| |
| |
| |
X.
Briefwisseling.
Een dag of zes na cecilia's vertrek, ontging elisabeth van haar den volgenden brief:
‘Dierbaarste!’
‘Uit het stille leven op Barkey-Vale, weder in al het gewoel, deze stad en dit huis eigen, overgebragt zijnde, ontruk ik mij eenige oogenblikken aan het gezelschap, om u eens tijding van mij te geven. O! wat ben ik gestraft voor mijne dwaasheid van mede naar falmains dochter gegaan te zijn, want zoo doende heb ik eenen geheelen ochtend uw bijzijn gemist, terwijl ik het had kunnen genieten, en nu, wat zoude ik niet geven om u te zien! Lieve! denkt gij nog wel eens aan mij? O, geloof toch, dat uw beeld mij gedurig voor de oogen zweeft. Denkt gij nog wel eens aan ons plan van zamenwoning? ei, prent dit toch diep in uw geheugen; de verpligting waarin ik geweest ben van u te verlaten, heeft mij het genoegelijk vooruitzigt van ééns voer vast met u te wonen, levendiger dan ooit voor oogen gesteld. -
| |
| |
Ik heb mijn' oom, gelijk altijd, sukkelend gevonden, mijne nichtjes en neven vriendelijk en blijde mij weder in hun midden te hebben, maar te veel ververstrooid door het gestadig ontvangen en afleggen van bezoeken enz. enz.! om op één voorwerp uitsluitend hunne gedachten te vestigen, en dus ook om mij te begrijpen als ik van u, als van mijne hartvriendin, sprak. Dit hindert mij; ik verkies wel eens stil bij oom te huis te blijven, om meer bepaald mijne gedachten op u te kunnen vestigen, maar dit gedoogen zij niet, ik moet mede voort, dan naar winkels, dan naar den schouwburg, dan naar een of ander gezelschap - en nergens vind ik u, nergens wordt er van u, of van iemand dergenen die ik in den omtrek van uw grootvaders verblijf gezien heb, gesproken, behalve somtijds van jufvrouw westmill, de minst behagelijke persoon van allen die ik ontmoette. O, houd mij toch au courant van al wat u betreft en rondom u gebeurt, opdat ik mij niet te midden van al het gedruisch dat hier plaats heeft, als alleen op de wereld bevinde. Vaarwel, allerwaardste! geloof mij steeds en voor altijd te zijn uwe u boven alle menschen hartelijk liefhebbende vriendin.’
‘cecilia wickham.’
Het antwoord, dat elisabeth een paar dagen later aan hare vriendin toezond, was van den volgenden inhoud:
‘Lieve cecilia!’
‘Ik geloof dat gij weder eens regt op de maan getuurd hadt, toen gij mij uwen brief schreeft; gij zijt
| |
| |
mij lief en waard, en ik stel grooten prijs op uwe gevoelens te mijwaarts, maar schoon ik veel aan u denk en ook wel verlange, dat ons plan van zamenwoning eens verwezentlijkt worde, is het mij onmogelijk te dweepen zoo als gij doet, want is het geen dweepen, dat gij liever bij een' ouden podagrist zoudt blijven zitten, dan met uwe vrolijke gezellinnen uit te gaan, om aan mij te denken; en dat het u ergert niemand te hooren spreken over mij - die niemand in Londen kent!. Mij dunkt om aan elkander te denken behoeft geene van ons beiden alleen te zitten, ten minste ik verbeeld mij, dat ik gemakkelijk u mij herinneren zou, al ware ik door een half honderd menschen omringd, maar dit is het geval niet, gij weet hoe eenzaam ik leef, zoo hadt gij mij eens moeten vervrolijken, door een verhaal van wat gij al zoo in de winkels ziet, van wat er voor grapjes in uwen huiselijken kring onder al die jonge lieden voorvallen, van de vertooningen in de schouwburgen enz. Ik zou u gaarne het voorbeeld van zulk een schrijven geven, maar ik zie niets dan de schoone natuur in haar najaars-costuum; ik praat met niemand dan grootvader, oom hendrik en joachim - en grapjes - o die zijn, dit weet gij, hij ons niet aan de orde van den dag! Tolver laat niets van zich hooren, sedert zij ons uit het posthuis te Bath geschreven heeft, dat zij wel aangekomen was; de buren schijnen ons te ontvlugten sinds gij ons ontvloden zijt, ten minste niemand heeft ons sedert uw vertrek bezocht. Een' van de minst onaangename personen (volgens uwe meening) uit onzen omtrek,
