| |
| |
| |
HET WEDERGEVONDEN KIND.
| |
| |
| |
Juffertje waarom.
De eerste pligt van kinderen, is gehoorzaamheid. Zij kunnen toch ligt begrijpen, dat hunne ouders, onderwijzers, en oppassters, allen lieden van veel meer jaren en ondervinding dan zij zelven, alles beter weten, en reden hebben voor de dingen, die zij bevelen of verbieden. Een kind dat zulke wijzere personen niet zou vertrouwen en altijd willen weten waarom, dit of gene gevergd of verboden wierd, zou zeer dwaas en onbehoorlijk handelen, ja zich zelven allerlei onaangenaamheden, somtijds ongelukken, op den hals halen. Ik heb evenwel een klein meisje gekend, dat met die dwaasheid behebt was; hoor eens wat haar, ingevolge daarvan, wedervoer.
Op zekeren morgen zeide hare moeder tegen haar: ‘Louise (dit was haar naam) kleed van daag uwe pop eens heel netjes aan, en maak, dat gij tegen twaalf ure daarmede gereed zijt.’ - ‘Waarom juist van daag?’ vraagde louise. ‘Altijd des zondags, trek ik mijne pop haar beste jurkje aan; nooit in de week, althans niet op zaturdag! en dan nog zoo vroeg! waarom zou dat een paar uren later niet even
| |
| |
goed zijn?’ - ‘Doe wat ik u zeg mijn kind! gij zult er u niet kwalijk bij bevinden;’ hernam de moeder, de kamer verlatende; dan, louise stoorde zich aan dat herhaalde bevel geenszins, verbeuzelde haren tijd met andere dingen, en had niets aan de pop gedaan, toen de klok twaalf sloeg, en de moeder haar kwam halen, om naar de grootmoeder van het meisje te gaan. De pop moest mede, hoe slordig in de plunje die ook wezen mogt, en toen louise wederom vraagde waarom, antwoordde de moeder niet, maar greep zelve de pop, verborg die onder haren mantel, nam het kind bij de hand, en wandelde met haar naar het bestemde huis. Daar zat grootmoeder in haren leuningstoel, omringd van een zestal kleindochtertjes, die allen eene pop op den schoot hadden. Louise moest ook gaan zitten en hare pop nemen; dit wilde zij niet, want al de poppen van hare nichtjes waren min of meer netjes gekleed en zij wist hoe haveloos de hare er uitzag, doch de moeder stoorde zich aan haren onwil niet, maar zette in eens de slordige pop op haren schoot. Zoo ras zagen de andere meisjes die niet, of zij begonnen luidkeels te lagchen, en te roepen: ‘Nu, louise zal ons zeker den prijs niet afwinnen?’ - Welken prijs meenden zij? zullen welligt mijne lezeresjes vragen. Zie hier het antwoord. De grootmoeder, die zindelijkheid en netheid, vooral bij meisjes, op hoogen prijs stelde, had wel eens bemerkt, dat niet al hare klein- | |
| |
dochtertjes van dien kant uitblonken; daarom had zij op zekeren dag, aan ieder van die meisjes, ook aan louise, eene pop vereerd, en er bij aanbevolen de netheid van die speeltuigen wèl te behartigen, en tevens aan de moeders gezegd, ik zal over een jaar (indien ik zoo lang leef) al uwe dochtertjes met hare poppen tot mij roepen, en dan eene belooning of een' prijs geven, aan wie de hare het netste bewaard en gekleed
zal hebben, doch vertel haar dit niet vooruit. De moeders hadden woord gehouden, doch toen al de meisjes, behalve louise, bij de oude vrouw waren en niet begrepen om welke reden zij de poppen hadden moeten medebrengen, had grootmoeder zelve gezegd, wat haar voornemen was, daardoor wisten zij iets van een' te verwachtenen prijs, toen louise kwam. Nu herhaalde zij, wat zij reeds eens gezegd had, en begon haar onderzoek. De pop van mimi, werd het eerst bezien; deze had een net jurkje aan en zindelijk halsdoekje om - doch bloote beenen; het kind had de kousen en schoenen, zeide zij, sedert eenige dagen verloren.
Die van sophie, was doodsbleek geworden en miste beide armen. Schoon de kleeding vrij wel in orde was, stond die toch niet goed, dewijl twee ledige mouwen, plat bij het lijf nederhingen, en al de kleur van wangen en lippen weg was.
