Studie's naar het naakt model
(1886)–Frans Netscher– Auteursrecht onbekend
[pagina 76]
| |
I.- Wel ja, dat mot'r nog maar bijkommen! Wel zeker! Nou maar ze kennen stikken, hoor! En Anna Weijde, een der danseuses, smakte de deur van haar kamertje dicht, zoodat een doffe echo weêrklonk in de holle gang van het Opera-gebouw. - Wat hebben we nou aan 't handje? vroeg Marie Ketten, de oudste der drie zusters, die met Anna van hetzelfde kamertje gebruik maakte. - De Direkteur wil dat we nou ook zelf voor de zwarte schoentjes voor de eerste akte van ‘Le Forçat’ zullen zorgen. - Nou, laat dat'm lekker wezen! Wel ja, alsof we nog niet genoeg hadden: je maillot, je ondermaillot, dan laast nog dat goed van de rokjes voor de Juive en de Faust, en dan dit nog en dan dat nog. Jawel, lekker, hoor! En dan mot die Henri de flauwigheid hebben, je 'n paar keeren te beboeten, dan blijft er niks van je vijfentwintig gulden over. Nou, hij mag voor mijn part naar de maan loopen; an mij geen zwarte schoentjes, hoor! En zij gaf zich een fermen slag op haar billen, terwijl zij haar been, nauw omsloten door een vleesch- | |
[pagina 77]
| |
kleurig maillot, recht vooruit stak. Anna Weyde stond ondertusschen voor een spiegeltje, dat tegen den witgekalkten muur hing, en waarvan aan weêrszijden een gaspit waayervormig opbrandde; hare uitstaande, tarletan dansrokjes wierpen eene ronde vlek schaduw op den vloer, heên- en wêer dansend met de bewegingen van haar lichaam. En na dezen uitval van Marie Ketten zwegen beiden eenige oogenblikken, hare dozen met ‘poudre-de-riz’ en ‘rouge-fin-de théatre’, hazepootjes, crayons en kokertjes lippenrood bij elkander zoekend, gedachtenloos luisterend naar het leven in de haar omringende kamertjes. Deze kamertjes, naast elkander gelegen, hadden eene doorloopende open ruimte bij de zoldering, waardoor een grauw-gouden nevel tegen het plafond hing; de warme uitwaseming der gaspitten vermengde er zich met geschreeuw van stemmen en geraasmakend verplaatsen van allerhande voorwerpen, een chaos van geluiden en dampen. Links van hen werd luide gezongen, rechts gestoeid en vroolijk gelachen. De groote repetizie van het ballet was voor dien avond afgeloopen; de ‘Ecole de danse’ kon naar huis gaan en de danseuses, haastig naar boven gesneld, kleeden zich nu aan. - Zeg, Dien, ben je daar? schreeuwde eensklaps Marie Ketten naar den kant van het linksche kamertje, terwijl zij onophoudelijk hare beenen zat te bekijken en te streelen. - Jawel, wat is 'r?, antwoordde eene stem achter het houten beschot. - Heb je dat al gehoord van den Direkteur? - Nee! Wat dan? - Wel, dat we zelf onze zwarte schoentjes voor den ‘Forçat’ motten betalen! - Wat? Zelf onze schoentjes betalen? Nou, daar kan-ie lang op wachten, hoor! Zelf betalen! Morgen brengen! | |
[pagina 78]
| |
En daarop hoorde men achter het houten beschot sissen om het zingen tot stilte te brengen; maar toen dit niet ophield, scheen de danseuse boos te worden, want nijdig riep zij: - Och, hou toch 's even je vervelenden mond. Ik kan niks verstaan. Ja we weten wel, dat je mooi zingt. - Zoo! Vin-je! En daarop eindigde het zingen. Ook rechts was het gelach en gestoei opgehouden, waarna een dof gegons uit alle kamertjes opsteeg; in de verte deden zich hevige uitbarstingen van een twist hooren; op den gang klapten deuren, vermengd met geloop, gepraat, geroep, gelach, het onzichtbare gekrioel uit de ingewanden van een Opera-gebouw, dat als een stroom van bedrijvig leven de lucht bezielde. De beide danseuses, zich uitkleedend, zwegen voort. En eensklaps werd het kamertje van Anna