Bespiegelingen voorgestelt in dichtmaatige brieven
(1762)–Christina Leonora de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Bespiegeling over de drift en dwaling.
| |
[pagina 41]
| |
Want deze Ontrouwen, verr' van u hun hulp te bieden,
Zyn de eersten die de komst der Kwellingen ontvlieden.
Doch zekerder vaarwel is u door hen bereid,
By uw bestemd vertrek naar de aklige eeuwigheid,
Daar gy, hun snikken en omhelzingen onttogen,
Met hen, uw bezigheid en blydschap ziet vervlogen.
Nu treed de Wroeging toe, en wreekt, door wee en ach,
Elende en wanhoop, haar verächtloosd zielsgezag;
Haar vruchtloze inspraak, dat u 't zinlyk was gegeven
Om, tot Gods eere, in wyze erkentenis te leven.
De sporelooze Drift, de Dwaling, die haar voed,
Is oorzaak dat de Mensch dees dwaze hulde doet:
Die booze Zusters, thans zo sterk vermenigvuldigd,
Zyn aan de schennis van Gods wet haar magt verschuldigd.
De aanlokkelyke Drift, die vleijende overwint;
Die 't Oordeel in zyn keur en overweging blindt,
| |
[pagina 42]
| |
Wierd, door de tooverkracht van haar geveinsde zeden,
Welhaast van 't Menschdom, als zyn Godheid, aangebeden;
De suffe Dwaling, die veeltyds zichzelf bestryd,
Aan deze Nieuwvergoode als Priesteres gewyd.
De zuivre DeugdGa naar voetnoot(1), die uit de Wysheid is geboren,
Vermag alleen zo snood een' tempeldienst te stooren:
Ze ontrukt het masker aan de valsche aantreklykheid,
Waarmeê de strafbre Drift des stervlings harte vleit,
Terwyl zy 't Oordeel, 't geen door Dwaling was verduisterd,
't Geen in het slaafsch gareel der Zinnen zuchtte, ontkluistert.
Dus doet de Dagtoorts, door haar levenwekkend vuur
Als zy den RamGa naar voetnoot(2) genaakt, de kwynende Natuur,
| |
[pagina 43]
| |
Daar 't BeergestarnteGa naar voetnoot(3) gloeit, in nieuw gewaad verschynen,
En voor haar zuivrend licht de nevelen verdwynen.
Het schrander schepsel, door de Godheid Mensch genoemd,
Dat hoog de Majesteit van zynen Maker roemt
Door wondren, tot wier nutte opmerking onze levens
De tyd ontbreekt, bestaat uit geest en ligchaam tevens.
De welgestelde Geest, die nimmer krankheên ducht
Als hy de Driften en de Dwalingen ontvlucht,
Moet van zyn ligchaam, dat de felste en naarste kwalen
Ontwykt, doch koestert, eens 't Verderf zien zegepralen.
't Is waar, ô Kunst! welëer op gissingen gebouwd,
Aan wier misvattingen ons leven wierd betrouwd,
Uw Esculaapen is het thans gelukt te ontdekken
Grondregelen die u tot kundigheên verstrekken
| |
[pagina 44]
| |
Voor kwaal en artzeny; waardoor u word vergund
Dat gy nu 't ligchaam van veel krankheên redden kunt.
Maar elk Geneesheer, daar hy de evenredigheden
Der vaste deelen tot de vloeibre zoekt te ontleden,
Vind in hun werking, waardoor 't ligchaam blyft bestaan,
't Verval ook tevens waardoor 't eenmaal moet vergaan.
Dus word ons schoon gestel, ontsloopt tot assche en wormen,Ga naar voetnoot(4)
Geschikt om van deze Aarde een ander deel te vormen.Ga naar voetnoot(5)
| |
[pagina 45]
| |
Dit kunstig ligchaam, met zyn' schrandren geest bedeeld,
Die, van zichzelv' bewust, 't geschaapne zich verbeeld,Ga naar voetnoot(6)
| |
[pagina 46]
| |
Van 't ongeschaapne denkt, is dat gelukkig Wezen
Waarvan de Godheid wil gediend zyn en geprezen.
