| |
| |
| |
XIII.
Een sterfgeval.
Toen hendrik op Barkey-Vale terug was, liet hij den kleinen joachim naar bed gaan, en tikte zelf aan de deur van elisabeths kamer, welke terstond voor hem geopend werd; na de tijding aangaande helena gehoord te hebben, gaf mejufvrouw basmooth den brief, dien zij gereed gemaakt had, haren oom ter lezing, en zeide vervolgens: ‘Ik hoop toch, lieve oom! dat grootvader van gedachte zal veranderen, en mij niet dwingen mijne hand te geven aan een' man, dien ik noch achten, noch beminnen kan. Wees gij in 's hemels naam mijn voorspraak, en help mij blijven wie ik ben!’
Hendrik antwoordde: ‘Zoo zeer als iemand, mijne lieve! ben ik tegen dwang in het stuk van een huwelijk aan te gaan; doch ik ben ook tegen het onnadenkend afslaan van eene goede gelegenheid tot trouwen; want trouwen is de natuurlijke bestemming althans der vrouw. - Wat zal er van u worden indien ik eens kom te vallen? - zeide uw grootvader, en inderdaad, dit moogt gij wel in be- | |
| |
denken nemen. Zeker, indien gij na mijn vaders dood, aan uzelven overgelaten bleeft, zou ik u geenszins hulpeloos laten, ja met genoegen opnemen in mijn huis en onder mijn gezin, maar zulke zamenwoningen hebben zeer hunne donkere zijde, en veel verkieslijker is een eigen huis en have. De man, die zich aanbiedt, is van eene geboorte, die de uwe ver overtreft; hij zal eens een groot vermogen bezitten, en gij zult geenszins rijk wezen. Zijn uiterlijk voorkomen is behagelijk, zijne familiebetrekkingen zijn niet uitgestrekt; er is dus veel vóór hem te zeggen. Doch zijne inborst behaagt u niet, dit is iets van belang; maar is uw tegenzin gegrond? Kent gij den man genoeg, om hem met reden ongunstig te beoordeelen? of is het slechts eene opvatting, waardoor gij tegen hem ingenomen zijt? Is er welligt iemand anders, die indruk op uw hart gemaakt heeft en edward verwerpelijk maakt? Zoo niet, geef de rede gehoor, en wees verzekerd, dat tot een gelukkig huwelijk niet juist eene hartstogtelijke liefde noodzakelijk is, maar dat eene opregte genegenheid daartoe genoeg is, ja zelfs dikwijls langer duurt en de echtgenooten vaster te zamensnoert.’
Elisabeth trachtte hendriks redenering te wederleggen, door te zeggen: ‘Mijn hart is vrij, niemand staat werner in den weg, maar zijn karakter en zijne wijze van handelen in vele dingen, die ik u zou kunnen verhalen, hebben mij sinds laag een' tegenzin in hem gegeven; zijne veelvuldige complimenten hebben mij mishaagd en zijn persoon
| |
| |
heeft niets aanlokkelijks in mijne oogen. Door dit alles kan noch zijn rang, noch zijn rijkdom mij verleiden, en zoo weinig genegenheid voel ik voor hem, dat met handen-arbeid den kost te verdienen, mij minder afschrik baart, dan het denkbeeld van zijne echtgenoot te werden. Acht, lieve oom!’ voegde zij hierbij: ‘indien gij mij in deze zaak tegenvalt, en gedoogt dat grootvader mij dwinge mijne hand zonder mijn hart weg te schenken, ben ik verzekerd, dat ik een ongelukkig leven zal te leiden hebben.....’ - ‘Maar;’ viel haar hendrik in de rede: ‘zal uw leven dan zoo veel gelukkiger zijn, wanneer gij met uwen grootvader, die over uwe weigering zeker ontevreden wezen zou, alleen zult blijven; gij weet dat debora u welhaast meent te verlaten!’ - ‘Ach!’ riep elisabeth schreijende uit, ‘dat is ook waar, daar had ik nog niet aan gedacht. Ik zie dus treurigheid te gemoet aan alle kanten; doch beter te verduren is eene droevige omstandigheid, waaraan men niet, dan eene aan welke men wel getrouwd is; aan mijne vereeniging met werner zou ik geen einde kunnen vooruitzien, aan het leven met grootvader wel; want indien mij dit al te ondragelijk viel, zou ik altijd het eens gevormd plan van zamenwoning met cecilia kunnen verwezentlijken.’