Weijde geopend; Dien Scheffers kwam binnen, gezet, met zware buste, in een zwarten japon en een wit lijfje; heur haren hingen los over de schouders, kastanjebruin, met schampglanzen van het gaslicht op de golvingen. Jo Ketten, de jongste zuster van Marie, volgde haar, klein, lachend, met guitige, zwarte oogen. Zij sprong met eenige vlugge beenbewegingen in de rondte, kneep haar zuster, die nog altijd haar beenen zat te bekijken, in de kuiten, en bleef toen staan, voor Anna, de handen op de heupen, het hoofd in den nek, in eene Angot-houding. - Wat zeg je, riep ze uit, zwarte schoentjes betalen? En zegt de Direkteur dat?.... Dat nooit, dan nog liever in de lucht!.... Poefffff! En snel draaide zij zich op de hielen om, haar guitig gezicht in den spiegel weêrkaatsend, lachend de anderen aanziende; zoo bleef ze staan. - Och, sta nou geen flauwe fratsen te verkoopen, zei Dien ernstig.... Nee, luidjes, laten we'r nou geen flauwigheid van maken; laten we'r es ernstig over | |
[pagina 79]
| |
spreken; 't is beroerd genoeg.... Ik weet niet wat jullie doen, maar ik bedank er voor om ze te betalen! - En ik ook! riep Anna. - En ik ook! - Nou ik ook! Dien wenkte met haar hand om stilte. - Meenen jullie 't heusch? Doen je 't waarachtig niet?.... Niet?.... Nou, da's goed? Maar dan motten je 't ook volhouden, hoor! Anders geeft 't niks. Wat zeg jij 'r van Anna? Anna antwoordde niet onmiddelijk; zij deed haar tarletan rokjes uit, en stond, met de armen op den rug gebogen, naar een speld te zoeken. Jo Ketten kwam haar te hulp. - Wacht, laat 'k je 's helpen, en ze begon bij Anna naar den speld te zoeken, met hare dunne vingers het roze tarletan doorwoelend. - Wat ik er van zeg? vroeg Anna, zich een weinig naar achteren buigend en de armen oplichtend om Jo het voelen gemakkelijk te maken. Wel, we motten 't verdraayen.... Maar allemaal samen.... Dan mot de Direkteur ze wel geven.... 't Is wat moois; eerst heeft ie gezegd.... en 't staat ook in 't contract, dat hij de helft van de schoentjes zou betalen, en nou 't er op ankomt, motten we ze zelf heelemaal betalen. Nee, ik doe 't niet; ik verdraai 't; hij heeft 'r geen recht op! - Nee, dat heeft-ie ook niet! - Ja, 't is wat lekkers! As ik 't geweten had dan was ik 'r nooit bijgekommen.... En dan die danslessen van Henri, elken ochtend van negen tot tien uur, daar je nog iedere maand twee-vijftig voor betalen mag.... Dat gaat 'r ook nog af. 't Is wat moois! Moeder zei eerst, dat zij 't voor mij betalen zou, maar nou doet ze 't ook niet meer. - Ik bedank je; 't is me veel te duur. Nee lui, we doen 't niet, hoor! | |
[pagina 80]
| |
- Nee, waarachtig niet! riep Jo Ketten, en ze gaf met haar vuist een slag op het tafeltje, onder den spiegel. Ik heb 't niet; ik kan 't niet betalen!; daarop bracht ze haar dij in de hoogte, er op kloppend als op een leege zak. - Daar heb jij anders niet over te klagen, Baby; jij hebt 't wel! Jo Ketten lachte vroolijk in haar kleine gezichtje, en liet een rij witte tanden zien tusschen vochtige, roze lippen. Jo ging veel met studenten uit, had haar zakken altijd vol geld, maar gaf ook veel weg, vooral aan haar zusters. Iedereen hield van haar. Zij was algemeen bekend onder den naam van ‘Baby’, omdat de studenten haar, wegens haar kinderlijke vroolijkheid, zoo gedoopt hadden. - Och, Dien, hou-jij je maar stil; jij bent 'r ook niet vies van, antwoordde haar zuster. Marie, Jo's zuster, koos altijd haar partij, en wanneer zij in onaangenaamheden kwam, kon men zeker zijn ook met Marie te doen te krijgen. Zij was eindelijk begonnen haar maillot af te stroopen, had