| |
| |
| |
XVI.
Elisabeth te Rotterdam.
Vrouw en kinderen waren op den uitkijk, in de verwachting, dat, zoodra de pakket zou aangekomen wezen, bestenvelde spoed zoude maken om tot de zijnen terug te keeren, en men, bij het plaats gehad hebbende gunstige weder, ten naastenbij berekenen kon, wanneer de wederontmoeting plaats zoude hebben. Veel verschilde dan ook, toen dat oogenblik daar was, de manier op welke hendrik hier verwelkomd werd, van de wijze waarop zijn vader hem te Barkey-Vale had ontvangen. Hier snelde zijne echtgenoot hem met opene armen te gemoet, terwijl zijne dochters elkander het geluk betwistten om het eerst door hem aangesproken en gekust te worden. Hem loslatende, pakte de verblijde moeder joachim aan, en klemde hem tegen haar hart, waarna de zusters den lieven broeder genoegzaam alle drie te gelijk de handen drukten, omhelsden, en honderd vriendelijke namen gaven. Elisabeth, die natuurlijkerwijze de laatste in aanmerking kwam, werd echter ook met veel hartelijkheid ontvangen, dan de verlegenheid welke doorgaans
| |
| |
het eerste aanschouwen, althans van een' persoon die uit een vreemd land komt, bij jonge meisjes te weeg brengt, was zigtbaar op het gelaat en in de manieren van hendriks dochters, toen zij hare nicht begroetten, en elisabeth zelve, weinig gewend aan het ontmoeten van haar geheel onbekende personen, was in de eerste oogenblikken niet volkomen op haar gemak. Wel zeide hare tante, dat zij met blijdschap zich in de gelegenheid zag, hare kennis te maken, dat zij niets meer verlangde, dan haar het verblijf in haar huis aangenaam te doen zijn, en vraagde haar deelnemend, of de reize haar niet te zeer vermoeid had, biedende haar, welke ververschingen zij verlangen mogt, aan; elisabeth wendde van tijd tot tijd hare oogen naar hendrik en joachim, als naar oude bekenden, die zij verheugd was bij zich te hebben, en op welke zij in eene en andere gevallen steunen kon. - De dag, die op de aankomst van mejufvrouw basmooth in Holland volgde, werd door haar grootendeels besteed in het schrijven aan debora en cecilia wickham, welke beide zich zeer begeerig getoond hadden, te weten, of hare vriendin wel overgekomen was; doch deze taak afgedaan zijnde, hadden elisabeths dringende bemoeijingen een einde.
Na zijne lange afwezendheid door bezigheden overladen, had hendrik in het eerst weinig tijd over, om zijne nicht iets van de stad te laten zien, en zijne echtgenoot, eene wel-opgevoede en aangename, doch huiselijke vrouw, die steeds met de bestiering van hare dienstboden en de opvoeding van hare twee jongste dochters veel te doen had, dacht er naauwelijks
| |
| |
aan, dat elisabeth wel kon verlangen, verder dan de Wijnhaven om zich heen te zien. Zoo doende was voor mejufvrouw basmooth, die meest altijd op het land gewoond had, het verblijf tusschen de vier muren van een huis in eene stad, bij uitstek vreemd, en zich bijna als eene gevangene gevoelende, kon zij niet nalaten, op zekeren avond, toen al de huisgenooten rondom de theetafel verzameld waren, aan bestenvelde te verzoeken, dat hij haar toch eens de stad door, naar de bosschen, heuvelen en graanvelden buiten dezelve, wilde geleiden, opdat zij eenig beter denkbeeld, dan tot nu toe, van Rotterdam en deszelfs omstreken krege! Dan, hoe stond zij verbaasd, toen hendrik antwoordde: ‘Kindlief! zoo ras ik den tijd heb, zal ik de stad met u doorwandelen, doch hier in den omtrek zijn noch bosschen, noch heuvelen, noch met graan bezaaide velden. Laag plat weiland, weinig boomen, zeer veel water, plassen, waaruit de turf gebaggerd is, ziedaar wat gij rondom deze stad zoudt zien, indien wij eens een kuijertje buiten hare poorten deden!’ - Terwijl elisabeth haren oom verwonderd aanzag, zeide klara, zijne tweede dochter (een meisje van vijftien jaren) ‘De plantaadje, vader! vergeet gij die? - daar is toch wel een bosch, en zijn vele hooge fraaije boomen te zien!’ - Bestenvelde glimlachte, doch had nog geen' tijd tot antwoorden, toen joachim reeds zeide: ‘Het is goed te zien, klara! dat gij niet in Engeland geweest zijt, zoo als ik. Daar zou men op een tuintje als onze plantaadje, geen acht slaan; uren zijn daar noodig om een bosch te door- | |
| |
wandelen; daar is het donker door de menigte takken en bladeren die over elkander heen hangen, en treedt men er eindelijk uit, o, dan heeft men zulk een overheerlijk gezigt op
heuvelen, bergen, hoog en laag liggende dorpen,.... ik kan er u geen denkbeeld van geven!’ - ‘Gij zijt een waardige reiziger, joachim!’ zeide de moeder: ‘ingenomen met hetgeen gij van een vreemd land gezien hebt, en daardoor, wat van ouds bekend is, minder achtende!’ - ‘Ik moet het toch met joachim eens wezen, lieve vrouw!’ hernam bestenvelde: ‘dat de omstreken van Rotterdam niet bij die van Barkey-Vale halen kunnen; dan, zich tot elisabeth wendende, geheel Holland is niet zoo als deze streek, en ons Vaderland heeft, zoo wel als Engeland, deszelfs eigendommelijke schoonheden.’ - ‘Zoo, laat mij dan geheel Holland eens zien, lieve oom!’ sprak elisabeth vrolijk, ‘opdat ik mede tot eene oordeelvelling komen kunne!’ - ‘De tijd van reizen is voorbij,’ antwoordde hendrik. ‘Ik ben te trotsch op mijn land, om het u in het ongunstigste jaarsaizoen te laten aanschouwen, tegen het voorjaar zullen wij zien wat dan gedaan kan worden.’
Vrij eenzelvig was thans het leven van mejufvrouw basmooth. Het huisgezin van bestenvelde ging, genoegzaam alle dagen, denzelfden gang. De oudste dochter van den huize, eene juffer van zes en twintig jaren, was ziekelijk en zwak, daardoor altijd klagende en treurig, en weinig geschikt, om tot een aangenaam gezelschap voor elisabeth te dienen. De tweede, klara, zoo als wij reeds zeiden, vijftien jaren
| |
| |
oud, was te jong, en te veel met het waarnemen der lessen van hare moeder en van verschillende onderwijzers bezig, om zich veel met de vreemde nicht te bemoeijen, en sophia, de derde dochter, was een kind, twee jaren jonger dan haar broeder joachim. Genoegelijk en weltevreden leefden al de huisgenooten onder elkander voort, doch dit maakte juist dat niemand veel hield van uitgaan, of zich veelvuldige bezoekers trachtte te bezorgen, en hoe aangenaam zulk eene stille wijze van den tijd te slijten, voor het gezin zelven wezen mogt, zullen onze lezers, twijfelen wij niet, zeer wel begrijpen, dat mejufrrouw basmooth, hadde het aan hare keuze gestaan, wel wat meer verscheidenheid verlangd zoude hebben; zij was trouwens wel aan stilte gewoon, doch op Barkey-Vale had zij meer kleine bezigheden, en voorwerpen waarin zij belang stelde, rondom zich; deze en gene kwam haar daar van tijd tot tijd bezoeken, en tot gestadig gezelschap, (behalve nu laatstelijk, gelijk wij verhaald hebben) had zij hare getrouwe debora; zij was daar van jongs af gewoon, en genoot dikwijls het bijzijn van hare geliefde cecilia, terwijl te Rotterdam alle menschen haar vreemd waren, en niet ééne vrouw haar een bijzonder belang inboezemde. Hoogst welkom was haar dus, omtrent veertien dagen na hare aankomst in Holland, een brief, welken zij van mejufrrouw wickham ontving, en die ten naasten bij het volgende inhield:
‘Even vreemd als bedroevend is het mij, beste elisabeth! dat ik mijn schrijven aan u naar Holland rigten moet, en overtuigd wezen, dat de Oceaan u en mij van elkander scheidt. Dat gij dien evenwel,
| |
| |
zonder veel gevaar door te staan, en in welstand overgestoken zijt, is mij in de gegevene omstandigheden lief. Nu ben ik verlangend te vernemen, hoe u mijn vaderland aanstaat, en of al de personen in het huisgezin van uwen oom u zoo zeer behagen als hij zelf; doe mij weldra van alles naauwkeurig verslag. - Ware ik meer tot vrolijkheid gestemd, dan ik.... niet juist om uw afzijn.... ei! dat verbeeldet gij u, dan, het is zoo niet - ik zeg, ware ik meer tot vrolijkheid gestemd, dan ik ben, om eene reden, die ik u straks zal ontvouwen, ik zou thans regt genot van allerlei pretjes hebben, want mijn neef george heeft het jawoord gekregen, is met zijne beminde hier gekomen, om haar zijn' vader voor te stellen en kennis met ons allen te laten maken, en bedenkt alle dagen iets anders om haar het verblijf in de hoofdstad regt aangenaam te doen zijn. Zijns inziens, is het spel niet volmaakt, of broeders, zusters en ik, moeten mede doen, als ook Miss hasleys oom en tante, die haar huisvesting verleenen; bij ons is eene groote danspartij geweest, die ons ontzaggelijk veel te doen gegeven heeft, om alles eerst in orde te brengen en op te sieren, en daarna weder te bergen en te onttakelen. Oom, met de beiden beenen in roode lappen gewikkeld, zat op zijn' armstoel met de vreugde op het gelaat, al de wemelende en springende jeugd aan te staren, en betuigde gedurig zijn leedwezen, dat hij niet ook eens met de aanstaande bruid in het rond dansen kon. Deze is, mag ik het zoo eens uitdrukken, eene knappe wilde meid, regt voor george geschikt, eene liefhebster van te paard rijden, van mede op de jagt te gaan, van groote wandelingen te doen, en van al zulke soort
| |
| |
van ligchaamsoefening; hare statuur is in evenredigheid van haren smaak; zij is groot, forsch, bruinachtig van vel, heeft gitzwarte oogen en zeer donker haar, eenen fraaijen mond en heerlijke tanden, in één woord, een zeer bevallig voorkomen, maar dat weinig vrouwelijke zachtaardigheid kenmerkt. Zij was dan ook geenszins verlegen toen zij het eerst hier aan huis, mijn' oom en ons allen zag, en nam al ras met georges broeders en zusters een' zoo gemeenzamen toon aan, alsof zij haar geheel leven door met hen omgegaan had; mij reikte zij de hand, en zeide: ‘Gij zijt ook eene soort van zuster van mijne aanstaande zusters, niet waar? kom aan, kind! laten wij ook zusters zijn!’ Hoe vriendelijk deze toespraak ook ware, ik moet bekennen, zij verbaasde mij, en ik wist er niet veel meer op te antwoorden, dan het woord: ‘gaarne,’ hetwelk ik zeker met eenige bedremmeldheid uitsprak, want zij zag mij scherp aan, en zeide: ‘Wij kennen elkander nog niet, denkt gij, maar dat zal wel komen; ik zeg de dingen gaarne terstond, zoo als ik ze meen, en indien gij mij op den duur wel bevalt, wil ik met u omgaan, alsof ook gij tot mijne oude kennissen behoordet.’ In den dagelijkschen omgang, welken ik thans met haar heb, schijnt zij mij aan die betuigde rondborstigheid gestand te doen, dit is zeker eene goede hoedanigheid, dan zij zegt, dunkt mij, dikwijls meer dan zij behoefde te zeggen, en legt haar gevoelen wel eens zonder noodzaak en zonder dat men er haar naar vraagt, aan een ieder bloot. Ik weet niet of dit op den duur behagen zal, tot nog toe lacht men er meer om dan