‘Dat plan houde ik voor onuitvoerlijk,’ hernam hendrik. ‘Dan genoeg voor dezen avond hiervan. Zoo veel ik zulks kan beletten, zullen er geene overhaaste maatregelen genomen worden. Blijf gij in uwe kamer, en overdenk ons gesprek; ik zal
| |
| |
onder het avondeten met mijn' vader de zaak nog eens ter bane brengen, en hem tot zachtheid pogen te stemmen, ten einde hij u uwe keuze vrij late. Maar beloof mij ook van uwen kant, dat gij in uwe overpeinzingen niet alleen de nadeelige zijde van een toestemmend antwoord in aanmerking nemen zult.’
Elisabeth verblijd dat zij dien dag niet weder onder het oog van den ouden bestenvelde behoefde te komen, gaf de verlangde belofte aan haren oom, en deze verliet haar.
Welligt heeft het onzen lezeren bevreemd, den jongen werner op eens eene liefdesverklaring te zien doen aan mejufvrouw basmooth, die zij hem wel tot vervelens toe: de zon van Barkey-Vale, hebben hooren noemen, en van wiens, tot haar gerigte complimenten zij meer stalen hebben onder de oogen gehad; doch van wiens wezentlijke genegenheid voor elisabeth zij nergens een bewijs ontmoeteden; wij vinden ons derhalve verpligt, die bevreemding te doen ophouden, en reden te geven van Sir edwards gedrag. Naar den uitwendigen schijn, leidde de jonge werner een geregeld leven; doch inderdaad was hij een van die rijke grooten, zoo als er vele - in Engeland zijn, die, hetgeen zij bezitten, ja gedeeltelijk hetgeen zij eens te wachten hebben, op verschillende onvoegzame wijzen verspillen. Onder andere ongebondenheden, waaraan zich edward gedurende zijn laatste verblijf in Londen had schuldig gemaakt, behoorde het verleiden van eene burger-dochter, die hij door zijn schoon gelaat, door zijne bevallige manieren en door
| |
| |
de belofte van haar tot zijne echtgenoot te maken, haren pligt had doen vergeten. De gevolgen van haren misstap bespeurende, en den toorn van hare ouders, in geval deze haren toestand gewaar wierden, duchtende, had het meisje reeds meer dan eens aan werner geschreven, en hem zijne belofte herinnerd; doch de gewetenlooze jongeling had dan eens niet geantwoord, dan eens onder allerlei voorwendsels zijne komst te Londen als onmogelijk afgeschetst. Doch, de brieven van de ongelukkige hoe langer hoe menigvuldiger en dringender wordende, had edward besloten zich uit zijne eigene verlegenheid te redden, door eene poging te doen, om in het huwelijk te treden met - ja, met wie het dan ook wezen mogt, ten einde eenen alles afdoenden hinderpaal aan zijne verbindtenis met het Londensche meisje, waaraan zijn hart niet meer gehecht was, in den weg te leggen. Overdenkende aan wie hij zijne hand zou kunnen aanbieden, met de minste kans van afgewezen te worden, vertoonde zich elisabeth voor zijnen geest. Zij leidde geen aangenaam leven, was vermoedelijk niet zeer rijk; waarschijnlijk dus, zou zij, gestreeld door het vooruitzigt van in vrolijkheid en in het genot van geld en goed hare dagen te slijten, en tot een' hoogeren rang dan dien zij tot nog toe bekleedde, over te gaan, volgaarne zijn aanbod aannemen. Lord werner, meende edward, zou ligt over te halen zijn, om hem verlof te geven, de dochter van een' koopman te vragen, daar hij zelf met een meisje uit den middelstand zich verbonden had, en de uitwendige gestalte van Miss basmooth was aanvallig genoeg, om een' man
| |
| |
van smaak als edward tevreden te stellen. Deze overleggingen zijne keuze bepaald hebbende, sprak werner zijn' vader aan, bekwam zijn verlof en haalde Mylady over om den brief, die zijne voornemens bevatte, op Barkey-Vale te bezorgen, gelijk wij gezien hebben, dat zij deed. Ach! de listige jongeling mistrouwde zich zelven. Geene liefde voor elisabeth gevoelende, kon hij wel allerlei fraaije en teedere betuigingen ter neder schrijven, maar bij eene mondelinge verklaring vreesde hij te kort te zullen schieten bij hetgeen hij veinzen moest.