een been ontbloot, dik, warm getint door het gaslicht. - Kom, kibbel jullie nou weêr niet! Daar kom je niks verder meê... Zeg 's Baby, weet je ook of Bet Verwey 'r nog is?... Ja!... Nou, laten, we 'r haar dan ook 's over spreken; ze zal ook wel meêdoen. - Ja, vooruit, dat motten we hebben! Bet mot 'r bij wezen! En Jo stoof het kamertje uit. De anderen bleven zwijgend achter, terwijl de gasvlammen heên- en weêrwaaiden, door den tocht der openstaande deur. Het woelige leven der bovenverdieping gonsde rond haar; er werd druk over de gang geloopen; allerlei gestalten schoven hare silhouetten langs de deuropening; zwijgend zagen zij ze na. Een oogenblik werd de groote drukte gedempt, en toen steeg uit de diepte | |
[pagina t.o. 80]
| |
[pagina 81]
| |
eener trap, op het einde van den ‘corridor’, de opera-muziek der repetizie, het stemgeluid der zangers, nu eens van een enkelen, dan weêr van meerderen tegelijk, helder, met golvende kracht; daarna overstemde een paerelende lach alle geluiden. Deuren sloegen in de verte open en dicht, luid gepraat naderde, daar het schuifelend geglij der dansschoentjes over den houten vloer onhoorbaar was. De drie danseuses in het kamertje zagen elkaêr glimlachend aan. En Jo Ketten, druk pratend, aan het hoofd van een achttal snappende vriendinnen, verscheen in de deur, den arm gevend aan eene groote, zware vrouw, aan Bet Verwey. Het kleine kamertje was in een oogenblik gevuld; in eene woelige wanorde krioelden de danseuses dooreen, sommigen nog in hare tooneelpakjes, anderen half ontkleed, wêer anderen met een donkeren japon en een lijfje aan, en op kousen. De meeste gezichten waren met eene doode, poppige tint overtogen, het gelaat bedekt met plakkaten verf: zwart rond de oogen, rood op de wangen, lachend met de vreemde uitdrukkingen van zieke clownskoppen. Eenige gestalten, in hare korte, uitstaande dansrokjes, geleken op hooge tafelschelletjes, met een grooten knop er op; bloote armen, geblanket met vetwit, bogen zich als met de slanke bewegingen van zwanehalzen; stukken bloot vleesch waren rossig getint door het gaslicht. Allen drongen naar voren. Bet, gearmd met Jo, bleef voor Anna Weijde staan, die, zittend, hen aanzag met groote, gitten oogen. - Is 't waarachtig waar, Anna, dat de Direkteur gezegd heeft, dat we zelf die schoentjes motten koopen? vroeg Bet te midden van een hevig geraas. - Ja, waarachtig, en toen ik de trap opging heeft Madam 't me ook nog gezegd! - Zoo! en Bet keerde zich naar de danseuses om, die achter haar waren blijven staan. Ze stak hare armen, die op de rondingen schamplichten pakten, in de hoogte, en hare dikke borsten, als die eener nor- | |
[pagina 82]
| |
mandische min, zetten zich op onder het nauwsluitende mailllot. - Zeg, lui, houwen jullie nou 's even allemaal je gezicht. Weten je wat 'r nou weer aan 't handje is? - Nou! Wat? Wat? Wat dan? - De Direkteur en Madam hebben an Anna gezegd, dat we zelf onze zwarte schoentjes voor de eerste acte van de Forçat motten koopen!.... Maar je begrijpen toch dat we 't verdraayen, hè? - Natuurlijk! riep een der danseuses, geleund tegen den deurpost. Eenige nieuwsgierige gezichten, vertoonden zich in de gang; een tooneelknecht stond op de teenen, achteraan. - Natuurlijk! Waarachtig! Jezus, wat denkt-ie wel! klonk het nu van alle kanten, en eene onstuimige, dringende beweging ontstond in de groep vol bonte kleuren. - Och, Ant, sta nou zoo niet te dringen!.... Zoo lekker ben-je-niet! riep Jo Ketten tegen haar buurvrouw. - Nee, dat weet 'k wel!.... Die lange met z'n kalfsoogen wel, hè? antwoordde Ant Plesman, bijgenaamd ‘de Bleeke’, en ze smakte beleedigend met de lippen. Een twist dreigde te ontstaan, want Jo richtte zich overeind. Maar woedend kwam Bet Verwey tusschenbeide, Ant een por in de zij' gevend. - Brutale hengst, hou je lamme gezicht toch! Je staat ook altijd standjes te maken. Er wordt je ommers niks gevraagd! Kiss! kiss! kiss! hitste men in de rondte; maar de bleeke hield zich stil. - Nou, lui, laten we nou doorgaan, vervolgde Bet Verwey. Jullie verdraayen 't dus allemaal, hè?.... Goed zoo! Maar dan ook naderhand geen flauwe smoezen uithalen, hoor! We verdraayen 't voor eens en altijd. Die naderhand bedankt, kan van mij op z'n bliksem krijgen! en ze dreigde met haar dikken, krachtigen arm. | |
[pagina 83]
| |
Anna Weijde was opgestaan en leunde op Bet's anderen arm. - Goed, Bet, viel zij in, maar we motten de zaak netjes anpakken. Laten we 't dan ten minste an den Direkteur zeggen!.... Er hem niet in laten loopen! Da's gemeen! - Ja, jawel!, schreeuwde men van alle zijden. Hij heeft 'r ons ook zoo dikwijls in laten loopen! En Marie Ketten voegde er bij: - Nee, da's klets! Geen zoete broodjes bakken, Anna! - Ik bak geen zoete broodjes! riep Anna, terwijl hare groote, gitten oogen met twee lichtpunten vonkelden. Eene hevige woordenwisseling begon zich te ontwikkelen. Allen liepen van hare plaatsen, krioelden dooreen; een geweldig geraas vervulde het kamertje. Men wierp elkaêr ruwe woorden en verwijten naar het hoofd. Sommigen wilden in het geheel niet meer komen voordat de Direkteur haar de schoentjes had geleverd; anderen zouden wel de les en de repetizies bijwonen, maar niet 's avonds de voorstellingen. Ant Plesman beweerde, dat men van den Direkteur moest eischen de kontrakten te veranderen; als men toch eens begon, was het beter de zaken maar goed aan te pakken. Waarom niet? Wat kon het haar schelen! Als de Direkteur niet toestemde... nu dan gingen ze allemaal weg. Die armzalige vijf-en-twintig gulden in de maand, daar werd je toch ook niet vet van; op een naaiwinkel verdiende je op zijn minst even veel en behoefde je zoo hard niet te werken. Voordat zij bij de opera kwam, was ze dik, gezond, en nu... Kijk maar 's! En ze liet bij de flikkerende gasvlam heur magere borst zien, dor als van een man, met twee uitstekende ravebeksbeenderen, die eene lange schaduw wierpen. Velen waren het met haar eens en gaven hare instemming te kennen. | |
[pagina 84]
| |
Ondertusschen was er op de gang een oploopje ontstaan; een nieuwsgierige troep keek door de geopende deur. Tooneelknechts, een portier, figuranten en eenige danseuses, première-deuxièmes en deuxième-deuxièmes, alle ‘Françaises’, lachten om het hardst. - Voyez donc! riep er een, toen het geraas zijn toppunt bereikte, la fête du Quatorze juillet! En hare vriendinnen proestten het uit. Het rosse licht der gaspitten, op de gang, bescheen ze van achteren, wierp kantlichten langs de omtrekken harer vormen. Uit den ‘corridor’ gezien, geleek het kamertje van Anna een meisjeskostschool bij het eindigen der lessen: gebabbel, gesnap, gelach, heên- en weêrloopen, een kakelbont dooreengekrioel, eene vreemde kleurenmengeling. Er scheen geen einde aan te zullen komen; de meeningen waren verdeeld, bijna ieder wenschte iets anders. Marie Ketten deed niet meer meê; zij vermoeide zich in pogingen om haar bovenmaillot over het hoofd te trekken, de armen in de hoogte, hoofd en rug gebogen, in de houding eener baadster, die heur natte kleêren uitdoet; hare bloote beenen, eene forsche architektuur van vleesch, nauw aaneengesloten, behielden in hunne binnenwaartsche rondingen eene dommelige