| |
| |
heb ik in de verte te paard zien rijden; dit kunt gij, zoo het u lust, eens te Londen vertellen, ten einde daar toch gesproken worde van iemand uit den omtrek van mijn grootvaders verblijf. Ik zoude u nog wel iets kunnen vertellen van zeker plan, dat gevormd, van zeker voorstel dat mij gedaan is; doch dit zou niet voegen in een antwoord op uwen brief. Schrijf mij weldra eens weder, wat minder sentimenteel en wat meer nieuws, indien het wezen kan. Blijf mij liefhebben, maar laat uwe vriendschap de vreugd van uw leven niet vergallen, dat zoude toch eene geheel verkeerde uitwerking van zoo zoet een gevoel wezen. Vaarwel, niettegenstaande de scherts die ik mij veroorloofd heb, ben ik met wezentlijke opregtheid, uwe liefhebbende vriendin.’
‘elisabeth basmooth.’
De veertien dagen verlof, welke met zoo veel moeite door den ouden heer bestenvelde aan zijne huishoudster waren toegestaan, liepen ten einde, toen elisabeth op zekeren ochtend te gelijk een vrij dik pakket, waarvan het opschrift de hand van de weduwe tolver aanduidde, en een' tweeden brief van hare vriendin wickham ontving. Alleen zijnde, wierp zij terstond haar naaiwerk uit de handen en maakte zich tot lezen gereed. Het dikke pak werd het eerst aangegrepen, doch eer het zegel losgebroken was, dacht jufvrouw basmooth: Dewijl debora schrijft, zal zij voorzeker nog niet terug komen; dit is eene slechte tijding, die ik naauwelijks weet hoe aan mijn' grootvader mede te deelen - in het geheel belooft, dunkt
| |
| |
mij, zoo veel schrifts niet veel goeds - laat ik eerst cecilia's brief lezen, daar zullen sommige grapjes in staan, die mij de andere tegenheden beter zullen kunnen doen verduren. - Het pak werd ter zijde gelegd, en de brief opgenomen; dan met denzelven in handen, kwam de volgende bedenking bij elisabeth op: Ik ben toch benieuwd te weten wat van zoo grooten omvang mij de goede tolver te zeggen heeft - is het iets kwaads, zoo zal de brief mij naderhand vertroosten, als men eene leelijke medicijn moet slikken eet men er een confituurtje boven op, om den smaak te verliezen, laat ik ook in dit geval zoo doen. - Op nieuw werd het eene geschrift tegen het andere verwisseld en debora's pakket losgemaakt, dan nu kwamen zoo vele volgeschrevene bladzijden te voorschijn, dat elisabeth de moed ontzonk om zoo lang, tot zij die alle gelezen zou hebben, hare begeerte naar cecilia's mededeelingen uit te stellen. - Trouwens, dacht zij, wie weet of debora slechte tijdingen geeft, dat heb ik mij nu eigentlijk zonder veel reden in het hoofd gezet, de brief van mijne vriendin is veel korter dan de hare, laat ik dien eerst lezen, om dan met eene ongestoorde aandacht mij tot de goede oude te bepalen. - Dit plan behield de bovenhand, de vellen schrifts van debora werden ter zijde gelegd, elisabeth ontvouwde den brief van cecilia en las hetgeen volgt:
‘Weet! gij? Neen gij kunt het niet weten, zelfs niet vermoeden, elisabeth! doordien gij zoo weinig gevoelig zijt, weet gij, zeg ik, dat uw brief mij tranen heeft doen storten? Hoe, de betuigingen van mijne
| |
| |
