zuster wil noemen, de heer gardijn diezelfde vrouw, zonder zich te verlagen, wel zijne schoondochter noemen kan. Ferdinand!’ voegde zij hier op een' smeekenden toon bij: ‘niet uit hooghartigheid wensch ik op deze wijze mijne hooge geboorte van grootvaders zijde te doen gelden, maar om vrede te stichten of te onderhouden in een achtingwaardig gezin; mij dunkt, in dit geval wettigt het doel de middelen.’
Na een paar dagen te Voorschoten vertoefd te hebben, keerde gardijn naar de ouderlijke woning terug; daar vernam hij, dat zijn broeder karel in den Doelen was afgestapt, en 's vaders verlof verbeidde, om
| |
| |
zich te vertoonen. Al ras bemerkte ferdinand, dat vader en moeder zeer sterk verlangden naar den sinds vele jaren uit het oog verlorenen zoon, en dat de ouderlijke teederheid in hunne harten over de verbolgenheid zegevierde. Hij bood zich dus volijverig als middelaar aan, mits het hem geoorloofd wierd een goed woord te brengen, niet alleen aan den zoon, maar ook aan diens geheele gezin, en dewijl de heer gardijn daaromtrent zwarigheid maakte, kwam hij met elisabeths boodschap voor den dag, zeggende: ‘Er bestaat iets hoogst verblijdends ook voor u mijn vader, in eene zaak die haar betreft; dan ik mag dat geheim niet openbaren, tenzij ik verlof van u ontvange, om alles wat karel, en zijne vrouw en zijn gezin aangaat, in der minne te schikken.’ Niet terstond, niet dan na eene lange aarzeling en veel heen en weder praten over het meer of min laakbare van karels gedrag, en het meer of min onvoegzame van zijne echtgenoot als een lid der familie te erkennen, werd vader gardijn door zijne nieuwsgierigheid met opzigt tot elisabeths geheim, gedrongen tot zijn' zoon te zeggen: ‘Spreek! wat heeft elisabeth zoo zeer verblijdends te verklaren, indien het aan mijne verlangens beantwoordt, zal ik de vrouw van karel erkennen.’ - ‘Robbert basmooth,’ riep nu ferdinand op eenen zegevierenden toon uit: ‘was de oudste en wettige zoon van Mylord edwin kirkumbaine!’ Groot was de verwondering en de blijdschap van den ouden heer, toen hij deze onverwachte verklaring hoorde; hij, die onder zijne uitroepingen: ‘jammer dat! en dat!’ welke hij, van eli-
| |
| |
sabeth sprekende, aan het huis van bestenvelde bezigde, toen hij daar
onder den naam van van sparre met mejufvrouw basmooth had kennis gemaakt; hij (zeggen wij) die toen gedacht had aan de zwarigheid met opzigt tot haren vader, en met betrekking op diens onwettige geboorte, had de eerste grieve zien verdwijnen, en vernam nu dat de andere ongegrond was geweest. Zoo waren dan al de oorzaken van zijnen tegenzin in het door zijnen zoon verlangde huwelijk geweken, en de aanminnigheid van elisabeths persoon, vervulde voortaan alleen zijne gedachten. Dan voor het oogenblik deed het heugelijke nieuws, waarvan hij zich al de bijzonderheden liet verhalen, eene verkeerde uitwerking, want gardijn vond in elisabeths hooge afkomst eene beweegreden, om de lage geboorte van karels echtgenoot als eenen hinderpaal tegen hare aanneming als schoondochter op te werpen, te meer nog daar voorzeker, meende hij, de twee huisvrouwen van zijn' zesden en jongsten zoon, niet zusterlijk zouden kunnen omgaan. Ferdinand verzekerde, dat van den kant zijner beminde daaromtrent geene de minste zwarigheid zou bestaan, en mevrouw gardijn zeide: ‘Ach! zij zullen in allen gevalle te kort te zamen zijn, om het oneens te worden. Na weinig tijd meent karel weder te vertrekken, en de schoonzusters zullen elkander na deze, welligt nimmer wederzien.’ Gardijn, nu van alle kanten gedrongen, en zich zijne boven vermelde belofte herinnerende, stond ferdinand eindelijk toe zijnen broeder te halen, en hem te zeggen, dat indien hij zijne handelwijze in het oog zijner ouderen genoegzaam verontschuldigen
| |
| |
kon, zijne vrouw en kinderen den volgenden dag zouden toegelaten worden.