schaduw. De portier en de tooneelknechts keken haar met groote nieuwgierigheid aan, letten op niets anders meer. Men drong, in wilde haast, rond Marie heên, zonder veel acht op haar te slaan. Een kleine kring had zich rond Anna Weijde en Dien Scheffers gevormd, die gearmd staande, op al hetgeen men tot haar zeide, ontkennend het hoofd schudden. Alle plannen stuitten op haar wil af, zij alleen bleven konsekwent. Dat gepraat, waarmeê men toch niet verder kwam, verveelde Anna, en zij zag rond. Toen kreeg zij Marie Ketten in het oog, daarna de open deur, waar de tooneelknechts voor stonden, en woedend stoof zij op, werkte zich door den kring | |
[pagina 85]
| |
heên. Men staakte de gesprekken om te zien wat zij ging doen, allen keerden zich naar haar om. Anna bleef midden in het kamertje staan, en verhief hare stem, boos, met gefronste wenkbrauwen, woedende oogen: - Zeg, wat hebben jullie daar te doen, vuilikken! Ben-je geroepen! Wil jullie wel 's maken, dat je weg kom! riep zij den tooneelknechts toe, en vervolgde: - Och! Dien, smijt jij die deur es dicht! We staan hier niet op de markt.... Niemand heeft 'r iets meê te maken! Marie Ketten trok nog altijd aan haar maillot; zij vorderde moeielijk. - Maar Marie, ging Anna voort, hoe kan je nou zoo gek doen? Je wist toch ook wel, dat die kaerels aan de deur stonden! Met een sterken ruk had Marie de maillot eindelijk over het hoofd gekregen; nu was zij geheel naakt; en luide begonnen hare vriendinnen te lachen, eene gaf haar een klap op de bloote billen. - Och, zei Marie op den meest gewonen toon, wat kan mij dat schelen; vraag of 't mij hindert, wat is daar nou nog an? en zij begon zich met een handdoek af te drogen, onbeschaamd heur naaktheid ten toon stellend, binnensmonds pruttelend: Gekke meiden! Kinderachtig! Bespottelijk! Het kon haar niets schelen; zij diende als model bij een schilder en ontblootte haar lijf zoo dikwijls onder de oogen der mannen, dat zij er aan gewend was geraakt. Ondertusschen werd het stil in het kamertje, want de deur sloot nu de geluiden van buiten af. Allen zwegen en luisterden; Anna begaf zich weêr naar Bet Verwey. - Kom, we hebben niet veel tijd meer. Laten we de zaken nou 's gauw afdoen.... Ik blijf er bij, we motten 't vooruit an den Directeur zeggen, anders doe 'k niet meê. | |
[pagina 86]
| |
- En ik ook niet! viel Bet in. - Goed! Zie-je, Bet doet ook niet meê, riep Anna; dus laten we nou niet kinderachtig zijn en 't maar vooruit zeggen... Willen je 't liever eerst an Madam zeggen? mij ook goed, maar zeggen motten je 't! - Nee! Nee! niet an Madam! an den Directeur! - Ook al goed, ging Anna voort, dan an den Directeur! Maar dan doen je allemaal meê, hoor, anders geeft 't niks! Ja, doen je 't?.... - Ja! zeker! waarachtig! en allen stemden bevestigend in. - En jij ook, Bleeke? - Och ja, maar 'k zoû 't toch beter..., - Nee, chut maar, niks beter, overschreeuwde men haar. - Nou, juichte Anna, de Bleeke doet ook meê. Vooruit! We motten 't nou maar zoo gauw mogelijk doen, we hebben nog maar vier dagen d'n tijd. - Morgen! Morgen! riep er een uit de hoop. - Ja, morgen! stemde men van alle kanten toe. - Goed, morgen dan! En wanneer zullen we 't dan hebben?... Voor de les?... Na de les?... - Nee! Nee! Op de les! Als de Directeur komt kijken. - Ook al goed, op de les. Da's ook eigenlijk het beste, dan is Mesjeu Henri er bij, vervolgde Anna. Bet Verwey nam het woord: - Zeg luidjes, ik weet wat. Eén van ons mot 't zeggen; en nou stel ik voor 't Anna te laten doen. - Nee, dat doe ik niet! viel Anna onmiddelijk in. - Ja! Jawel Anna! begon men te roepen, van voren, van achteren, links en rechts. Allen drongen naar Anna toe, schreeuwden dooreen: Kom Anna! Toe Anna! Doe 't nou maar Anna! Kom, kom! zoo hield men vol. Anna was zeer gezien bij de danseuses; zij was sterk en men ontzag haar ook. Anna zweeg en keek in de rondte. | |