Onkundig van de gemelde omstandigheden, gelijk, zoo wel bestenvelde als zijne kleindochter waren, beoordeelden zij de zaak aangaande het voorgestelde huwelijk volgens hun eigen gevoel. Geld, en zoodanige overvloed van hetzelve, dat naauwlettende achtgeving op de vertering niet hoogst noodzakelijk was, stak meer nog dan hooge geboorte, den ouden heer in het oog; en beide in den persoon vereenigd te zien, die de schaars bedeelde elisabeth tot echtgenoot begeerde, sloot bij hem alle andere bedenking buiten, terwijl mejufvrouw basmooth meer op de inborst, dan op alle andere voordeelen van den zich aanbiedende lettende, over eene vereeniging met hem, gelijk wij reeds vroeger gezien hebben, dacht.
Toen hendrik zich met zijnen vader alleen bevond, bemerkte hij al ras in welke bijzonder goede luim de brief van edward dien staande hield. Bestenvelde wreef zich de handen van vergenoegen, glimlachte, en zeide, toen hij vernam dat elisabeth niet bij den avondmaaltijd zou tegenwoordig zijn, in
| |
| |
plaats van er eenige misnoegdheid over te toonen: ‘Nu, laat Mylady maar doen hoe zij wil; de slaap zal haar welligt in eene schikkelijker stemming brengen dan zij straks geweest is!’ Uit deze woorden trok hendrik de gelegenheid, om over de zaak van het huwelijk uit te weiden, in dier voege, als hij zich voorgesteld had; hij sprak nu, als ware hij elisabeth geweest, trachtte op die wijze den ouden heer op eene weigering van hare zijde voor te bereiden, en besloot met als zijne eigene meening op te geven: dat zijne nicht niet moest gedwongen worden, dat men haar tijd van beraad moest gunnen, en dat, hoezeer hij zelf het voordeelige van een lid der familie werner te worden, voor mejufvrouw basmooth zeer wel inzag en zeer gaarne erkende, er minder ongeluk kon voortspruiten uit het afwijzen der verbindtenis, dan uit het aangaan van dezelve, tegen wil en dank. Doch zijne redenering had op vader bestenvelde niet den invloed, dien hendrik er van gehoopt had, en al wat deze verkrijgen kon, was, dat daar de brief in antwoord van den grootvader, behelzende: dat hij een nader aanzoek van den jongen werner bij elisabeth volgaarne toestond, den volgenden dag volgens diens volstrekte begeerte, zou verzonden worden, aan elisabeth het uitstellen van haar antwoord te zenden, voor een paar dagen werd toegestaan.