Ferdinand liet zich het verkregen verlof niet herhalen, maar volvoerde dadelijk den verblijdenden last. Nadat de ontmoeting tusschen de ouders en den zoon, en ook die van eerstgenoemden met de vrouw en de kinderen had plaats gehad, schreef gardijn daarover in een' brief aan zijne geliefde: ‘Naauwelijks zouden mijn broeder karel en ik elkander herkend hebben, zoo zeer hebben ons de jaren veranderd; mij vooral, die toen hij vertrok nog een klein jongentje was. Het was mij, meer dan ik zeggen kan, vreemd, tegen een' man van omtrent veertig jaren, bruin en eenigzins woest van uitzien, van zijn vaders slechts voorwaardelijke goedgunstigheid te moeten spreken, en ik volvoerde mijne taak niet zonder verlegenheid, dan toen ik uitgesproken had, klopte mij mijn broeder lagchende op den schouder, en zeide: ‘Kom, jongentje! dat zal zich alles wel schikken, ik zal mijne baan bij den ouden heer wel schoon vegen, stel u gerust.’ Toen geleidde ik hem naar het ouderlijke huis, doch niet verlangende bij de eerste ontmoeting tegenwoordig te zijn, liet ik karel met onze ouders alleen. Lang duurde het ouderhoud, en naar de verheffing van stemmen die ik somtijds gewaar werd, te oordeelen, waren partijen het niet altijd volkomen eens. Evenwel vernam ik des avonds, dat de vrouw en de kinderen den volgenden morgen verwacht werden, hetgeen mij deed begrijpen, dat alles in der minne geschikt was. Op den bepaalden tijd verschenen de nog onbekenden in de zaal, waar
| |
| |
wij allen, ook willem en zijne huisvrouw, en wilhelmina tegenwoordig waren. Op eene bevallige wijze stelde karel zijne echtgenoot, en vervolgens zijne dochter en twee zonen aan onze ouders voor; de vrouw gedroeg zich naar den eisch der zake, sprak den heer en mevrouw gardijn in het Hollandsch aan, en geviel daardoor, en door haar wel uitzien en goede manieren beter dan iemand onzer had durven hopen. De dochter was verlegen, doch werd door mina vriendelijk aangesproken, en zoo veel mogelijk bemoedigd; de jongens, forsche en welopgeschoten knapen, waren behoorlijk beleefd, doch zeiden niet veel. Om kort te gaan, mijne dierbare! uwe tegenwoordigheid alleen ontbrak, om deze familie-vereeniging in alle opzigten genoegelijk te doen zijn, dan gij hebt het uwe bijgedragen om die zoodanig te maken, want wat gij onder andere van de vergevensgezindheid gesproken hebt, en door mij aan mijn' vader overgebragt is, heeft ongetwijfeld indruk op hem gemaakt, en hem tot toegevendheid gestemd; wel heeft hij dit niet bekend, doch ik heb dit duidelijk kunnen bemerken. Dagelijks komt nu, dan deze, dan gene van de Kapelingen bij ons, verleden woensdag hebben zij alle hier gegeten, en bij die gelegenheid heb ik vernomen, dat reeds tegen het laatst van Maart de terugreize bepaald is; zoo gij dus verlangt, elisabeth! dat zij bij onze bruiloft tegenwoordig zijn - zoo dient gij uw vonnis tegen mij uitgesproken, in te trekken, en den tijd van onze vereeniging te vervroegen. O, indien zoo iets door de komst van onze onverwachte gasten bewerkstelligd wierd, hoe zou ik hen niet danken voor de
| |
| |
mij bewezene dienst. Lieve! neem wat ik u zeg, in ernstige overweging, en vervul de wenschen van uwen vriend!’
Hendrik bestenvelde werd door zijne nicht over dit ontwerp geraadpleegd, en daar hij en ook zijne echtgenoot verklaarden, niets onvoegzaams te vinden in het voltrekken van een huwelijk binnen het jaar na het overlijden van een der ouderen, verblijdde elisabeth ferdinand bij zijne eerste wederkomst te Voorschoten, door toe te stemmen in zijn verzoek.
Verlangende het voorwerp van zijn broeders liefde en gestadigen lof te zien, en tevens haar zijnen dank te betuigen voor de woorden ter verzoening welke men hem gezegd had, dat zij in zijn voordeel had gesproken, deed karel een uitstapje naar Voorschoten, en stelde daar zijne vrouw aan elisabeth voor. Beide werden door mejufvrouw basmooth met veel vriendelijkheid ontvangen, en vertrokken, ferdinands keuze grootelijks billijkende.