[pagina 87]
| |
- Kom, riep Bet Verweij weêr met hare zware stem, kom Anna je mot. De Directeur houdt 't meeste van jou, van jou kan-d-ie 't meeste velen. Als wij 't zeyen, zou 't niks geven. Of durf-je niet? - Durven? Ja, daar is nogal veel an te durven! - Nou, as je 't durft, doe 't dan ook. Kom, vooruit Anna! Nou, je doet 't, hè? - Goed dan zal 'k 't doen. Maar dan doen ze ook allemaal meê! - Ja, zeker! riep de geheele troep. Allen bevestigden het; zeker deden ze meê; ze begonnen er nu genoeg van te krijgen, het duurde al veel te lang. Ja, het was wat moois! Hard werken en bijna niet betaald worden; neen, daar waren zij niet van gediend. Als Anna het maar zeide, zouden ze haar steunen. Neen, in den steek laten, deden ze niet! Velen stonden tegen elkander te spreken, luisterden niet meer naar hetgeen er gezegd werd. Er heerschte weêr een oorverdoovend geraas. - Stilte! bulkte Bet Verwey, en allen zwegen. - Goed, dan zal ik 't doen, hernam Anna, morgen ochtend op de les, as de Directeur komt kijken. Maar laten w' ons nou allemaal gaan kleejen, 't is al laat; anders krijgt-ie 't in de gaten en dan loop je nog maar boeten op! Nu trokken allen af, in een woelig uitwaarts-dringen, lachend, babbelend, hier en daar met heftige, vertoornde bewegingen. Sommigen kwamen nog naar Anna toe, verzekerden haar in het bizonder hare medewerking, toonden zich ontevreden, kijvend, boos. Jo Ketten liep gearmd met Bet Verwey de gang over, haar iets in het oor fluisterend, waarop beiden in lachen uitbarsten. Een luid, levendig geraas vervulde een oogenblik den ‘corridor’; twee aan twee verdwenen de danseuses achter de dichtklappende deuren, de zenuwachtige opgewondenheid over de geheele verdieping verspreidend. En Anna bleef met Marie alleen | |
[pagina 88]
| |
in het kamertje, zich haastend met kleeden, zonder veel te spreken. De deur stond geopend in de stille gang. In de kamertjes, rond haar, was het nu iets kalmer; overal werd druk gesproken. Toen Anna Weijde en Marie Ketten weggingen en een knecht binnenkwam om de lichten uit te draayen, zei Anna: - Ik vind 't toch eigenlijk beroerd 't te motten zeggen. - Nou, waarom heb je 't dan angenomen, sprak Marie goedig, en haar een arm gevend, voegde zij er aan toe: Kom Anna, je zal 't wel goed doen, de Directeur kan 't van jou wel velen! Beiden gingen den wenteltrap af, het tooneel over, op den achtergrond, en langs een klein trapje, waar een lantaarn boven brandde, naar buiten. Op het binnenplein, door de magazijnen en nevengebouwen omgeven, was het rustig, zonder eenige geluiden, duister. De frissche lucht sloeg haar in het gelaat, en zij rilden, bevangen door den plotselingen overgang van het licht en de woeligheid in de kalme stilte. Hier en daar gaapte een verlicht venster tegen het grauwe donker; boven haar hoofd blonken de sterren. En zij gingen, door het huisje van den portier, de straat op. Bet droeg een klein zwart taschje in de hand. | |
II.Den volgenden morgen stonden de danseuses der ‘Ecole’ op eene lange rij, in de lessenzaal geschaard. Eene onrustige stilte heerschte in de lucht. Monsieur Henri, de ‘maître de ballet’, liep voor het gelid op en neêr, met een grooten balletstok in de hand, als een onderofficier voor eene rij rekruten. De meeste danseuses stonden in hare witte onderbroeken, met een kort, katoenen rokje er over heên, stijf in hare corsetten, met bloote armen, in een wit | |