Die twee dagen bragt mejufvrouw basmooth in groote onaangenaamheid door. Zoo dikwijls bestenvelde haar toesprak, was het onder de benaming van Mylady, en onophoudelijk stelde hij haar hare blijde vooruitzigten voor, en drong op eene gunstige beslis- | |
| |
sing aan; dit alles deed elisabeth zoo veel mogelijk zijne tegenwoordigheid ontwijken; doch wanneer zij alleen was, kwelde haar de gedachte aan de moeijelijkheid, die zij vinden zou in het volhouden van haar besluit, en toch dit besluit op te geven om grootvader te believen, daartoe vond zij zich niet in staat. Hetzij zij werkte of las, altijd keerden zich hare gedachten op hetzelfde punt, en alle lust, ja kracht tot werkzaamheid werd haar benomen. Op den eersten der voornoemde dagen ondernam zij met haren oom en den kleinen joachim een' togt naar het dorp, waar falmain woonde, om te vernemen hoe het met helena gesteld was. De zorgelijke toestand van de zieke nog steeds voortdurende, keerde zij, nu ook daarover bedrukt, huiswaarts, toen niet ver van Barkey-Vale edward van eenen zijweg afkomende, zich bij het gezelschap voegde. Met zeer veel onbevangenheid sprak hij elisabeth aan, en zeide, dat hij een gunstig antwoord van haren grootvader ontvangen hebbende, zich vleide, dat het hare daarmede overeenkomstig zoude wezen, en hem verlof geven, haar als haren verklaarden minnaar opentlijk zijn hof te maken, ja binnen kort zich als haren aanstaanden echtgenoot te aanschouwen. Elisabeth, over 's jongmans zelfvertrouwen geraakt, antwoordde met zoo veel te meer moed, dat hij geenszins zulke hooge denkbeelden behoorde te koesteren, dat hare weinige genegenheid voor hem, hem sinds lang bekend moest wezen, en dat zij zich geheel niet gezind gevoelde eene huwelijksverbindtenis aan te gaan. ‘De gelegenheid
maakt den dief!’ hernam werner op een' schertsenden
| |
| |
toon, dien mejufvrouw basmooth alweder geheel niet aanstond, en haar ernstig deed zeggen: ‘Mijnheer, mijn antwoord zult gij overmorgen ontvangen, verschoon mij dus, over de bewuste zaak thans meer te spreken.’ Hierop stond zij stil, om haren oom, die uit bescheidenheid met diens zoon een weinig achtergebleven was, in te wachten; stilzwijgend gingen nu de vier personen nog een klein eind wegs tezamen voort, toen sloegen de bewoners van Barkey-Vale het pad, dat derwaarts leidde, en edward den weg naar Werner-Castle, na elkander gegroet te hebben, in.
Op den tweeden dag, terwijl mejufvrouw basmooth altijd in hare treurige gedachten verdiept voor het huis van grootvaders hofstede een weinig heen en weder kuijerde, kwam john naar haar toeloopen: ‘Verschoon mij,’ zeide hij, ‘dat ik zoo onaangemeld mij hier vertoon, dan, het belang dat gij in helena stelt, doet mij handelen; ach, mejufvrouw! mijne tante verbiedt mij naar haren toestand te gaan vragen, en roept mij telkens, om te weten of ik ook uitgeloopen ben; uit vrees voor hare geheele ongenade, durf ik mij dus niet zoo ver als het dorp van ons afligt, verwijderen; op Werner-Castle bekommert men zich om falmains dochter geenszins, in u alleen berust dus mijne hoop om iets van dat lieve meisje te vernemen. O, kan het zijn, trek u de droevige omstandigheid der zieke aan, zorg voor haar zoo veel het wezen kan, en vergun mij dagelijks hier iets van haar te komen hooren. Wanneer ik hard loop, kan ik in twintig minuten uit en