Tegen den laatstelijk bepaalden tijd, de helft der maand Maart, vertrok elisabeth met debora naar Rotterdam, waar beide aan het huis van bestenvelde zouden logeren. ‘De trouwe voedstermoeder en vriendin van mijne nicht,’ had hendrik gezegd: ‘moet noodzakelijk in hare bruidsdagen bij haar zijn, en getuige van haar huwelijk wezen,’ en de weduwe, die altijd tranen stortte als zij aan hare op handen zijnde scheiding van hare lieve jufvrouw dacht, en zoo veel te meer al de oogenblikken, die zij nog met deze doorbrengen kon, op prijs stelde, had de uitnoodiging met dankbaarheid aangenomen. De bruids- | |
| |
dagen evenwel gingen in stilte voorbij, want al wat haar van partijen en bijzondere vreugdebedrijven werd aangeboden, wees elisabeth van de hand, en als men haar vraagde waarom? was haar antwoord, dat zij alle geruchtmakende vrolijkheid onvoegzaam vond voor iemand, wier vader als een ongelukkige krankzinnige was gestorven, en geen getuige van hare blijdschap had kunnen wezen, en ieder aan wien zij zulk een antwoord gaf, kon niet anders dan hare teergevoeligheid op dit punt billijken. Hoewel dan voor het oog der wereld niets uitstekends de verhindtenis van elisabeth met haren ferdinand kenmerkte, was die verbindtenis voor beide een uitstekend geluk; zij beminden elkander van harte; oudermin en eerlijkheid van handel, hadden in het gedrag van den jongen gardijn steeds doorgestraald, en geen zweem van coquetterie, maar eene allezins kiesche wijze van zich te gedragen, eene betamelijke terughouding toen die vereischt werd, en eene ongekunstelde bekentenis harer liefde, toen die geoorloofd was, hadden in elisabeths wijze van doen uitgeblonken. Beide achtten elkander hoog, en wat is beter dan achting op ware verdiensten gegrondvest, om
liefde bestendig en duurzaam te maken, en het geluk van echtgenooten te verzekeren.
Juist de personen, om wier bijzijn te genieten, elisabeth in het vervroegen van haar huwelijk gestemd had, waren geene getuigen van deszelfs voltrekking, want even na de aanteekening ontving karel een' brief van den scheepskapitein met wien bij de terugreize naar de Kaap de Goede Hoop doen zoude, hem
| |
| |
dringende, zoo spoedig mogelijk zich naar het Nieuwe-Diep te begeven, omdat alles gereed was, en men bij de eerste gunstige gelegenheid het anker ligten zou. Hij was dan reeds weder met zijn gezin aan boord, toen vader en moeder gardijn, de zoon en dochter uit Dordrecht, wilhelmina en de broeder en zuster van den bruidegom, bij welke elisabeth in de hoofdstad gelogeerd had, tegen den trouwdag te Rotterdam kwamen. De bruiloft werd met eenen deftigen en echter vrolijken maaltijd aan het huis van hendrik bestenvelde gehouden, en een paar dagen later begaf elk zich naar zijnent terug; alleen elisabeth ging een' anderen weg, dan dien langs welken zij gekomen was, op; want zij zeide tolver, met hartelijken dank voor de goedheid, die deze haar bewezen had, vaarwel, liet haar een aangenaam geschenk ten bewijze van hare erkentelijkheid achter, nam met aandoening afscheid van bestenveldes huisgezin, begiftigde elk der kinderen met een aandenken, verlof verzocht en verkregen hebbende om die kinderen als bruidegoms zusters en broeder bij deze gelegenheid aan te merken; betuigde vooral hendrik hare erkentenis voor al de zorgen, die hij voor haar en voor hare belangen gedragen, voor den goeden raad, dien hij haar meermalen gegeven, en voor de hulp, die hij haar in vele omstandigheden betoond had, en vergezelde haren echtgenoot naar Amsterdam. Hier stond nu alras, en meer nog dan bij hare eerste komst, het huis van vader gardijn niet stil van al de bezoekers, die de jonge mevrouw, derzelver opwachting kwamen maken, en geluk wenschen met het voltrokken huwe- | |
| |
lijk. Het gerucht zich allengs verspreid hebbende, dat de naam basmooth niet de eenige was welken elisabeth had kunnen
voeren, maar dat zij dien van Barones, Gravin, ja sommige meenden Hertogin van kirkumbaine bij denzelve zou hebben kunnen voegen, doch dit - deze zeide, uit zedigheid, een ander dacht, omdat die naam zoo vreemd klonk, een derde begreep volstrekt niet waarom, - in het eerst had nagelaten, waren er zelfs onder die bezoekers lieden, die zich bij hare eerste komst, niet om haar bekommerd hadden, en sommige die haar bezocht, en een kaartje met den eenvoudigen naam: Mejufvrouw basmooth, terug ontvangende, dit de eer niet waardig gekeurd hadden aan derzelver schoorsteen te prijken, die nu met alle bewijzen van eerbied, de nieuw-gehuwden begroet hebbende, toen zij nogmaals een kaartje ontvingen, waarop gedrukt stond: Mevrouw gardijn, geboren basmooth van kirkumbaine, dit zorgvuldig bewaarden, voor aan de rij der andere bewijzen, hoe talrijk hunne vrienden waren, plaatsten, en altijd wanneer een of ander dier vrienden hen in persoon kwam zien, deze of gene reden wisten, om elisabeths kaartje te doen opmerken.