levendige, hartgrondige vriendschap, behagen u niet! gij heet mij sentimenteel, en zoudt liever gezien hebben dat ik u een verhaal gave van mijne nietsbeduidende uitgangen, of huiselijke gesprekken, o hoe koel is uwe genegenheid te mijwaarts, daar gij zulk eene keuze kunt doen! Gaarne zoude ik u een weinig van mijne teederhartigheid inboezemen, maar ik geef de hoop daaromtrent op, en zal mij trachten te vergenoegen met hetgeen uwe inborst u veroorlooft mij van uwe genegenheid te schenken, dan dit kost mij veel, want ik verbeeld mij steeds, dat men niet lief heeft, wanneer men niet lief heeft zoo als ik. - Wat wilt gij dan nu eigentlijk dat ik u zal verhalen? laat ik beproeven of ik u kan voldoen. Weinige dagen na mijne terugkomst alhier, woonde ik met mijne nicht pauline eene vertooning van shakespears othello bij. De beroemde Miss smithson gaf in de rol van desdemona weder uitstekende bewijzen van haar talent. Zij schreeuwde en maakte een misbaar, dat de haren deed te bergen rijzen, en liet zich eindelijk onder de kussens verstikken, met een benaauwd gesteen en gekerm, dat ijzingwekkend was en een' afschuw inboezemde voor haren onmenschelijken moordenaar. Naast ons zat eene dame, die niets deed dan lagchen, en wie ik eindelijk tot mijne verbazing tegen den heer, die haar begeleidde, in het Hollandsch hoorde zeggen: ‘Is dat nu die hooggeroemde kunstenares! welk een gebrek aan waardigheid in hare manieren! welk eene overdrevene stemverheffing! welke met kunst, doch geheel niet volgens de natuur bestudeerde gebaren! Hoe kunnen de Engelschen zulk een spel gedoogen!
| |
| |
Welk onderscheid met onze wattier!!’ Zie daar, al wederom, dacht ik, een mensch, dat niet zoo voelt als ik! gaarne zoude ik haar gezegd hebben, dat ik wel verstond wat zij gesproken had, doch niet in hare meening stemde, dan ik durfde mij met eene geheel vreemde dame niet in een regtstreeks gesprek inlaten. Eenige dagen daarna, ontmoette ik dezelfde vrouw, daar wij bezig waren sommige winkels te bezoeken, en nu hoorde ik haar, wederom in het Hollandsch, verschillende Engelsche fabrijkwaren hoogelijk prijzen en zag haar vele fraaije voorwerpen uitkiezen, om die, geloof ik, te koopen, zoo dat ik toch bemerkte, dat zij zoo beroofd van goeden smaak niet was, als ik haar gemeend had te zijn. - Als iets nieuws kan ik u melden, dat mijn neef george, dien gij een regte Foxhunter noemdet, staande zijn verblijf op Hasly-Park, waar hij werkelijk om het genieten der jagtvermaken, in den laatsten winter gelogeerd heeft, zelf door een' pijl uit amors koker, is gewond en verliefd geworden op de jongste dochter van zijnen gastheer. Mijn Oom, geheel anders gezind, dan de meeste vaders, die altijd zwarigheden zonder getal zien, wanneer hunne kinderen van trouwen spreken, heeft in eigen persoon aan den vader van het meisje geschreven en een antwoord ontvangen, dat den jongeling hoop geeft, door zijne schoone niet afgewezen te zullen worden. Sedert dit antwoord gekomen is, is george nog wel tienmaal zoo drok als te voren, loopt zingende door het huis, holt-van de trappen af, als werd hij door Cupido zelven achterna gezeten, springt als hem een
| |
| |
stoel in den weg staat er over heen, liever dan dien ter zijde te zetten; pakt zijne zusters aan en danst met haar in het rond; schudt zijne broeders de hand, zoo dat zij bijkans op den grond rollen, enz. overmorgen gaat hij zijne wenschen nader openbaren, zijn afwezen zal rust geven in huis. Minder gelukkig is zijne zuster pauline; dikwijls om hare aanvalligheid aangezocht, heeft zij tot nog toe een weinig de coquette gespeeld, velen, die haar het hof maakten, hoop gegeven en eindelijk bedankt, daar zij altijd hare onverschilligheid bleef behouden; dan nu is het er anders mede gelegen. De heer, van