| |
| |
te huis zijn, en heb dus weinig kans, dat men mij misse.’ Elisabeth, met den armen john bewogen, beloofde al te doen wat in haar vermogen wezen zou, en stond den jongeling volgaarne zijn verzoek toe, waarop deze, na vernomen te hebben hoe de stand van zaken den vorigen avond geweest was, met een bedrukt gemoed, zoo ras hij loopen kon, naar Werner-Castle terug keerde. Daarna had elisabeth onder het gebruiken van het middagmaal, nog een' aanval van haren grootvader door te staan; met al het mogelijke geduld hoorde zij bestenveldes vernieuwde vermaningen aan, liet zich herhaalde malen Mylady noemen zonder zich daarover gebelgd te toonen; doch kon, (daar zij zoo lang mogelijk de uitbarsting van een onweder, dat zij voorzag, trachtte te verschuiven) op de vraag van den ouden heer, of zij niet gunstig zou antwoorden, niet anders zeggen, dan: ‘heden avond zal mijn brief u onder de oogen gelegd worden.’ Kort daarop viel grootvader in zijnen gewonen middagslaap, en elisabeth had de vrijheid om in eenzaamheid een' brief te gaan lezen, welken zij op het oogenblik dat zij zich aan tafel moest zetten, van cecilia ontvangen had. Onder andere zaken van minder belang, behelsde dit geschrift het volgende: ‘Ik dank u dat gij mij uit den droom geholpen hebt, aangaande hetgeen ik kwalijk begrepen en verkeerd uitgelegd had. U naar Holland te zien vertrekken, zou mij inderdaad leed doen, omdat het onze scheiding waarschijnlijk verlengen zou, want ik weet wel, dat zulke togtjes doorgaans meer tijd wegnemen dan men er aan meende te besteden; doch nog liever (dit zal u in
| |
| |
het eerst vreemd voorkomen) wist ik u voor langen tijd van dit land verwijderd, dan mijn denkbeeld, aangaande werners liefde voor u bewaarheid, en mijn' raad daaromtrent door u opgevolgd te zien, want tot mijn leedwezen heb ik van edward zoo veel kwaads vernomen, dat, hadde hij u zijne hand aangeboden, ik u thans uit al mijne magt zou toeroepen: neem die niet aan! Dan dewijl de zaak, die ik vermoedde niet bestaat, behoef ik u niet te zeggen, wat mijne neven mij verhaald hebben, en den jongman noodeloos te bezwaren.’ - Wie gevoelt niet hoe onbeschrijfelijk deze zinsnede elisabeths angst verligtte. Nu toch, meende zij, niet zonder reden, zou grootvader haar weigerend antwoord goedkeuren, althans niet verlangen, dat zij, zonder dat er onderzoek naar edward gedaan wierd, hem veroorloofde nadere kennis met haar te maken. Zij kuste cecilia's brief, las het genoemde stuk dikmaals over, bejammerde alleen, dat hare vriendin, onkundig van hetgeen onlangs voorgevallen was, zich niet volkomener, met opzigt tot den jongen werner, had uitgedrukt, doch vond in het gezegde genoeg om althans hendrik geheel aan hare zijde over te halen, en verliet ijlings hare schuilplaats om hem van hare blijdschap kennis te geven. Vruchteloos zocht zij hem in zijne kamer, en in de eetzaal, waar zij hem met den ouden heer gelaten had, toen de kleine joachim spoedig uit bestenveldes slaapvertrek naar haar toe kwam loopen, en uitriep: ‘Zijt gij daar, elisabeth! kom terstond met mij, grootvader heeft een toeval gekregen, en ligt te bed, mijn vader is bij hem!’ - Deze tijding verdreef terstond alle an- | |
| |
dere denkbeelden uit elisabeths hersenen; zij ijlde naar de kamer van bestenvelde, en zag hem met weemoed, geheel bewusteloos liggen.