Niet lang na dat het voltrekken van hare echtverbindtenis in Engeland was, ontving elisabeth van daar brieven van gelukwensching van vele personen, en onder andere van cecilia hasley, van de bewoners van Werner-Castle, van helena en haren vader den goeden falmain, van emma kirham, en ook tot hare groote verwondering een' van selsat, die nu vernomen hebbende, dat elisabeth rijk was, en schoon
| |
| |
met regt den naam van kirkumbaine voerende, niet noodig had, haar, zoo als men zegt, op de beurs te kloppen, niet aarzelde, haar als hare nicht van vaders zijde te erkennen. Wij zullen, na uit de vroeger genoemde brieven iets overgenomen te hebben, eenige zinsneden uit dezen laatste, ter liefde van derzelver vreemdsoortigheid mededeelen. Zie hier wat cecilia schreef: ‘Ontvang mijne hartelijke gelukwensching, dierbare vriendin! Gij weet zeker nog wel, dat ik u eens zeide: ‘die ferdinand gardijn zou een goed man voor u zijn,’ ik heb dan toen wèl geoordeeld, want gij hebt door uwe aanneming van zijne hand, getoond dat gij dacht gelijk ik. Ik hoop dat hij voor u wezen zal wat mijn goede lionel voor mij is, doch doe uw best om hem wat meer aan huis te gewennen, dan zoo iets in den smaak van mijnen echtgenoot valt. Behalve de jagt is er nu voor laatstgemelden bijgekomen eene groote liefhebberij voor het aankweeken van boomen en gewassen, waartoe niet alleen de herfst, maar ook de lente en de zomer bruikbaar zijn, en zelfs de winter niet geheel onnut is, althans voor planten, die in warme kassen (want zoodanig eene is hier op raad van onzen nieuwen Hollandschen tuinman aangelegd) verzorgd moeten worden. Zijne gestadige bezigheid omtrent al zulke dingen, maakt dat ik mijn' man de grootste helft van de dagen niet onder de oogen krijg, en dit doet mij dikwijls met leedwezen dat hij voorbij is, gedenken aan den aangenamen tijd toen ik uw gestadig bijzijn genoot.’ Hier haalde cecilia een en ander aangenaam voorval, een en ander bijzonder vrolijk uur, uit de dagen van elisa-
| |
| |
beths verblijf op Woolock aan, op eene wijze, die een onkundig lezer van den brief, al ligt zou hebben doen denken, dat de zamenwoning niet dan aangename voorvallen en vrolijke uren had opgeleverd. Zoo doen al ligt
lieden van weinig doorzigt. Zij blijven aan sommige enkele punten hangen, en mengen voor het overige goed en kwaad zoodanig ondereen, dat er als het ware een onverschillig geheel uit ontstaat; terwijl lieden van meer verstand, alles beter blijven onderscheiden, steeds aan het goede hulde bewijzen, maar ook steeds het kwade niet uit het geheugen verliezen, en zoo wanneer van het genoegelijke van een of ander tijdperk met ophef gesproken wordt, niet kunnen nalaten te gevoelen, zoo niet te bekennen, dat die genoegelijkheid toch wel door veel onaangenaams werd opgewogen. Mevrouw hasley vervolgde: ‘Gij weet, dat meddlecock bij het bezoek, dat zij mij na mijne bevalling deed, ons zeide, dat zij door mejufvrouw selsat, op dien dag, toen laatstgenoemde haar te huis bragt, te logeren gevraagd zijnde, weldra naar die vriendin meende te gaan? Welnu, dit plan is ten uitvoer gebragt geworden, en bij hare terugkomst heeft mijne nieuwspost mij het nieuws gebragt, dat zij in Warwick shire een' beau had opgedaan. Ik moest lagchen toen zij mij dit verhaalde, en vooral toen ik vernam, dat haar aanstaande echtgenoot was, de metselaarsbaas, die bij selsat voorlezingen houdt, een weduwnaar met zeven kinderen! Ik denk dat de fijne wel de hand zal gehad hebben in het aanknoopen van dien handel, want de metselaar predikte niet voor niet, en meddlecock heeft