Ja, heilryk Wezen! tot zo blyde een' staat verhoogd,
Bevlytig u, opdat ge u-zelven kennen moogt.
| |
[pagina 47]
| |
Doorgrond Gods einden, zyn bevelen, uwe pligten,Ga naar voetnoot(7)
Dan zult ge, op de Aard' vernoegd, uw' gang ten Hemel richten.
Uw wonderschone geest, tot heerlykheid bereid,
Heeft reeds al d'omtrek van der Englen majesteit,
Als die elk tydstip van 't voorledene, op 't begeren
Des hoogen wils, voor uw geheugen weêr doet keeren;
Die 't voorgevallen' schetst, als of't noch eens geschied;
Het tegenwoordigeGa naar voetnoot(8) beschouwt, bestiert, geniet,
| |
[pagina 48]
| |
En, door de wakkerheid van uw bespiegelingen,
Weet door de nevels van 't toekomend' heen te dringen.
Ja, in één oogenblik, uw zwevend denkbeeld vest
In 't hart der Aarde, en in 't onmeetlyk Luchtgewest.
Zou die doorluchte Geest tot 's Scheppers lof niet blaken,
En zich, voor 't heil der deugd en wysheidGa naar voetnoot(9), vatbaar maken?
Op de Aard' geplaatst, beschouw wat gy van 't Menschdom ziet
Verrichten, doch mislei u door 't waarschynlyk niet:
De List weet staatzucht, nyd, bedrog, onmenschlykheden,
Met roem voor 't Vaderland, en heil van 't volk te omkleden.
| |
[pagina 49]
| |
De MacedonerGa naar voetnoot(10), die Darius heir besprong;
En, als een bliksem, door drie waerelddeelen drong;
Die Overwinnaar, die, vernoegd met te overheeren,
Verwonnen koningen bevestigde in 't regeren;
En menigwerf, in zyn' zeeghaften oorlogstogt,
Meer door zagtmoedigheid dan door het zwaard vermogt;
Die dappre Koning is zyn' roem, zo menigvuldig
Alöm verbreid, aan woede, aan staat-en moordzucht schuldig.
Dat u geen Naam bedrieg'! Schynheilige Achtbaarheid
Verschilt onëindig veel van heilzaam Staatsbeleid:
In Rykshervormers vind gy veeltyds Rustverstoorders,
Ontmenschte CromwelsGa naar voetnoot(11), looze en wreede Vadermoorders.
Alöm vind gy de Drift, die de Ondeugd deugdsaam noemt,
Vrymoedig kwaad leert, zo 't slechts kunstig word verbloemd.
| |
[pagina 50]
| |
Beklaaglyk is 't wanneer men Vorsten dus leert denken,
Omdat hun dwalingen geheele Volken krenken.
Zie d'indruk dezer Drift in 't stikziend bygeloof
Van Vrankryks HeerscherGa naar voetnoot(12), die, de Dwaling zelf ten roof,
Gewaande Dwalenden by duizenden, deed sneven.
Gy, Koningen, die speelt met uwer Volken leven!
Vergeet ge, dat, als God u tot den troon verhoogt,
Hy niet uw grootheid, maar der Menschen heil beöogt?
Doch wy, zo dikwils door de Dwaling zelf verwonnen,
Zyn wy verwonderd dat ook andren dwalen konnen?
Zichzelv' en anderen misleiden? Zoek veelëer
Naar d'oorsprong van dit kwaad, opdat gy 't van u weer'.
Zoek in uw Driften, in uw Lusten, uw Belangen,
De onzichtbre keten, die uw Reden houd gevangen;
| |
[pagina 51]
| |
En, zonder 't voorbeeld steeds van andren gaê te slaan,
Leer, leer zelf denken; leer uw Driften wederstaan.
Uw Deugd ontboeij', herstelle en eerbiede uwe RedenGa naar voetnoot(13).
Ga 's Hemels weg, al zoud gy dien alléén betreden.