| |
| |
men het laakt, en wordt zelfs elke uitval van dien aard, door haren minnaar hoogelijk bewonderd. Gisteren zijn wg op eene luisterrijke partij bij den bankier egberton met haar geweest, heden gaan wij dansen bij haren oom, morgen, overmorgen, alle dagen is er iets te doen, ik kan het naauwelijks uit elkander houden, en als ik 's avonds te bed lig, zwirrelt en zwarrelt het mij nog voor de oogen, als zage ik steeds al de kaarsen en de door elkander wriemelende menschen. Nu moet ik u de reden nog zeggen, waarom ik maar half van harte in de heerschende vrolijkheid deel kan nemen. Mijn oom is, hoe weet ik niet, gewaar geworden, dat de heer nellis een trouwe volger was van zijne dochter pauline; met zijne gewone minzaamheid, volgens hetgeen mijn nichtje mij zelve gezegd heeft, doch met den ernst die hem eigen is, als hij over belangrijke zaken spreekt, heeft hij zijne dochter daarover onderhouden, haar gewaarschuwd tegen de gevaren eener verkeering met iemand die voor zijne gevoelens niet openhartig uitkomt, en met wiens omstandigheden zij zoo weinig bekend is, en haar te kennen gegeven, dat, indien zij geen middel wist om dien man te doen begrijpen, dat hij behoorde te spreken, of zich niet langer als haar minnaar aan te stellen, hij (de vader) een' zijner zonen last zou geven den bewusten heer over zijn vreemdsoortig gedrag te ondervragen. Zoodra dit onderhoud had plaats gehad, kwam pauline bij mij, op mijne kamer, en vertrouwde mij hare verlegenheid; ik begreep dezelve en deelde in de bekommering die zij gevoelde, over de gevolgen eener zamenspraak tusschen de twee bedoelde
| |
| |
heeren, wel wetende hoe ligt zoo iets tot hooge woorden, ja tot een tweegevecht aanleiding zou kunnen geven. ‘Ik verlang zelve niets liever,’ zeide zij: ‘dan dat nellis zich verklare, dan hoe zal ik hem dwingen te zeggen, dat hij mij bemint, hetgeen ik toch zeker geloof, te zijn wat hem op het hart ligt - of hoe zal ik, die zulk eene bekentenis van hem verlang te hooren, hem van mij trachten te verwijderen zonder mijn eigen geluk op het spel te zetten!’ - Ik wist niet welken raad ik haar geven zou, behalve dien, van zich een' tijd lang van het verschijnen op openbare plaatsen te onthouden; doch zij betoonde weinig lust dien raad te volgen, dewijl zij nergens anders gelegenheid heeft den man te zien, aan wien haar hart, vrees ik, te zeer gehecht is. Intusschen maakt haar deze zaak treurig, te meer daar het geluk van haren broeder, dat zij dagelijks onder de oogen heeft, haar te beter doet begrijpen, hoe veel genoegen er in eene wederzijdsche genegenheid, waarvan men voor niemand een geheim behoeft te maken, opgesloten wezen moet. Ik treur met haar in mijn binnenste, te teergevoelig gelijk ik ben, om ooit het leed, althans van wie mij lief zijn, zonder deelneming te aanschouwen. Paulines coquetterie wordt als het ware nu op haar zelve gewroken, en zij is thans de lijdende partij; doch schoon zij schuld hebbe, nu zij smart gevoelt, kan ik niet anders, dan in dezelve deelen.’
Met het beantwoorden van den brief, welken elisabeth nog van Barkey-Vale afgezonden had, eindigde cecilia's schrijven. Het artikel aangaande de zamenwo- | |
| |
ning, dat daarin voorkwam, gelijk onze lezers zich welligt herinneren, werd slechts even door mejufvrouw wickham aangeroerd, als een plan, dat ook haar ooms goedkeuring niet wegdroeg, doch waaraan zij zelve grootelijks gehecht bleef.