Hendrik was gelukkig nog bij hem geweest, zich, terwijl zijn vader sliep, met het lezen van een nieuwsblad bezig houdende, toen deze, omtrent een uur na etenstijd ontwakende, en als naar gewoonte zijne pijp willende aansteken, eensklaps door eene beroerte overvallen, nedergezegen was, en zonder den bijstand van zijnen zoon zeker op den grond zoude gevallen zijn. Met behulp der dienstboden, had hendrik hem naar zijne kamer gebragt, en terstond om den doctor gezonden. Van een' wondheler vergezeld, trad deze kort na elisabeth binnen, doch, dewijl eene aderlating, welke hij liet doen, geene merkbare beterschap aanbragt, verklaarde hij den lijder in zeer zorgelijke omstandigheden. Al wat verder de kunst vermogt, werd aangewend, al wat de doctor voorschreef werd met de meeste zorgvuldigheid door hendrik en elisabeth in acht genomen, ja zelfs al wat de weduwe tolver, die tot groote blijdschap van mejufvrouw basmooth, in den laten avond van dien zelfden dag terug kwam, aanried, om ten minste den kranke eenige verzachting in zijnen toestand toe te brengen, werd beproefd; dan alles was vruchteloos. Toen de nacht gekomen was, liet debora zich niet dan met moeite bewegen, om zich ter rust te begeven, doch dewijl zij zeer vermoeid was van hare reize, en begreep, dat zij den volgenden dag hare krachten tot werkzaamheid zou noodig hebben, gaf zij eindelijk gehoor aan elisabeth, die met hendrik wilde blijven waken. Terwijl de lijder eene
| |
| |
wijle stil lag, en voor het oogenblik niets behoefde, gaf mejufvrouw basmooth haren oom kennis van hetgeen haar persoonlijk betrof. ‘Naar het schijnt, mijne lieve!’ sprak hij, ‘is uwe ongunstige gedachte van werners inborst gegrond, doch te oppervlakkig is, wat cecilia schrijft om daarop zonder nader onderzoek, af te gaan. Dit onderzoek wil ik gaarne ondernemen, doch zoo lang mijn vader in deze omstandigheden blijft, kan dit niet. Antwoord dan morgen (dewijl er geantwoord worden moet) dat gij u niet geneigd gevoelt, eene nadere kennismaking toe te staan, doch dat al ware dit anders, gij thans aan niets dan aan uwen grootvader denken kunt, en verhaal wat hier is voorgevallen. Zoo winnen wij tijd, en zullen ons, indien mijn vader herstelt, bij hem kunnen verantwoorden.’ Schoon elisabeth de zaak liever in eens geheel afgedaan had, kon zij niet anders, dan haar ooms voorzigtigheid billijken. Zij schreef dan gedurende den nacht, een' brief naar zijne meening ingerigt, en verzond denzelven den volgenden morgen naar Werner-Castle. - Drie etmalen lang, bleef bestenvelde in dezelfde bewusteloosheid, zonder eenige teekenen van kennis te geven, of een enkel woord te uiten, en tegen den avond van den derden dag, nadat het toeval hem overvallen had, stierf hij in de armen van zijnen zoon.
Wanneer een kind het lijk voor zich ziet van den oorsprong van zijn eigen aanwezen, valt als het ware een sluijer neder over al de gebreken van den afgestorvene, deszelfs goede hoedanigheden alleen worden herdacht, de verpligtingen welke men aan hem gehad
| |
| |
heeft, verlevendigen zich in het geheugen, en alle redenen van klagten worden vergeten en maken voor zekere diep gevoelde weemoedigheid plaats. Zoo was het bij hendrik; op den dag na het overlijden van den grijsaard, geleidde hij zijn' zoon naast het rustbed waarop het lijk behoorlijk gelegd was, en zeide, terwijl tranen in zijne oogen blonken: ‘Zie, joachim! dit is het stoffelijk overschot van den man, dien gij nog voor weinige dagen in het leven hebt gezien, met wien gij spraakt, die u antwoordde, u hoorde, u zag. Nu is zijn mond voor altijd gesloten, zijn gehoor bestaat niet meer, zijne oogen zijn verstijfd. Zoo spoedig kan van iets op deze aarde niets worden, want wat gij nu daar ziet, is niets meer van eenig belang; het is een kleed, dat door den drager is afgelegd, en weldra onder de aarde zal