Uw Deugd beschouwe en leer' van d'achtbren hemelstoet
Der schone Starren, dien ons oog des nachts ontmoet,
Dat zy haar' wandel ook, gelyk den gang dier lichtenGa naar voetnoot(14),
Moet tegenstrydig aan den loop der waereld richtenGa naar voetnoot*.
Maar, zegt gy, wat is DeugdGa naar voetnoot(15)? Elk lucht- en landstreek roemt
Haar zeden, die, hoe vreemd, hoe woest, zy deugden noemt.
| |
[pagina 52]
| |
Deez' willekeurgen naam schenkt ieder aan zyn wenschen:
Het staatsbelang bepaalt en vormt de Deugd der menschen.
Gevaarlyk Raadsman! neen; een willekeurge zin
Bepaalt de Deugd niet, en de staatkunde al zo min.
't Gezond verstand zal nooit zo boos een' staatsvorm lyden,
Wier woeste wetten met de ware vroomheid stryden;
Ook niet uw wulpsche deugd, die roekloos is en snood,
Omdat haar oogmerk zich vernietigt in den doodGa naar voetnoot(17);
| |
[pagina 53]
| |
Daar 't eind' der ware deugd den stervling wil volmaken,
In 't doodsüur troosten, en doen eeuwig blyde ontwaken.
Zy is een vaardigheid der ziele, een yvervuur
Ter naauwe opvolging van de wetten der natuur;
Die wetten, die uw' dienst, uw hart voor God begeeren;
Die u de naastenliefde en zelfverbeetring leerenGa naar voetnoot(18)
Van ziel en ligchaam, u, tot waar geluk en vreugd
Op 't duurst bevolen; dit, ô Dwaalgeest! dit is deugdGa naar voetnoot(19).
| |
[pagina 54]
| |
De onstervelyke Geest, die op de vlugge vlerken
Van zyn gedachten zweeft, moet onöphoudlyk werken:
Hy denkt; hy wenscht; hy wilGa naar voetnoot(20); en 't is door deze kracht
Dat hy zyn waar geluk verroekloost, of betracht.
Ons, Stedehouders van d'Almogenden geborenGa naar voetnoot(21),
Doch van dien rang ontzet, blyft nog zyn gunst beschoren:
De welige Aarde geeft ons schatting, alsof zy
Ons nog erkende aan 't hoofd dier waereldheerschappy.
Thans heerschen we in onszelv'; een Ryk, aan welks regering
Gehecht is alle heil, of alle heilsöntbering:
| |
[pagina 55]
| |
Naar mate dat de Vorst van 't zielsgebied den pligt
Der onderdanen naar Gods wyze wetten richt,
Naar mate zal die Vorst de milde vruchten smaken
Van 's Hemels goedheid, of zichzelv' rampzalig maken.
Een blyde zielsgestalteGa naar voetnoot(22), eene onverstoorbre vreugd
Verzelt dien Koning in het oefenen der deugd;
Terwyl hem, wil hy naar de ontrouwe Driften hooren,
Het snoodst gezelschapGa naar voetnoot(23) aan zichzelven blyft beschoren.
Gy, Onvoorzichtigen! die Helgedrochten voed
In uwen boezem, en dus op uzelven woed;
| |
[pagina 56]
| |
Wier vrekheid u belet uw Medewaereldlingen
In hun behoeftigheên gedienstig by te springen;
Wier laffe ondankbaarheid genoten dienst vergeet,
En met den Godsdienstrok uw gruwelen bekleed!
Gy, die uw vreugd, uw heil bestaan doet in het schaadlyk
Volbrengen uwer drift; wier wenschen onverzaadlyk
De Staatzucht zyn gewyd! die onvermoeilyk zwoegt,
Opdat uw Hoovaardy, uw praalzucht werd' vernoegd!
Zegt, op 't verschynen van uw' grooten Lotbeslechter,
Wat heil verwacht gy van een' streng' alwetend' Rechter?