Henriette had gepoogd, door middel van een paar spelden, de scheuren onzigtbaar te maken, die zij
| |
| |
verzuimd had in de kleeding van hare pop met naald en draad te verstellen; doch grootmoeder zag de spelden, trok ze uit en werd de scheuren gewaar. Ook verloor de pop, zoo behandeld wordende, haar regterbeen, dat even onder de knie afgebroken en ook slechts met eene speld zoo wat vastgeknutseld was.
Keetje, een lief meisje, dat geheel geene hooge gedachte van zich zelve had, gaf niet zonder schroom hare pop over, en evenwel was deze volmaakt goed in orde gebleven, en bij uitstek netjes gekleed; men zag, dat er in het onderrokje een gat was geweest, doch dit was zorgvuldig met een vrij goed ingezet lapje weder digt gemaakt. Het hoofdhaar was naar behooren opgekapt, en de linten van het hoedje, dat naar welgevallen opgezet of afgenomen kon worden, zagen er nog zoo frisch uit, alsof de modekraamster, die, denzelfden dag geleverd had.
Het hoofd van agathe's pop, was in lang niet zoo goed in orde, de bovenhelft met al het haar was er af, het hoedje was sinds lang, zeide het meisje, door haar kleine hondje aan flarden gereten, en over de bloote hersenen (of liever de plaats waar die bij een degelijk mensch zouden gelegen hebben) was met een, niet zeer zindelijk, er boven op geplakt mutsje, bedekt. Buiten dit, was de linker hand afgebroken, aan de regter ontbraken een paar vingers, en de kleeding zat slordig en scheen wel in de laatste zes weken niet gewasschen te zijn geweest.
| |
| |
Met zorg was de pop van elize gekapt en gekleed, al wat zij aan en op had, was wel onderhouden, maar het gelaat was zoodanig beschadigd, dat het scheen als of er nimmer oogen, neus, of mond aan geweest waren.
Louise's pop, eindelijk onder grootmoeders oogen gekomen zijnde, begon het algemeen gelach nog eens, want, hoewel op zich zelve goed in orde, was deze pop geheel niet gekleed, slechts met een half vuil nachthemd omhangen, met loshangende haren, en daar op eene scheef zittende, vuile muts.
Keetje behaalde den prijs, bestaande in een klein naaidoosje, met klosjes en ander gereedschap van parelmoer. Aan al de meisjes werd daarna het een of ander gezegd, tot aansporing van betere zorg of meer netheid voor hare poppen, in het vervolg.
Onder het naar huis terug keeren, zeide de moeder van louise tegen deze, die mistroostig naast haar ging: ‘Laat het gebeurde eene les voor u zijn, om niet altijd te vragen waarom, eer gij doet wat men u beveelt; had gij mij dezen ochtend terstond gehoorzaamd, uwe pop zeer netjes gekleed, en gemaakt ten twaalf ure daarmede gereed te zijn, zoudt gij zeer waarschijnlijk den prijs weggedragen hebben, want aan uwe pop zelve ontbrak niets, en ik weet, dat al derzelver kleederen schoon en netjes in orde, in uwe lade liggen. - Louise begreep de gegrondheid van hare moeders aanmerking zeer goed, en eenige dagen
| |
| |
lang vraagde zij niet waarom wanneer haar iets geboden of verboden werd, dan niet op eens wordt eene kwade gewoonte afgeleerd. De eerste indruk van het niet behalen van den prijs, verflaauwde allengs en de oude trek tot reden vragen, kwam weder boven. Gedurig was het: waarom eer er gehoorzaamd, en waarom eer er iets nagelaten werd: ‘Pak schielijk al uwe prenten, verwdoos en penseelen op en kom in huis!’ riep eens de moeder louise toe, terwijl het kind in een priëeltje in den tuin zat, en met afzetten bezig was; (de moeder zag uit hare kamer eene zware onweersbui opkomen.) ‘Waarom?’ vraagde louise: ‘het is hier zoo lief, waarom moet ik nu reeds naar huis?’ Daar kwam eene hevige windvlaag; regts vloog eene prent, links eene andere, al de penseelen rolden in het zand. Ons vraagstertje schrikte, stond haastig op, begon hare door den wind voortgedrevene prenten nateloopen, kreeg ze eindelijk, ging toen de penseelen zoeken, doch kon dit alles niet zoo spoedig doen of de regen viel kletterend neder, al hare verwen werden nat, de kleuren dropen van hare prenten af, en zij zelve voelde het geweld van den regen op hare schouderen en op haren hals, toen zij onder het ratelen van den donder, eindelijk het huis binnen trad. Dat zij beknord werd, spreekt van zelve.
