leiding ook wel eens aan onze zijde ligt en dat wij 't er soms ook naar gemaakt hebben.
Sommige ‘stadsheertjes’ bewegen zich op de landwegen alsof zij de heeren der schepping waren; ze zijn aanmatigend, trotsch, niet inschikkelijk, twistziek (wij spreken van de slechtsten onder ons, maar die 't juist voor de goeden bederven) en geven alleen door hun irriteerende verschijning al aanleiding tot kregeligheid van de zijde der plattelandsbevolking.
Als de bestuurder van een boerenwagen niet vlug genoeg voor hen wijkt, maken zij hem uit voor ‘boer’ of ‘kaffer’; zij gedragen zich wild tegenover de kerkgangers, houden geen rekening met hun verschil van inzicht en opvoeding, en voegen hun leelijke woorden toe; zij voeren een hoog woord tegen de geleiders van vee, tegen de wachters bij spoorweg-overgangen, tegen sukkelige voetgangers en langzame vrouwen of kinderen. En bij het minste wat hun overkomt, hebben zij den mond vol van hun ‘rechten op den weg.’
Zeker, recht op den weg hebben zij, maar geen uitslúitend recht, geen monopolie; dat recht deelen zij met anderen, met voetgangers met bestuurders van voertuigen, met geleiders van vee. En welk recht zij ook mogen bezitten, het recht van schelden, schreeuwen en beleedigen hebben wij toch in geen geval.
De wielrijder behoort zich op de landwegen als de man van ontwikkeling, van beschaving te gedragen; zijn meerderheid kan niet door zijn rijwiel, maar wel door zijn geest blijken; schelden is een bewijs van zwakte en slechte opvoeding, vriendelijkheid en inschikkelijkheid daarentegen een bewijs van supérioriteit,
Weest daarom supérieur!
Ziet gij, dat de bestuurder van een boerenwagen niet voor u wijken wil, kijk hem dan aan en vraag beleefd of hij u wil laten paseeren. Dit helpt wel niet altijd, maar heeft toch dikwijls een onverwacht, kalmeerend effect, en in allen geval helpt 't zeker meer dan den man bij voorbaat uit te schelden. Rijdt gij hem achterop, waarschuw hem dan; komt gij hem tegen, wensch hem dan goeden morgen. Hebt een groet over voor den wachter bij een spoorwegovergang, een vriendelijk woord voor den daglooner, die u zwaar bepakt voorbij komt, een kwinkslag voor de frissche jonge deern, en een hupsch knikje voor de spelende kinderen.
Kijk, dan maakt gij een vriendelijken indruk als wielrijder bij alle deelen der plattelandsbevolking. Gij ontwapent menigmaal stuurschheid, gij voorkomt lompheid, en gij neemt bij velen de impressie weg van te zjjn de geweldenaar uit de stad, de plager