| |
| |
| |
XXII.
John en Helena.
Hier zullen wij den draad der geschiedenis, voor zoo ver die mejufvrouw basmooth betreft, voor eene wijle loslaten, en het oog weder eens wenden naar sommige bekenden in Engeland, met welke wij sinds lang ons niet ingelaten hebben. De familie werner had, na het voorgevallene met edward, het kasteel verlaten en zich voor eenigen tijd naar Londen begeven, en mejufvrouw selsat was met john op haar landgoed teruggekeerd, gelijk op bl. 307 van het eerste Deel gezegd is. De werners vleiden zich, in de hoofdstad, door aan de verstrooijingen van de groote wereld deel te nemen, hunne droevige aandoeningen te zullen doen bedaren, en door, wanneer naar edward gevraagd werd, te zeggen, dat hij, naar het voorbeeld van vele jonge lieden in Engeland, eene reize op het vaste land was gaan doen, alle kwade vermoedens, hem aangaande, te zullen verijdelen. Dan, slechts gebrekkig werd hun voornemen bereikt, want ach! overal neemt de mensch zijn hart en zijn gevoel met zich mede, noch rijk verlichte zalen, noch uitge- | |
| |
zochte lekkernijen, noch eene groote om ons heen druischende menigte vrolijke menschen, noch het oog verlustigende vertooningen, of het oor streelende gezangen, noch iets wat van dien aard meer genoemd kan worden, is in staat inwendige kalmte te geven aan een' boezem door wezentlijke smarten verscheurd. Al wat het uitwendige kan voortbrengen is een vernis, dat wegsmelt zoo ras het aangeroerd wordt, of een bedriegelijke schijn, die zoodra de waarheid er haren doordringenden blik op slaat, te gronde gaat! - Hoe meer het bekend werd, dat de vader van den in Londen door zijn losbandig leven zich zoo bekend gemaakt hebbenden edward in de stad was, en het gerucht zich verspreidde dat gemelde jongman, hetzij dan naar
Noord-Amerika, hetzij naar Europa's vaste land was vertrokken, hoe meer zich bij den vader schuldeischers aanmeldden, die wel allengs betaling van Mylord ontvingen, doch tevens meer bij dezen de overtuiging versterkten, dat zijn zoon eenen geheel verkeerden weg bewandeld had.
Veel gelukkiger vader dan Lord werner was de nederige schoolmeester falmain. Deze leefde met zijne dagelijksche bezigheden en inkomsten, in het genot van het bijzijn zijner dochter, gelukkig en weltevreden voort. Weltevreden was deze laatste ook, omdat zij zich ten wijzen stelregel voorgeschreven had niet te morren zoodra niet alles zoo medeliep als zij wel gewenscht zou hebben. Helena bezat een waarlijk vroom gemoed, doordrongen van eerbied voor de leer van haren Heiland, die zij dagelijks niet alleen overpeinsde, maar ook op haar doen en laten in haren engen
| |
| |
werkkring toepaste, handelende steeds overeenkomstig met hetgeen zij begreep dat jezus en zijne Apostelen voorschreven. Zoo was dan ook het zeggen van paulus: ‘Ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben,’ eene der schriftuurplaatsen welke zij hoog waardeerde, steeds in hare gedachten herhaalde en aanwendde tot het lenigen van zekere smart welke zij gestadig 'gevoelde; die smart werd veroorzaakt door de genegenheid welke zij ondanks zich zelven voor den haar hartelijk liefhebbenden john koesterde. Wel wist zij, dat zij bemind werd, en zoo iets streelt altijd het vrouwelijk hart, maar john was afwezig, ongelukkig door de kwellingen welke hij van zijne tante selsat moest verduren, en verstoken van middelen die op eene vereeniging met helena, zelfs in eene verwijderde toekomst, konden doen hopen. Toen selsat met haren neef Werner-Castle had verlaten, had de jongman, niet in persoon kunnende komen, door middel van een klein briefje falmains dochter vaarwel gezegd. De diepe treurigheid, in dit briefje doorstralende, had bij het meisje eene neerslagtigheid doen geboren worden, welke door haren vader niet onopgemerkt bleef. Falmain haar de reden van dezelve gevraagd hebbende, had zij hem geen geheim van die reden gemaakt, doch weinig troost ontvangen, daar de oude man, naauwelijks vermoedende dat er eenige bijzondere genegenheid mede in het spel was, zijne dochter een weinig had uitgelagchen om hare deelneming in het lot van een' jongman, van wien hij zeide te verwachten, dat hij zich vroeg of laat wel van onder den plak van eene oude brommige tante zou weten te ont- | |
| |
worstelen. Dewijl helena als een' verbindenden pligt aanmerkende, haren vader het leven zoo aangenaam mogelijk te maken, sedert niets van hare kwelling liet