Op zekeren achtermiddag was zij met hare beide zusjes op weg, onder geleide van de kindermeid, om naar de hofstede van eene vriendin harer moeder te
| |
| |
kuijeren. Eene heg van witte doorn, die in bloei was, stond langs eene sloot. Zoodra kreeg louise de fraaije bloemen niet in het oog, of zij liep naar de heg, en begon te plukken. ‘Laat dat na, en kom van de heg af!’ riep de kindermeid. ‘Ei waarom?’ vraagde het kind al voortplukkende; dan op eens voelde zij de doornen fel in hare handen en armen prikken, nu wilde zij terug, maar de doornen hadden hare mouwen en den rok der jurk gepakt, met het losrukken kwamen er veelvuldige scheuren in haar gewaad, terwijl het bloed uit de gekrabde handen dat bemorste, en zij er in het eind zoo haveloos uitzag, dat de meid haar in dien staat niet naar de hofstede durfde brengen, maar zich genoodzaakt zag, met al de kinderen weder huiswaarts te keeren. Nogmaals, - gij begrijpt het - werd louise beknord; doch dit hielp ook ditmaal niet genoeg, om haar hare kwade gewoonte te doen afleggen. Daartoe droeg meer bij, wat wij nu gaan verhalen. - Zekere oude gewezene dienstmaagd van louise's moeder, die in Gelderland getrouwd was, en daar woonde, kwam doorgaans alle jaren hare voormalige meesteres nog eens bezoeken, en bragt dan, behalve eenig goed, dat zij zocht te verkoopen, eene geheele trommel met oblie en kaneelwafeltjes of soortgelijk gebak, ten geschenke voor de kinderen mede. Het was altijd een feest aan huis, wanneer die vrouw verscheen. Ditmaal kwam zij op zekeren morgen de kamer binnen,
| |
| |
waar de twee jongste meisjes met de moeder waren, zonder louise; deze werd terstond geroepen, antwoordde waarom? kwam niet; werd nogmaals geroepen, vraagde al weder: waarom toch? en bleef ook ditmaal weg, dewijl hare moeder niet verkoos, haar de reden van haar bevel toe te roepen. ‘Dat is vreemd!’ zeide de oude vrouw: ‘om wat oorzaak gehoorzaamt het juffertje niet.’ - ‘Ach,’ antwoordde mevrouw, ‘het is eene ellendige gewoonte van haar, altijd te vragen waarom, eer zij doet of laat wat men haar beveelt of verbiedt, ik heb al zoo veel moeite gedaan om haar die dwaasheid af te leeren, doch het is mij niet gelukt.’ - ‘Mag ik dat eens beproeven en met haar omspringen naar mijn welgevallen?’ vraagde de oude, en zulks haar toegestaan zijnde, begon zij met twee derden van haar gebak, aan de twee kleine meisjes uittedeelen, met verbod om er aan louise het geringste van af te staan; daarop haalde zij eenige stukken van hare koopgoederen, doosjes, naaldenkokertjes, schuifpotloodjes, nagebootste vruchten met amaril gevuld, kleine reukfleschjes, voor den dag, en stond den beiden kinderen toe er iets uit te kiezen, waarvoor zij geen geld begeerde. Terwijl men daarmede bezig was, kwam louise. ‘Ha!’ riep de vrouw: ‘daar hebben we eindelijk ons juffertje waarom! Niet waar louise, zoo heet ge thans, voor het minst zoo zal ik u voortaan maar noemen; om wat reden? omdat ge altijd
| |
[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8] | |
JUFFERTJE WAAROM?