Veel stof tot nadenken verschafte aan mejufvrouw basmooth dit geschrift. Vooreerst trof het haar eenigzins pijnlijk, dat de toon over het algemeen vrolijk, en het treurige dat er in voorkwam, minder uit de betrekking tot haar, dan tot een' anderen persoon voortkomende was, zoo dat zij (door onwillekeurige eigenliefde gedrongen) daaruit moest afleiden zelve niet meer zoo onontbeerlijk als eenigen tijd geleden, aan het geluk van hare vriendin te zijn. Wel zeide zij zich: ik heb immers cecilia over hare groote gevoeligheid te mijwaarts berispt, en om hare sentimentele uitdrukkingen uitgelagchen! ik heb haar verzocht vrolijk te schrijven, en mij van de pretjes die zij genoot, verslag te doen! - die redenering stelde haar niet gerust. - Verstoken van een genot, hetwelk zij lang gesmaakt, en door het te smaken, minder op prijs gesteld had, was zij in het geval van vele lieden, die het goede niet waarderen zoo lang zij er bezitters van zijn, en die vreezen alles verloren te hebben, wanneer eenige schijnbare vermindering van het niet genoeg geachte, zich voordoet. - Ten tweede, dacht elisabeth bij het lezen van mejufvrouw wickhams verslag der vermakelijkheden welke deze bijwoonde, met eenige treurigheid (op hare jaren wel te begrijpen) na, over het weinig vrolijke leven, dat zij tot nog toe geleid had; en steeds, nu inzonderheid, leidde, en gaarne
| |
| |
zoude zij, ware dit mogelijk geweest, naar Engeland overgevlogen zijn, om zich te midden der familie kirham op eene danspartij, of eenig ander feest te verlustigen. De onzekerheid van haar toekomstig lot en het gering vooruitzigt om immer in een talrijk en vrolijk gezin te leven, gevoegd bij de vrees, dat hare geldelijke middelen haar niet zouden toelaten veel deel aan kostbare vermakelijkheden te nemen, klom almede nogmaals in hare gedachten op, en deed voor het oogenblik eene droefgeestigheid in haar ontstaan, die haar anderzins geheel niet eigen was. - Zoo zijn wij allen, slaven der omstandigheden; geslingerd, dan eens door ongegronde hoop, dan weder door overmatige vrees; nimmer volkomen meester van onze eigene gemoedsbewegingen, ja, dikwijls tegen wil en dank medegesleept door eene ongekende magt, die ons doet zijn zoo als wij niet zouden willen wezen, en niet toelaat te wezen zoo als wij zouden wenschen te zijn! O, wie zal op vastheid van karakter roemen! Wie zal ooit, een karakter beschrijvende, dit naar waarheid kunnen doen, zonder er vele tegenstrijdigheden in te doen opmerken! - Ten derde, eindelijk gaf aan elisabeth stof tot eenige overpeinzing, wat hare vriendin van pauline kirham en den heer nellis op het papier gesteld had. Zij vond in paulines omstandigheden veel onrustwekkends, en laakte haar, van zoo lang de oppassing gedoogd te hebben van een' man, dien zij eigentlijk niet kende, en wiens stilzwijgen ten minste bevreemding moest verwekken, doch de zaken nu eens zijnde, gelijk zij volgens cecilia's berigten waren, voelde zij een diep medelijden met de
| |
| |
haar onbekende juffer, te meer dewijl zij duidelijk inzag, dat pauline zich over vroegere gedragingen wel eenig verwijt te doen had. O, riep elisabeth in gedachten uit,... O! als ik mijne kalme gemoedsgesteldheid gewaar word, en denk: al zulk onstuimig gewarrel raakt mij niet, ik heb niets te verbergen, niets van wien het ook zij, die mij ontmoeten mogt, te vreezen, zoo dank ik het mij te beurt gevallene lot. Alles wat mij betreft, is wel voorzeker niet juist zoo als ik zou wenschen dat het ware, maar wanneer is de hemel helder (zegt dikwijls mijne geliefde debora) zonder door een eenig wolkje beneveld te zijn! O, die groote, die uitsluitende genegenheden - wat zijn zij niet gevaarlijk, wat brengen zij niet onrust en onaangenaamheden voort! Lieve cecilia! behoud mij uwe vriendschap - mij dunkt, zoo lang ik die bezit, heb ik geene andere gevoelens van teederhartigheid noodig! - Zoo dacht elisabeth, en zoo denken vele menschen op hare jaren, terwijl ook vele andere dan reeds de woelingen der driften kennen; de eersten zijn gelukkiger, omdat zij in kalmte voortleven en van de toekomst niet veel kwaads vermoeden - dan ook zij zijn niet in veiligheid; voor de meesten althans, komt de dag, dat vriendschap haar laf schijnt te wezen, en een levendiger gevoel haar hart aan het kloppen brengt, dan is de kalmte vervlogen, doch de onrust smaakt zoet, dan geeft men zich van lieverlede aan de nieuwe aanlokkelijke gevaren bloot, en al de oude philosophie wordt vergeten!