| |
| |
een lief stuivertje geld, dat misschien verdere bijdragen van selsats kant zal noodeloos maken. De vrij lange afwezendheid van haar, die mijn man zoo ongaarne bij mij ontmoette, heeft van zelve hare bezoeken geheel belet. Sedert, het bijzonder drok hebbende met het oppakken van haren boedel alhier, en met schikkingen voor hare aanstaande huwelijksvereeniging, is zij veel zeldener gekomen dan voorheen, en heeft mij zoodoende de moeijelijke taak van haar af te wijzen, ontnomen. Nu vertrekt zij weldra voor goed, zoodat ik van die geheele zaak gemakkelijk afkom. Evenwel, voor mijn persoonlijk genoegen, spijt het mij dat zij de buurt verlaat; ik hield nog al van zoo het eene en andere van haar te vernemen. Haar huis in het dorp is aan een paar jonge lieden met twee kinderen verhuurd, met dezen zal ik trachten kennis te maken, en naar ik hoop, met goedvinden van lionel, eenige vergoeding voor het gemis van meddlecocks gezelschap kunnen vinden, want wanneer men het geheele jaar door op het land leeft, wil men toch wel van tijd tot tijd een aanspraakje hebben, dit gevoel ik nu meer dan ik eertijds dacht dat ik het gevoelen zou. Misschien gaan wij dit jaar mijn' goeden oom kirham te Londen eens bezoeken, die uitstap zou mij aangenaam zijn; dan ik weet niet of den ouden man het huisvesten van een klein kind wel gelegen zal komen, en zonder kind begrijpt gij, dat ik niet van huis gaan zou. Het zogen heeft wel een einde genomen, maar desniettemin behoeft de lieve jongen mijne gestadige zorg, en om mij zelfs wil zou ik hem die niet willen onttrekken, want hij is mijne vreugd en gestadige
| |
| |
blijdschap. O, elisabeth! ik hoop dat gij kinderen krijgen zult, want de moederlijke teederheid is het verrukkelijkste gevoel, dat op aarde bestaan kan.’
Uit naam van de familie werner schreef Sir edward.
‘Hoog-welgeborene Vrouwe!
Het zij mij vergund de tolk te wezen van de gevoelens mijner naastbestaanden, en u ook mijne blijdschap en deelneming te betuigen, bij gelegenheid van uwe vereeniging met een' man, die u uwer liefde waardig geschenen heeft. Lord werner gelast mij u te melden, dat hij altijd voor u, als kleindochter van den heer bestenvelde, veel achting gehad hebbende, en steeds leed gevoelende over de dwaling ten uwen opzigte, in welke hij eens gedeeld heeft, zich thans verblijdt, dat ook hij heeft kunnen medewerken om aan u bekend te maken, van welke hooge afkomst gij van den mannelijken kant zijt, en om u van uwe wettige geboorte uit den oudsten zoon van den edelen Lord kirkumbaine te verzekeren. Dat hij u voorts geluk wenscht met (indien waar is wat er gemompeld wordt) de uitgestrektheid van uw geldelijk vermogen, en met het huwelijk dat gij hebt aangegaan. Mylady en mijne zuster lucy beamen vaders gelukwensch - en ik, na onze laatste bijeenkomst, een' minder statigen toon durvende aannemen, zeg: O zon van Barkey-Vale, die nu in Holland schijnt, verwarm en verheug vele jaren met uwe stralen al wat u daar omringt; doch laat oud Engeland niet gansch door u vergeten worden, kom hier uwe oude vrienden eens weder bezoe- | |
| |
ken, en geloof, dat onder degenen die u het beste toewenschen en verlangen u eens regt gelukkig weder te zien, niet de minst hartelijk welmeenende is
Uw onderdanige dienaar, edward werner.’