wien ik u verhaalde, dat hij haar door zijne oplettendheden in den waan gebragt had, dat hij eene zekere voorkeur voor haar gevoelde, heeft haar hart getroffen; hij gaat nogtans op de oude wijze voort, en zegt niets, dat zijne daden zou regtvaardigen; zoo blijft het lieve meisje in eene nare onzekerheid, terwijl zij hoe langs zoo meer gestreeld door zijne onderscheiding, aan het gevaar bloot ligt, hem, misschien ten onregte te beminnen. Ik heb medelijden met haar! - Gij lieve, hadt van uwen kant mij ook iets te vertellen! Een plan is gevormd, een voorstel is u gedaan, maar mij daar over duidelijk te onderhouden, voegde niet in een antwoord op mijnen brief! Vruchteloos heb ik getracht dit raadsel te ontcijferen, evenwel ben ik misschien nader bij de waarheid dan gij vermoedt. Gij hebt een zeker iemand te paard zien rijden - was dat alles, of is hij even op Barkey-Vale afgestegen, en staat welligt zijn bezoek in eenige betrekking
| |
| |
met het plan waarvan gij gewaagt? O, elisabeth! of gij het bekennen wilt of niet, ik ben verzekerd, dat edward werner u boven alle vrouwen lief heeft, en dat zijne, door u zoo fier versmade complimentjes, van harte welgemeend zijn, en slechts het voorspel van eene meer ernstige openbaring van zijne gevoelens. Verbeuzel toch in 's hemels naam het geluk niet, dat, mijns inziens, onder uw bereik is; denk eens welk een luisterrijk lot u wacht; van de kluizenaresse van Barkey-Vale wordt gij Mylady werner; 's zomers bewoont gij een heerlijk landgoed; 's winters een schoon hôtel in de hoofdstad; schatten worden uw deel, met al de aangenaamheden aan eenen hoogen rang verknocht - indien gij slechts van uwe vooringenomenheid tegen den aanbieder van dat alles wilt afzien, en hem den moed niet benemen om zijn aanbod te doen. Waarlijk ik mag niet nalaten u op dit alles oplettend te maken. Dan, is de zaak zoo als ik vermeene, waarom voegde in dit geval de mededeeling daarvan niet in uwen brief? dit begrijp ik niet, of dacht mijne elisabeth welligt, dat ik te zeer geschokt zou worden door het denkbeeld van een' deelgenoot in hare genegenheid te zullen bekomen? Indien gij zoo gevoelig waart als ik, zoude ik die gedachte zeer gegrond keuren, nu weet ik niet - dan, laat mij eindigen, anders mogt ik, uws inziens, weder te sentimenteel worden. Vaarwel, ik omhels u hartelijk in gedachte, en ben en blijf steeds
Uwe zeer liefhebbende
cecilia wickham.’
| |
| |
Elisabeth lachte hardop, toen zij de dwaling van hare vriendin, aangaande het plan, gewaar werd; zij had willen spreken van haat oom hendriks voorstel om eene reize naar Holland mede te doen, en cecilia had aan eene huwelijksverklaring van edward werner gedacht! Wat jufvrouw wickham dan ook van de luisterrijke uitzigten van elisabeth in de toekomst schreef, werd door deze als een droombeeld opgenomen, ja, in het antwoord dat zij eenige dagen later verzond, spotte zij daarmede, gaf duidelijk te kennen, dat zij door geenen hoogen rang, of door het bezit van groote schatten zou te bewegen zijn, om hare hand te schenken aan een' man, dien zij noch achtte, noch beminde; en maakte aan hare vriendin den voorslag van haren oom bekend. Aangaande het niet voegen van de mededeeling van dien voorslag in den vorigen brief, meldde elisabeth, dat zij te zeer gevreesd had, de droefheid harer vriendin te vergrooten, indien zij van eene zoo lange scheiding, als eene reize naar Holland moest veroorzaken, gerept had.
Dit zij in de voorbaat gezegd, want nu moeten wij eenigzins terug treden en verslag geven van hetgeen het pakket van de weduwe tolver bevatte.
|
|