Door de laatste harer overpeinzingen, was mejuf- | |
| |
vrouw basmooth weder opgeruimder geworden, zoo dat zij met haar gewoon vrolijk gelaat tegen etenstijd zich bij de verdere huisgenooten kon vervoegen. In eensgezindheid en vriendelijken kout liep de maaltijd af, en nu was elisabeth gereed, volgens hare gelofte, een en ander uit cecilia's brief voor te lezen, toen de Fransche taalmeester, welke te gelijk met bestenvelde op de pakketboot geweest was, zich aandienen liet. ‘Ik heb naauwelijks meer aan hem gedacht!’ zeide hendrik: ‘doch indien hij mij wenscht te spreken, laat hem binnenkomen.’ De Franschman verscheen. ‘Kij zul mij verskoon, mijnheer,’ zeide hij, na beleefdelijk al de tegenwoordigen gegroet, en volgens mevrouw bestenveldes verzoek plaats genomen te hebben: ‘dat iek de frijheid nem van mij hier andien te laat. Twijfel uit of als mejufvrouw lust kehad had, de Fraons tal te leer, u mij zoudt hib ontbood, maar 't is mijne zak de eerst démarche te doen, neem dus niet kwal dat iek in person mijne vrake heraal!’ - ‘Mijnheer!’ antwoordde hendrik: om u de waarheid te zeggen, heb ik met mijne nicht nog niet over uw voorstel gesproken; zij kan, mijns inziens, de kennis van de Fransche taal zeer wel ontberen, dus voor het oogenblik bedanken wij u voor uwe attentie.’ - ‘Iek keef ok onderwes in muzijk,’ hernam nu de vreemde. ‘Piano, Guitarre, zeker zal mejufvrouw wel een of aonder instrument behandel?’ - ‘De piano is mijn lievelingsinstrument,’ zeide elisabeth, dewijl haar oom haar vragende aanzag: ‘doch,’ vervolgde zij, ‘sinds ik de school
| |
| |
verlaten heb, heb ik er weinig op gespeeld, omdat mijn grootvader niet van muzijk hield, en ik hem dus nooit om eene piano heb durven vragen.’ - ‘'s Jammer, 's jammer!’ riep de Franschman uit. ‘Vor jong daam, uit liever is dan speel, dat vervrolijk, dat amuseer heel kezelskap! Permitteer mij, mijnheer!’ zich tot bestenvelde wendende, ‘mejufvrouw eenke les te keef?’ - Hendrik zag elisabeth aan, en meenende op haar gelaat te lezen, dat zij gaarne zich weder op de toonkunst toeleggen zou, en tevens begrijpende, dat zoo iets haar bij hare tegenwoordige stille leefwijze eene aangename tijdkorting zou verschaffen, antwoordde: ‘Indien mijne nicht daar lust toe heeft, mag ik het wel lijden, in geval de narigten, die ik omtrent uwen persoon en uwe kundigheden zal trachten in te winnen, - dit belge u niet, mijnheer - voldoende zullen wezen, en de prijs van uw onderwijs niet te hoog zal zijn.’ - ‘Hel koed, hel koed, mijnheer!’ kreeg bestenvelde ten antwoord: ‘iek bin vor informatiën uit bank, wat de zeed bedref, hir is eene lijs mit naam van mens die mij heb emploijeer, dit vor de tal, dit vor de muzijk.’ Hierop haalde hij verscheidene papieren uit zijn' zak, gaf er een aan hendrik, en deze vond werkelijk daarop de namen van vele, hem bekende personen, welke met den Franschman in betrekking schenen te staan. Nadat hendrik beloofd had, hem over ettelijke dagen bescheid te laten weten, nam de vreemdeling zijn' hoed op en verliet het gezelschap. Elisabeth, verheugd door het denkbeeld van weldra hare oude geliefkoosde bezigheid weder
| |
| |
te zullen kunnen opvatten, en eenige harer ledige uren zoodoende aangenaam te slijten, verzocht haren oom zich te spoeden met het inwinnen der door hem verlangde narigten, en begon intusschen al van tijd tot tijd een weinig te tokkelen op een oud staartstuk van ruckers, dat meer als meubel, dan als muzijk-instrument in de zaal, waar zelden iemand kwam, geplaatst was. Daar het zeer ontsteld was, streelden mejufvrouw basmooth de klanken, welke zij er uit trok, geenszins, dan op haar verzoek werd het in orde gebragt; wat bestenvelde van den onderwijzer hoorde, was dien niet ongunstig, voor zoo veel men zich van zijn vroeger verblijf in Holland herinnerde, doch reeds sinds lang had men niet meer van hem gehoord. De prijs, welken hij voor zijne lessen vraagde, scheen niet overmatig hoog, en zoo werd dan met hem een accoord gesloten, en zijne discipelinne zag met verlangen uit naar den dag, op welken zij zijne eerste les ontvangen zou.
|
|