blijken, en in den dagelijkschen omgang dezelfde was als voorheen, dacht falmain, die door het klimmen zijner jaren de aandoeningen van jeugdige gemoederen niet langer begreep, dat zijne dochter geen leed meer gevoelde en weder even gelukkig was als voorheen. Regt gelukkig was evenwel de goede helena niet, en zij werd het nog minder toen op zekeren dag haar vader met een blij gelaat haar aankondigde, dat de huisbezorger (Intendant) van Lord oswald hem verlof gevraagd had, om zijn hof aan haar te maken. ‘Ik heb hem dit,’ zoo vervolgde falmain: ‘met veel genoegen toegestaan, sinds lang is hij mijn vriend, een braaf en eerlijk man, die een goed inkomen heeft en u in stand gelijk is; hem aannemende blijft gij in mijne nabuurschap wonen, uw lot is verzekerd, en zonder bekommering over u, zal ik, als God mij roept, mijn hoofd gerust kunnen nederleggen.’ - Ongehuwd te blijven, indien zij niet de vrouw van john kon worden, was altijd helena's geliefde denkbeeld geweest, zij ontstelde dan bij het hooren van haar vaders wensch naar de vereeniging met eenen anderen man, dan dien zij lief had, en gaf haren tegenzin te kennen. ‘Ik had mij gevleid,’ zeide falmain daarop, terwijl zijn gelaat eene treurige teleurstelling kenmerkte: ‘dat gij uwe plannen van altijd ongetrouwd te blijven vaarwel gezegd hadt! het doet mij leed, mijne anders zoo redelijk denkende helena zoo eigenzinnig
| |
| |
te zien - doch, kind, ik wil uw ongeluk niet, handel zoo als gij het best zult keuren, maar bedenk dat gij door eene goede gelegenheid om uwe ware bestemming te bereiken, af te wijzen, uw geluk voor uw geheele leven misschien, roekeloos op het spel zet.’ - Helena had bij deze woorden van den man dien zij steeds als haren besten raadgever en vriend geëerbiedigd had, geene kracht tot antwoorden. Wel gevoelde zij de ongegrondheid van hare hoop op john, doch zij vermogt niet dezelve geheel op te geven. Wel fluisterde haar de rede in, dat het geraden was de hand van een ander eerlijk en haar liefhebbend man aan te nemen, doch dit te openbaren scheen haar voor als nog eene daad van trouweloosheid jegens het voorwerp harer keuze, en kon zij niet over zich verkrijgen. Zij zweeg dan. Falmain haar niet willende lastig vallen, bewaarde ook het stilzwijgen, en op dien avond verlieten deze vader en dochter elkander welligt minder dan immer te voren de een over den ander voldaan. Door tweederlei denkbeelden geslingerd, bleef de goede helena ettelijke dagen in de alleronaangenaamste gemoedsgesteldheid doorbrengen. Haar vader roerde de gevoelige snaar niet aan, hij was altijd vriendelijk jegens het meisje, doch zag haar, dit bemerkte zij duidelijk, meer dan eens met zekere ontevredenheid en eene uitdrukking van treurigheid aan. Dit griefde haar en drong haar tot toegeven aan zijn stilzwijgend verlangen, doch als zij in dien zin spreken wilde, was het alsof haar de mond werd toegedrukt. Lang zoude welligt deze pijnlijke slaat nog aangehouden hebben,
| |
| |
indien niet een brief van john er een einde aan had gemaakt; die brief luidde als volgt:
‘Ik was ten einde raad! Gekweld, gesard, elk oogenblik gehoond en beleedigd door iemand die mij gestadig verweet dat ik alles aan haar verschuldigd was; voor het oog der wereld een' Christenpligt vervulde door mij het verblijf in haar huis te vergunnen, en in dat huis mij het leven ondragelijk maakte; mij (welligt om de begoocheling van anderen te doen voortduren) bij zich houden wilde, en belette iets tot bevordering van mijn tijdelijk welzijn te doen, heb ik besloten eindelijk voor mij zelven te handelen; ik heb er een' vreesselijken storm aan gewaagd en voor uitgestaan; ik heb gezegd wat ik vóór had, en mijn plan volvoerd. Thans ben ik vrij; dat is: van tantes juk ontslagen. Voorzien van eenig geld, dat ik van mijne moeder heb gekregen, van dat waarmede mijn broeder mij begiftigd heeft (dewijl beide mijn plan zeer goedkeurden, nu het mij gelukt is hen te overtuigen dat ik het bij tante niet uithouden kon) en van mijne zuinig opgespaarde penningen, heb ik mij door een' scheeps-kapitein, die naar New-York vertrekt, als passagier laten aannemen, en bevind mij aan boord. Nu ga ik iets leeren, iets zien, en genot van een werkzaam leven hebben. Dan te midden van het geluk dat ik in dit opzigt smaak, kwelt mij, helena! het denkbeeld, dat ik u moet missen - zeker voor lang - welligt voor altijd! Dan blijvende wat en waar ik was, kon ik volstrekt niet denken dat ooit mijn vurigste wensch, die van u eens mijne hand
| |
| |
te bieden..... (want dit wenschte ik stilzwijgende, ik moet het nu toch eens bekennen) vervuld worden zou - nu is daartoe de mogelijkheid geboren. Indien het mij medeloopt, indien ik het geluk heb fortuin te maken, zoo kom ik verblijd terug, zoek u op, en zie of gij nog ongehuwd en mij genegen zijt, dan,.... doch hoe vele jaren moeten er welligt nog verloopen, eer al dit onzekere schoone, waarheid worden kan! hoe wisselvallig is het, of ik immer slagen zal. Daarom laat ik u ganschelijk vrij. Ik offer mij zelven op aan hetgeen de rede gebiedt; zij ligt hare ijskoude hand op mijn liefdevol hart - en ik zwicht; beklaag mij, dat mij de nood daartoe dwingt - ach, ik beklaag mij zelven! - Vaarwel, helena! groet uwen achtingwaardigen vader - leef gelukkig en vergeet niet geheel
Uwen Vriend
john.