verborgen worden, omdat het onnut geworden is. Maar de drager zelf, de ziel, die kracht en beweging aan dit ligchaam schonk, zij leeft! hare jaren van oefening op aarde zijn voorbij, doch eene nieuwe oefenschool is zij ingetreden. God heeft haar in al haar doen gekend, en beoordeelt haar thans. Eens zal ik, eens zult gij nederliggen gelijk uw grootvaders lijk, en onze ziel voor Gods regterstoel komen. Kind! letten wij op ons gedrag, en trachten wij het zoo te maken, dat als het eind van onzen werkkring op deze wereld daar zal zijn, wij niet onwaardig gekeurd worden een genadig oordeel over ons te hooren uitspreken!’ - Elisabeth, die zich niets van haren vader en zeer weinig van hare moeder herinnerde, en bijkans al
| |
| |
haar leven met haren grootvader doorgebragt hebbende, hem als een' vader had leeren eerbiedigen en ontzien, was wezentlijk aangedaan over bestenveldes plotselingen dood; ook bij haar kwamen nu hare verpligtingen aan hem, meer dan de onheuschheid waarmede hij haar dikwijls behandeld had, boven, en het was haar zoet, dat op den dag toen hij het toeval kreeg, ja zelfs op den voorgaanden, zij tot eene onaangename woordenwisseling door onverduldigheid geene aanleiding had gegeven, want zij was zoo gestemd, dat zij nu alle verstoring der rust aan zich zelve zoude geweten hebben, al hadde zij ook vroeger gemeend dat grootvader er schuld aan had; wel kon zij zich niet ontveinzen, dat zij den ouden heer meer genoegen in zijne laatste dagen zou gegeven hebben, indien zij hem had willen beloven hare hand aan werner te schenken, doch zij had hem in de hoop, dat zij zich daartoe toch eindelijk zou laten overhalen, verblijd gezien, en verheugde zich grootelijks, dat de brief van cecilia en haar eigen daardoor versterkt besluit tot weigering, een geheim voor bestenvelde had kunnen blijven; alsmede dat de oude man ten grave gedaald was, zonder te weten, dat zijne huishoudster hem weldra voor goed stond te verlaten, omdat zij in het tegengestelde geval al ligt de vrees zou opgevat hebben, dat de beroerte uit ontevrodenheid, of angst voor de toekomst, mogt ontsproten zijn. - Debora, te openhartig om eene droefheid te veinzen, die zij niet gevoelde, over een' man, voor wien zij nimmer hoogachting had gekoesterd, wiens denk- en levenswijze haar veeltijds had geërgerd, en van wien zij veel had moeten verduren,
| |
| |
was echter getroffen door het onverwacht afsterven van een' medemensch met wien zij langen tijd had omgegaan; en kon zonder onopregtheid zeggen, dat het haar leed deed niet nog in bestenveldes gezonde dagen te huis gekomen te zijn, te meer, dewijl hij zoo dikwijls het verlangen naar hare terugkomst geuit had. Joachim eindelijk was meer getroffen over het zien van het lijk en over de aanspraak welke zijn vader hem gedaan had, dan droevig, dat de oude knorrige man niet meer in leven was; hij weende in de treurkamer, maar voelde zich niet meer bedrukt, nadat hij die verlaten had, en gaf zich al spoedig weder (zoo ver de welvoegelijkheid zulks in een sterfhuis gedoogde) aan de vrolijkheid, zijnen ouderdom eigen, over. Vreemd was het in de eerste dagen na het gebeurde, voor al de bewoners van Barkey-Vale, niet meer aan minuten en oogenblikken gebonden te wezen, en naar welgevallen een half uur vroeger of later zich bij voorbeeld rondom de theetafel te kunnen vereenigen; evenwel werd de goede orde door die meerdere vrijheid geenszins verbroken, want daartoe waren alle te zeer van het belangrijke eener zekere regelmatigheid overtuigd; de kleingeestigheid alleen viel weg, en debora, die op elisabeths verzoek de besturing der huishoudelijke zaken weder op zich nam, behield zorgvuldig in stand, wat zij te voren goedgekeurd had, zonder zich meer door een' klokslag te laten dwingen, of te verlangen, dat iemand in het huis zich ten slaaf van het uurwerk maakte.
|
|