Helena betuigde zich grootelijks verblijd over den gunstigen keer dien elisabeths lot had genomen. Zij wist wel alles niet met de grootste naauwkeurigheid, doch had van haren man toch genoeg verstaan, om te begrijpen, dat mevrouw gardijn, met opzigt tot hare afkomst, thans in gunstiger omstandigheden verkeerde dan weleer. Voorts wist zij, dat de haar het best onder den naam van Miss basmooth bekende, altijd met veel achting beschouwde persoon, hare hand aan den man van hare keuze had mogen schenken, en wie zal zich verwonderen dat helena daarin eene bij uitstek groote reden tot blijdschap voor haar vond, en zich op volgende wijze uitdrukte. ‘O, hoe gelukkig zijt gij, daar in uw geval de rede en uwe neiging elkander de hand gegeven hebben, en geene omstandigheden u hebben genoodzaakt, eerstgenoemde, vaak zoo gestrenge zedemeesteresse te gehoorzamen, in weerwil van de stem van uw hart. Hoezeer ik ook mijn' echtgenoot eerbiedige, en mij wel tevreden in mijnen huwelijken staat gevoele, herinner ik mij toch te zeer wat ik voordezen wel gewenscht zou hebben, om niet benijdenswaard te keuren, wie liefde en pligt vereenigen kan. Ik wensch u dan daarmede van hartengronde geluk, en hoop dat de Hemel u voorts de beste zegeningen zal schenken.’ - De oude fal-
| |
| |
main voegde hier het volgende bij: ‘Hoogachting noopt mij, en het herdenken van de mij altijd, van den eersten dag onzer kennismaking af, betoonde vriendelijkheid, beweegt mij, om de stoutheid te gebruiken, u, mevrouwe! en misschien nog meer uwen echtgenoot, geluk te wenschen met uwe huwelijksvereeniging. Uw' echtgenoot in het bijzonder, zeg ik, omdat ik u kennende, besef welk eenen schat hij verkregen heeft, toen hij de belofte bekwam, dat gij met hem zijne verdere loopbaan wildet deelen. Ik twijfel niet of hij zal dien schat naar eisch waarderen, en hoop
dat gij te zamen lang een gelukkig leven leiden zult.’ - De brief van mevrouw kirham was op eene geheel andere leest dan de vorige brieven geschoeid; hij luidde: ‘Wel lieve elisabeth! die mij eens het beeld der treurigheid scheent te wezen, is er waarlijk voor u zulk een blijde dageraad opgegaan, dat ik thans, kreeg ik u onder de oogen, het beeld der vreugde in u zoude zien?! Men zegt het, en ik wil het gaarne gelooven, want wanneer men zijn' zin krijgt; is men doorgaans nog al tot vreugde gestemd! En gij hebt uwen zin, hoor ik; welnu dat is mij lief. Maar dat wij nooit regt tevreden zijn, eer wij onze vrijheid aan banden gelegd hebben, is dat toch eigentlijk niet dwaas, niet tegen al de regelen van den geest onzes tijds?! Ik schik het best met mijn' george, dewijl onze smaken nog al overeenkomen, maar ik ben toch altijd slechts de tweede persoon, en hoezeer ik eene liefhebster ben van mijnen wil te volgen, volg ik toch doorgaans den zijne meer. Zoudt gij het gelooven; ik heb het geheele verleden najaar niet
| |
| |
gejaagd! mijnheer vond dit te doen niet raadzaam, omdat het, zeide hij, van zijn' vader gehoord te hebben, in mijne omstandigheden te vermoeijend was. Mijn schoon rijpaard heb ik moeten leeren voor een wagentje te loopen, en mij daarin voort te trekken, ook al om dezelfde reden! O, hoe vervelend is dat teuteren en stilzitten niet! Lieve elisabeth! hoe gelukkig ik ook ben, ik geloof dat ik u geraden zou hebben: trouw niet, indien gij mij vóór uw huwelijk raad gevraagd had. Thans is het te laat, daarom zeg ik slechts, trek zoo goed partij van de omstandigheden waarin gij u gewikkeld hebt, als het u mogelijk zal wezen. Geef in het begin niet te veel toe, en laat uw eigen goeddunken wat gelden! ach! de tijd komt zoo ras, wanneer eene vrouw de slaaf van hare huishouding wordt! Verbeeld u mij, voor wie die tijd genaakt, met een kind op den arm, in eene beslotene kamer heen en weder drentelende, een wiegendeuntje neuriënde om het lieve wicht stil te doen blijven of in slaap te zingen; mij die in de open lucht mijn element plagt te vinden, die nimmer wandelens of rijdens moede was! Verbeeld u emma kirham, die zoo gaarne het geweer of de karwats hanteerde, met eene breikous, of een vaderliefje voor den kleinen zuigeling in handen! o, welk eene menigte steken zullen er vallen, en naadjes ongemerkt overgebreid worden, eer er een goed stuk uit mijne handen komt! Wat heb ik cecilia niet dikwijls vervelend gevonden, als zij zoo klagende en zuchtende in haren armstoel zat, en zou ik ook zoo worden? daar beware mij de hemel voor; zoudt gij zoo worden? dit hoop ik niet! en
| |
| |
wij hebben beide gebeefd voor het denkbeeld van eene oude juffer te worden! wij zijn beide getrouwd! Nu zoo moeten wij dragen wat daarop loopt. Schrijf mij na verloop van eenigen tijd eens of gij geen berouw hebt van de door u gekozene partij, en geloof dat ik altijd een waar deel zal nemen in wat u wedervaart, want gij weet het, ik hield veel van u op Woolock, en doe dit nog.
emma.’