Aan boord van de Philipina.
3 Maart 1815.
‘Wat moet ik nu doen?’ was de vraag welke helena vooreerst tot zich zelve rigtte, doch daar zij er geen, in alles haar voldoend antwoord op wist te vinden, besloot zij den raad in te nemen van den geestelijke barton, dien wij bij gelegenheid van het rouwbeklag op Barkey-Vale, als een vroom en verstandig man hebben leeren kennen. Eer zij dan haren vader iets zeide, verzocht zij den heer barton om een bijzonder mondgesprek, en leide hem onbewimpeld den geheelen staat van zaken open. ‘Mijn kind!’ in dezer voege sprak de gemoedelijke man: ‘'s men- | |
| |
schen hartstogten zijn met zijne gezonde rede, zeer dikwijls als in openbaren strijd. Dit is een treurig verschijnsel; doch welligt moet het plaats hebben, ten einde wij onze zedelijke krachten zouden leeren oefenen, en beseffen hoe moeijelijk het valt den goeden weg steeds te blijven bewandelen. Waar de rede gebiedt moeten de hartstogten zwijgen, dit is een vaste regel, waaraan geene uitzondering denkbaar is. Nu vraag ik in uw geval: wat gebiedt de rede? Zeer zeker niet, dat gij uwe jeugd verslijt in het beweenen van de teleurstellingen uwer hersenschimmige hoop; zeer zeker niet in het niet beantwoorden aan de bestemming der vrouw, waartoe de hemel u roept; zeer zeker niet in het vasthouden van eene ijdele verwachting, ten koste van het genot eener waarschijnlijk goede wezentlijkheid. Het voorwerp uwer genegenheid zelf geeft de rede gehoor, en wijst u den weg welken gij te volgen hebt. John begrijpt hoe verkeerd hij handelen zoude, indien hij u vleide met eene betere toekomst, dan die hij zelf vooruitziet. Ik raad u dus niet, om terstond aan uwen vader te zeggen, dat gij aan zijn' voorslag gehoor geeft, maar om, door hem, den man die u tot zijne echtgenoot verlangt, te laten weten, dat gij hem zien en hooren wilt; neem voorts eenigen tijd om u over zijn voorstel te beraden, en zie hem
nu en dan. Ontdekt gij dan noch in zijn' persoon, noch in zijne denkwijze, noch in zijnen omgang, iets dat u op goede gronden ten eenenmale tegenstaat, zoo open uw hart voor zijne liefde, maak hem geen geheim van wat in uw hart omgegaan
| |
| |
is, maar beloof hem, dat gij door uwen pligt geleid, zoo veel mogelijk vergetende hetgeen achter en u strekkende naar hetgeen vóór u is (gij weet, dit is eene uitdrukking van uwen met regt hoog geëerbiedigden paulus?) voor hem wezen zult, wat hij met rede van eene getrouwe echtgenoot kan verwachten. Kom dan gemoedelijk uwe belofte na, en mijns inziens, zult gij op die wijze het meest overeenkomstig handelen met hetgeen Godsdienst en rede, die onafscheidelijk van elkander zijn, u gebieden.’ - Hoe moeijelijk het helena viel, het denkbeeld van met john vereenigd te leven, gansch vaarwel te zeggen, zij begreep het verstandige van doctor bartons raad, gedroeg zich ingevolge van denzelven, en verblijdde na eenige maanden haren vader, door hare hand te schenken aan Lord oswalds intendant.
|
|