| |
| |
weten moet waarom, eer ge iets doet of laat. Zeg mij nu op uwe beurt: waarom staat al dit mooije goed op tafel? om uwe zusjes er iets uit te laten kiezen. Ook u? o neen, en waarom? omdat ik voor goede gehoorzame kinderen wél, doch voor ongehoorzame waarom vraagstertjes niets over heb. Zeg mij, waarom ligt er nog een groot deel gebak in mijne trommel?’ - ‘Dat is zeker mijne portie,’ antwoordde louise schielijk, schoon zij niet weinig beteuterd was, door het vroeger door de oude vrouw gezegde. Deze antwoordde: ‘Neen juffertje waarom. Het zoude uw deel geweest zijn, indien gij niet tweemaal waarom hadt gevraagd, toen uwe moeder u riep, maar nu is het te laat, ik neem dit gebak weder mede, en gij krijgt dit jaar niets.’ - ‘Ach,’ riep louise met tranen in de oogen: ‘dat is bedroevend, ik houde zoo veel van uwe wafeltjes en obliën!’ - ‘Verdien ze dan voor een ander jaar juffertje waarom, door u uwe leelijke gewoonte af te gewennen;’ hernam de oude vrouw, terwijl zij al hare snuisterijen, behalve de stukken, die louise's zusjes gekozen hadden, weder begon in te pakken. Daarop vraagde zij of het jongetje dat hare bagaadje dragen moest, wel mogt binnenkomen, en zoodra dit was toegestaan, riep zij hem en zeide toen hij zich vertoonde: ‘jonas! hier ziet gij juffertje waarom, wanneer gij tot haar, of van haar spreken zult, moet gij haar altijd zoo noemen: juffertje waarom.’ - ‘Neen!’ riep louise
| |
| |
schreijende: ‘zoo wil ik niet heten! ik wil zoo leelijk een' bijnaam niet hebben! Hoe zijt ge toch heden zoo onvriendelijk, anna! daar uwe komst altijd ons een' blijden dag plagt te maken, wat heb ik u gedaan?’ - ‘Mij niets,’ hernam de oude vrouw: ‘maar uwe moeder die zoo goed voor u is, hebt gij gekweld en getergd, door uw wantrouwig vragen waarom, in plaats dat gij hadt behoord terstond te gehoorzamen; en u zelven hebt gij veel kwaad gedaan, door de groote kinderpligt van dadelijke gehoorzaamheid na te laten, en aan uwe dwaze gewoonte van waarom te vragen, vast te houden; reeds dikmaals hebt gij de nadeelige gevolgen daarvan ondervonden, doch vruchteloos; thans hebt gij daardoor een' ongevalligen bijnaam gekregen; en indien gij u nog niet betert, zult gij eindelijk ondervinden, dat God, voor wien uwe verkeerdheid niet verborgen is, zulke halstarrige kinderen niet lief heeft, maar hen straft.’ - Louise was geheel ter neer geslagen; diep gevoelende, dat zij waarlijk misdreven had, sloop zij naar hare moeder en kuste deze de hand, als wilde zij haar berouw te kennen geven en om vergeving vragen; daar riep op eens de jongen van anna: ‘juffertje waarom! gaat ge nu mede om mijn mooije hondje te zien?’ - ‘Indien ge mij louise noemen wilt,’ zeide het kind zich beleedigd gevoelende: ‘ja, anders neen, want ik wil den bijnaam niet hebben.’ ‘Gij hebt hem u zelven op den hals gehaald
| |
| |
mijn kind!’ sprak de moeder: ‘beter u, en hij zal weder wegvallen; want met het kwaad alleen verdwijnen de gevolgen van het kwaad. Ga, zoo anna het wil, met haar en den jongen en uwe zusjes mede, zie het hondje, vermaak u tot etenstijd, neem eene proef of gij niet ontijdig met uw waarom te voorschijn komen zult; indien gij u bedwingt, zal dit eene eerste stap tot verbetering wezen. Onthoud voorts de u gegevene les, overwin uwe kwade hebbelijkheid geheel, en stel mij in de gelegenheid om toekomende jaar tegen anna te zeggen: de berisping van eene vreemde heeft meer dan die van hare moeder op louise vermogt, ik dank u voor uwe medewerking ten goede, zij is genezen van hare kwaal.’
Toen anna het volgende jaar terug kwam, was hare eerste vraag aan het kind waarover wij gehandeld hebben: ‘Moet ik u louise noemen of juffertje waarom?’ De moeder nam het woord en zeide: ‘De ondergane vernedering heeft mijne dochter wijs gemaakt, zij verdient den bijnaam niet meer, noem haar gerust louise.’
|
|