Zie hier eindelijk wat wij beloofd hebben uit mejufvrouw selsats brief. ‘Door ondervinding, helaas! bewust van de vele snoodheden en bedriegerijen die in deze booze wereld gepleegd worden, heb ik niet aanstonds geloof kunnen hechten aan hetgeen mij anders zoo aangenaam zoude geweest zijn, namelijk uwe vermaagschapping aan mij; evenwel uit onloochenbare bewijstukken overtuigd, dat gij niet alleen waarlijk de kleindochter, maar de uit een wettig huwelijk gesprotene kleindochter van mijn' vader Lord edwin kirkumbaine zijt, haast ik mij, mevrouwe! u als mijne teederbeminde nicht te begroeten, en bij deze gelegenheid geluk te wenschen met het echtverbond, dat gij hebt aangegaan. Moge de man aan wien gij uw wereldsch geluk hebt toebetrouwd, u liefhebben als jacob zijne rachel deed, en uwe vruchtbaarheid aan die van lea gelijk worden. Moge paradijsvreugde uw deel zijn, en uw beider gedrag in dit tranendal zoodanig wezen, dat gij de aardsche genoegens als drek achtende, en de vreugde der wereld versmadende, u kunt laten aanschrijven in het getal der uitverkorenen, der hier beneden wandelende heiligen, die de zalig- | |
| |
heid beërven zullen. Mogen binnen weinige jaren uwe kinderen als olijfplanten rondom uwe tafel zitten, en zij u een stamhuis helpen bouwen, welks grondslagen in de hemelen zijn.’ - De fijne liet niet na onder aan den brief zich nogmaals te noemen: elisabeths teederlievende tante; doch mevrouw gardijn kende den vroomheid huichelenden persoon te wèl, om op hare vriendschap in het minste te vertrouwen. Wel ver ook van in haar eenige genegenheid voor selsat op te wekken, bragt de brief een gevoel van medelijden in haar te wege, voor het mensch dat met een vroom, hier en daar onverstaanbaar gewaauwel meende te kunnen goed maken, wat er verkeerds in hare
gedragingen was. Zij lachte met haren man om de aanschrifte in het getal der uitverkorenen, en het rondwandelen als heiligen op aarde. ‘Ach! hoe hoogmoedig zouden wij moeten worden,’ zeide zij: ‘indien wij ons als uitverkorenen wilden beschouwd hebben! en als Heiligen! o, dat wordt door God zelven niet van ons geëischt. Neen, lieve ferdinand! laten wij ons niet kwellen met de ijdele hoop om hier op aarde ooit heiligen te zullen zijn: wijzen wij elkander onze gebreken aan, en trachten wij die te verbeteren, en genieten wij voorts het goede dat ons ten deel zal vallen, met dankbaarheid, wel verre van het te versmaden, gelijk selsat ook al wil dat wij doen zouden!’ En ferdinand was te wijs, om niet met zijne echtgenoot in te stemmen, en te bekennen, dat ook hij geene kans zag om een heilige te worden, en het aardsche goed onmogelijk geheel en al als drek beschouwen kon.
| |
| |
Toen het op beantwoorden van den brief aankwam (iets dat toch de welvoegelijkheid eischte) volgde elisabeth haren gewonen schrijftrant, vermeed alle omslagtigheid, alle aanhaling van Bijbelplaatsen, en zweeg geheel over dat stamhuis door hare kinderen te bouwen, welks grondslagen in de hemelen bevestigd moesten zijn, als hebbende noch zij, noch ferdinand regt kunnen begrepen wat daarmede gemeend was. Zij bedankte voor de heilwenschen, in algemeene bewoordingen, en eindigde met eene aanbeveling van haar en haren echtgenoot, in het welwillend aandenken der tante, van wie zij zich inwendig verheugde door land en zee gescheiden te zijn.
Met Mei betrokken de jonge heer en mevrouw gardijn derzelver bijzondere woning, na tot dien tijd toe, bij de ouders hun verblijf gehad te hebben. Deugd en ongekunstelde godsdienstzin, en eene vrolijke gemoedstemming bragten zij hier mede. Met een behoorlijk zuinig overleg werd het huis ingerigt en de huishouding geregeld, en tevens was, wie zich daar onder de goede vrienden en bekenden van man of vrouw aanmeldde, verzekerd van een gul onthaal. Als goede, doch feilbare, en ook wel eens feilen begaande menschen, leefden hier elisabeth en ferdinand vele jaren voort. Aan de rampen en ongeneugten, het leven hier op aarde eigen, hadden zij van tijd tot tijd hun deel, doch hunne wederzijdsche achting en liefde faalden nooit, en inderdaad kon Neêrlands hoofdstad sinds hun huwelijk, zich verblijden in een gelukkig huisgezin te meer.