Gy, die een deel zyt van 't Heeläl, 't welk door Gods magt
In al 't verscheidne is tot eenstemmigheid gebragt,
Wilt gy, door uwe drift in lichte vlam te ontsteken,
Daarvan de wondere orde en overéénkomst breken?
Wilt ge op uw heusch gelaat, door spyt, door toorn ontsierd,
De woestheid schildren van al 't Afrikaansch gediert'?
| |
[pagina 57]
| |
Staa, Tyger! denk dat een begonnen wraakvernoeging
Klimt tot berouw, en zich volënd in schrik en wroeging.
Doorluchtig WerkstukGa naar voetnoot(24) van een' wyz' almogend' God!
Beantwoord gy zo dwaas zyn gunst, uw treflyk lot?
Is u 't VernuftGa naar voetnoot(25), is u de Onsterflykheid gegeven,
Opdat gy sporeloos zoud naar uw Driften leven?
'k Leef driftloos, zegt gy... Gy! die, lustloos, nog verdooft
De kleine kennis van uw onnadenkend hoofd?
Welks geestenGa naar voetnoot(26), half gekookt, door vadzigheid bedorven,
Gelyk hun meester, zyn voor alle deugd gestorven.
| |
[pagina 58]
| |
Maar, vraagt een Lastraar, als de drift tot kwaad verrukt,
Waaröm heeft God haar dan zo diep in 't hart gedrukt?
Schenkt Hy ons Raadsliên die wy niet involgen mogen?
ô Neen; uw driften zyn niet haatlyk in zyne oogen,
Als gy den wierook van uw hart haar slechts ontzeid:
U voegt de heerschappy; haar voegt de dienstbaarheid:
Het zyn gebreidelde, doch vyandlyke dieren,
Die niet misdoen, dan als gy hen den toom zult vieren.
Keert, Onbedachten! In één oogenblik misschien
Zult gy de afgryslykheid van uwe dwaling zien.
Hebt medelyden met een' Stervling, die, gewillig,
Zyn Beulen aanbid; zich vol drifts, doch onverschillig
Omtrent het waar geluk, in eeuwig onheil stort;
Die door onächtzaamheid altoos elendig word!
| |
[pagina 59]
| |
Kan die Rampzalige u tot deernis niet verbinden?
Keert in uzelv'; leert daar dien Afgedwaalden vinden.
't Weêrvare u niet gelyk een' GodheidloochenaarGa naar voetnoot(27),
Die, onverhoeds verrast door 't aaklig doodsgevaar,
Met woeker aan de vrees, zyn gruwelleer moest boeten,
En bevende uitborst: ‘Ach! wat staat myn' geest te ontmoeten,
‘Indien ik dwaalde!...’ ô Dood! ô yslyk oogenblik!
Hervormt uw hart; doet nut, Verblinden! met zyn' schrik.
Betrouwt geen uitstel, welks bedrieglyke afgrondsvonden
Ontelbren achteloos doen smooren in hun zonden.
Als 't boetüur, daar zich vaak de laauwe geest meê vleit,
Ons word onttogen door de onmeetlyke eeuwigheid,
| |
[pagina 60]
| |
Dan ziet de Ziel, niet meer belemmerd van haar' kluister,
De zuivre Waarheid, doch te spade, in vollen luister:
Zich zelv' ter straf, ten beul, wanhopig in haar lot,
Verzinkt ze in 't duister, en onttrekt zich schuw aan God:
Terwyl 't genadeloon der wyze deugdsbetrachting
Onëindig overtreft der Vromen heilverwachting.
Verheven Schepsel, van uw' Schepper ryk begaafd!
Kan 't zyn dat ge aan de Drift en Dwaling u verslaaft?
Hebt gy de hoogheid, daar ge uzelv' hebt uitgesmeten,
Die gy herkrygen kunt in eedler trap, vergeten?