[pagina 89]
| |
lijfje gekleed; allen hadden dansschoentjes aan, oud en versleten, van allerlei kleuren. Langs de rij gezien, geleken zij van het middel tot den grond, in de korte, slappe rokjes, op eene troep jonge Schotten uit de Berglanden; hare torsen, in allerlei grootten, waren nog rustig, in de onbewogen witheid der lijfjes; de meesten hielden de handen op de heupen, de ellebogen van het lijf, gebogen met een stompen hoek; eenigen hadden ze onder de borsten gekruist. Monsieur Henri was een vreemdeling; hij sprak gebrekkig Hollandsch en men lachte altijd om zijne vreemde uitdrukkingen en wilde, ruwe uitvallen. Ook nu weêr stampte hij eensklaps met zijn balletstok op den grond, zoodat de danseuses opschrikten: - Eh bien! komt Jo Ketten nie? - Ja, ze zal wel dadelijk kommen, antwoordde er een uit het gelid. - Wij wacht al zoo lang!... Où est-elle! vervolgde Monsieur Henri. Anna Weyde stond op den hoek van het gelid, zij was nummer één, als de beste danseuse der ‘Ecole’. Zij antwoordde: - Ik weet 't niet. Ik geloof nog op haar kamertje! Ik zal wel even gaan kijken! en ze liep naar de deur. - Non! Restez, restez, restez! schreeuwde Henri haar woedend na. Restez tranquille! Zij za] wel kom! Anna ging weêr naar hare plaats terug en bleef onbeweeglijk staan. Hare donkere, gitten oogen dwaalden over de kale, witgekalkte muren der zaal, volgden door het venster het heên- en weêrwaayen van eenige boomkruinen. Ze stond te bedenken wat ze den Direkteur zeggen zou, hoe zij hem moest aanspreken, en was eindelijk versuft, hare gedachten zich oplossend in een wezenloos staren op de nijgende boomtoppen. Zij wist niets helder, niets duidelijk meer, ze had zich stomp gedacht op één zelfde punt. Den geheelen nacht had zij niet kunnen slapen, beziggehouden met het | |
[pagina 90]
| |
plan voor den volgenden dag. Met dichte oogen had zij bij zich zelve liggen prevelen, wat zij den volgenden ochtend wilde zeggen: moest zij naar hem toegaan als hij binnenkwam? hoe zou zij haar handen houden? wat moest zij zeggen, ‘meneer’ of ‘Direkteur’?... Meneer! Ja, dat was beter! Zoo bijvoorbeeld: Meneer, de meisjes hebben me allemaal gevraagd u te zeggen, dat ze de zwarte schoentjes voor de eerste akte van ‘Le Forçat’ niet willen koopen. En... Neen, dat ging niet! hij zou woedend worden, als zij dat zoo ineens durfde zeggen... Maar hoe dan?... Zou het zoo niet beter wezen: Meneer, we hebben gehoord, dat u gezegd hebt, dat we de... dat we... Och God, neen, dan werd het weêr zoo lang, dan moest ze zooveel zeggen, dat durfde ze niet! En ze had in bed liggen woelen en draayen, maar niet in slaap kunnen komen. Telkens waren hare gedachten op het zelfde punt terug gekomen: Meneer, de meisjes hebben me allemaal gevraagd.... Meneer, we hebben gehoord.... Ieder oogenblik had zij herhaald: Meneer...., maar kon geen ander begin vinden. Zoo had zij zich in vergeefsche pogingen vermoeid, en, ofschoon moedeloos, had zij toch sterk en krachtig voor zich zelve willen zijn; ze had gezegd: ‘Ik wil!’, maar kon niet; zij had zich hoe langer zoo zwakker voelen worden. Zij had de dekens van het lijf getrapt, een beklemd gevoel in den keel gekregen en in een oogenblik van volslagen zwakte, terwijl eene behoefte tot huilen zich van haar meester maakte, was zij beginnen te bidden, te bidden, dat Onze-Lieve-Heer haar helpen zou, dat ze toch zou weten wat ze zeggen moest. ‘Och, Onze-Lieve-Heer, laat me toch niet huilen.... Nee!.... Niet huilen!’, had zij gesnikt, en was daarop eensklaps, door een tevreden verlichting, in tranen uitgebarsten. Zij had gehuild, huilde, zich diep ongelukkig gevoeld, verlaten, alleen in bed. En een oogenblik daarna, behoefte aan steun gehad hebbende, was zij naar Karel gaan verlangen, haar Karel - een student ‘waar ze kennis aan | |