In den loop van hun leven hadden zij het afsterven
| |
| |
te betreuren van vader en moeder gardijn, en van de goede debora tolver, die juist, gelijk het jaarlijks tot eene gewoonte geworden was, bij den heer en mevrouw gardijn logeerde, toen haar een plotseling toeval overviel en uit deze wereld rukte. Aan elisabeth liet zij een klein legaat tot aandenken na, en maakte voorts hare halve zuster suzanna, die zij in haren ziekelijken staat krachtdadig ondersteund had, door hare nalatenschap rijk.
Onder de verblijdende dingen, die hun voorkwamen, telden elisabeth en ferdinand het huwelijk van laatstgenoemdens zuster; ook met deelneming vernamen zij dat van edward werner, die zich altijd overeenkomstig zijne zedelijke verbetering bleef gedragen, met eene Engelsche dame, hem in stand gelijk. Na verloop van twaalf of dertien jaren verscheen op eens voor elisabeths oogen john kirkumbaine, en wie verzelde hem? helena, falmains dochter, nu zijne echtgenoot. John steeds heen en weder reizende tusschen Engeland en Nieuw-York, en eenigen koophandel drijvende, had daarbij in de zes eerste jaren, die na zijne ontmoeting met elisabeth op Woolock verliepen, een kapitaaltje bijeengebragt, dat hem toescheen groot genoeg te wezen, om helena nu voor goed zijne hand aan te bieden; dan in de nabijheid van het dorp, waar zij woonde, gekomen zijnde, had hij vernomen, dat zij sinds lang de echtgenoot was van Lord oswalds Intendant. Daarop had hij, schoon diep bedroefd, doch zich de inhoud van zijn' (vroeger medegedeelden) brief herinnerende, als man van eer zijne partij gekozen, en door een bezoek, haar zelfs niet een
| |
| |
enkel belemmerend oogenblik willen veroorzaken, maar was terug naar boord gekeerd, had zijn zwervend leven hervat, en jaarlijks meer geld gewonnen. Eindelijk in Amerika zijnde, las hij in de Engelsche nieuwspapieren, dat helena weduwe was. Eene kans werd nu door hem gewaagd om haar de zijne te maken, en daar er nog een geruime tijd verliep, eer hij naar Engeland overeenkomstig met zijne handelsbelangen kon oversteken, slaagde hij naar wensch, toen hij zich eerst tot falmain, en daarna tot diens dochter wendde. De laatste eerbiedigde echter genoegzaam de nagedachtenis van den echtgenoot, die haar een gelukkig leven had doen leiden, en van wien haar twee kinderen overbleven, om niet voor na eenen voegzamen tijd, eene tweede echtverbindtenis aan te gaan; doch eenmaal kwam die tijd, en nu gaf zij met volle toestemming van falmain, hare hand aan den beminden john kirkumbaine, en aan hare kinderen een' tweeden goeden vader. - Aan reizen gewend, en van elisabeths gelukkige lotverwisselingen onderrigt zijnde, brandde nu john van verlangen om haar te zien en van zijn wedervaren te onderrigten, en haalde zijne vrouw gemakkelijk over, om met hem naar Holland te gaan, terwijl de kinderen gevoegelijk onder het opzigt van den ouden schoolmeester konden blijven. Zoo verschenen zij, gelijk gezegd is, gansch onverwacht, te Amsterdam, werden op de elisabeth eigene wijze door haar ontvangen, en voorgesteld aan ferdinand, die nu, wel verre van eenige jaloezij te gevoelen, met john lachte, om die, welke hem eens zijn bijzijn zoo stuitende had gemaakt.
| |
| |
Zoo lacht men menigmaal in gevorderde jaren, om hetgeen ons in de jeugd eene ernstige stoffe tot verdriet heeft geschenen te wezen! Doch nimmer lachten ferdinand en elisabeth om het besluit dat zij eens genomen hadden, van hun verder leven met elkander door te brengen; in dit besluit, integendeel, vonden zij steeds de grondzuil van hun geluk. Vijf kinderen bragten het hunne bij, om dit geluk te vergrooten, en derzelver opvoeding en vorming tot brave menschen, gelijk zij zelven waren, was hun eene aangename taak, van welker volbrenging zij tot in eenen gevorderden ouderdom de heilzame vruchten plukten!
einde van het tweede en laatste deel.
|
|