In vergelyking van het geen gy worden kunt,
Zyt gy gebreklyk; is uw kennis als één punt
By 't uitgestrekt Heeläl. Verbeeld u in te dringen
In all' de wondren die u van naby omringen;
Dat deze wondren u geleiden tot een' trap
Van uitgebreider licht, van hoger wetenschap;
| |
[pagina 61]
| |
Dan zult ge, in 't goede en kwadeGa naar voetnoot(28), ontdekken, dat uw Maker
Alöm het best bedoelt; dat nooit een Godverzaker,
Uit zuivre reden, maar uit booze onkundigheidGa naar voetnoot(29),
Iets wreeds, iets strydigs schetste in 't Goddelyk beleid:
| |
[pagina 62]
| |
Dan zult ge ontmoeten dat uw Schepper, in 't volmaken
Van 't schoon Heeläl, voor veel opzichtlykhêen moest waken;
Voor veel betrekkingen, gevolgen, naauw gepaard:
Dat God een eind'Ga naar voetnoot(30) zich vormde aan zyne goedheid waard:
| |
[pagina 63]
| |
En wys besloot om in dees waereld zekre elendenGa naar voetnoot(31),
Noodzaaklyk tot dat eind', niet van uw hoofd te wenden.
| |
[pagina 64]
| |
Dan zal uw schrandre geest, verlicht, verrukt, vernoegd,
Van God gevoelende 't geen aan de Godheid voegt,
Hem zuivere offers biên voor 't onwaardeerlyk voordeel,
Dat Hy met reden u versierde; kennis, oordeel
Van al 't geschaapne schonkGa naar voetnoot(32). ô Mensch! wat heilryk lot!
Eerbiedig rustende in den wil van uwen God!
| |
[pagina 65]
| |
Gezaligd!... Maar, 'k bezwyk in uw geluk te ontleden.
Myn teedre pen is voor geene eeuwigheid gesneden.
Wat heeft de Stervling, niet bewust van eedler hoop,
Dan die de Wellust geeft, een' naaren levensloop!
| |
[pagina 66]
| |
Beschouw hem, afgemat, gepynigd door veel woelens,
Ontbloot van Gods genade en eedle hartsgevoelens,
Door waereldsche eer verblind, geblaakt door fellen spyt,
Geknaagd door boosheid, en gemarteld door den nyd,
Onzeker, geemelyk, veränderlyk, onwillig,
Belangloos voor al 't goede, als waar 't hem onverschillig!..
Verdwaasden, die in 't aardsche uw hoogst genoegen schept,
De onttoomde Driften tot uw' valschen hofstoet hebt!
Die Monsters zullen, durft ge in uwen loop volherden,
Uw strafste Rechters, uw verwoedste Beulen werden.
Gelyk een laag gemoed elk vreest, benyd, mistrouwt,
Dewyl het elk zo snood gelyk zichzelven houd,
Zo vind een deugdzaam mensch, elks toevlucht, elks behoeder,
In ieder Medemensch een' Vrind, een' waarden Broeder.
Hem, wiens bedaarden geest men steeds rechtvaardig ziet,
Verheft de voorspoed nooit, verplet de rampspoed niet;
| |
[pagina 67]
| |
Geen schyngeluk, geen hoop, geen vrees kan hem verblinden,
Omdat hy 't waar geluk in God, in zich, kan vinden.
ô Wyze Sterveling! wiens welgesteld gemoed,
Ten Tempel strekt voor all' der Deugden blyden stoet,
Gy, die, omdat voor u geen waarheên zich verbergden,
Oprecht en vroom zoud zyn, schoon 't u geen wetten vergden;
Ja, die, schoon van alöm een waereld druischt en woelt,
En vleit, en dreigt, u in een kalmte en rust gevoelt,
Gelyk een Reiziger, die, d'Atlas opgeklommen,
(Waar hem de zuiverheid der lucht als doet verstommen;)
In lager dampgewest een bui ziet, die, geperst
Door stroomen luchts, ontvlamt, en over 't aardryk berst;
Doch op den bergtop nooit zyn kamlte en ruste ontheiligt.
Gy zult, voor 't woên der Drift en Dwalingen beveiligd,
Door Hen, terwyl ze in u de Deugd en Wysheid vliên,
Uw trotse Haters, 't rot der Dwazen, foltren zien.
MDCCXL. en MDCCLX. |
|