[pagina 91]
| |
had’. - Ja, die zou haar wel helpen, die wist altijd zoo goed te spreken! Beste Karel! had zij in zich zelve geroepen. Daarna had ze weêr moed gevat, dien na een oogenblik latende zinken, om het voornemen op te vatten den volgenden morgen niet naar de les te gaan; dan had ze gehoopt, dat de Direkteur ziek mocht wezen - zoodoende won zij nog wat tijd - of dat de danseuses allen van plan waren veranderd: allerlei onmogelijke voorstellingen om hare zwakheid opbeuring te geven. Maar dan weêr had zij gezegd: Neen, laat ik toch zoo flauw niet zijn; ik moet, ik wil! Zoo had ze den nacht doorworsteld, doorwoeld. Vermoeid, loom, half ziek was zij 's ochtends om negen uur naar de les gegaan. En daar begonnen de angsten op nieuw. Toen zij in de verte het Opera-gebouw had zien staan, had ze lust gevoeld terug te keeren; ze had naar boven gekeken, naar de ramen der lessenzaal: Daar, had zij in zich zelve gezegd, moet ik 't strakjes zeggen! Hare vriendinnen hadden haar aangehitst, moed ingesproken. Toen zij was binnengetreden, waren alle danseuses bij haar gekomen, en het was geweest: ‘Anna dit!’ en ‘Anna dat’, zoodat ze haar half doof en suf hadden gepraat. Daarop was ze naar Marie Ketten gegaan: - Zeg, Marie, hoe zou ik 't den Directeur zeggen? - Ja, dat weet 'k niet! Jij weet 't beter als ik! Maar wat zie je bleek! - Ja, ik vind 't ook lam genoeg, hoor! En dat had het nog verergerd; iedereen kon het haar dus aanzien, dat ze bleek, niet ‘lekker’ was? Marie wist ook niet hoe ze het zeggen zou; het was dus wel moeilijk; neen, ze wist waarachtig niet hoe zij er uit moest komen! Zoo stond ze op den hoek der rij, versuft naar de boomkruinen te kijken, terwijl de andere danseuses zich stilhielden, soms gedwongen lachend. Monsieur Henri liep voor hen op en neêr, met gefronste wenkbrauwen; hij was dien morgen ‘uit z'n humeur.’ | |
[pagina 92]
| |
Droomend, afgetrokken met de lange, zwarte wimpers knippend, dwaalden heure oogen van het venster naar den vloer, bleven starend rusten op haar rechtervoet, waarmede ze op- en neêrwipte. Monsieur Henri hield voor haar stil. - Qu'est qu'il y a, Anne? Je kijkt zoo kek vandaak! Alle danseuses bogen zich uit de rij om naar Anna te zien. - Ik? vroeg Anna. Mij? Wel niks! En Henri lachte flauw met zijn tanden; hij beproefde haar hoofd bij de kin op te lichten, om haar in de oogen te zien; maar Anna wendde zich af. - L'amour est enfant de Bohème, Anne! lachte Henri, en hij ging door, haar nog eenige keeren over den schouder naziende. - Nee, niet waar Anna, Karel hè? fluisterde een vriendin naast haar. - Och God, in 't geheel niet! Vroolijk, haastig trippelende voetstappen klonken op de houten trap. Jo Ketten kwam binnen, lachend, rozig, opgeruimd, in een gekreuk opbollender rokjes. Zij bleef een weinig verschrikt op den drempel staan toen ze zag, dat de ‘Ecole’ op haar wachtte; maar ze herkreeg onmiddelijk hare schalksche opgeruimdheid als van een verwend poesje, voegde zich in het gelid, naast Anna, en maakte eene diepe hoofdbuiging voor Monsieur Henri, Henri keek haar even norsch aan, en liet een brommend: - Zoo! Eindelijk! hooren. - Ja Mesjeu een volgenden keer mot je maar zonder mij beginnen. Dat komt wel terecht! Wat zeg jij Anna? Alle danseuses lachten; Henri zag eenigszins verhelderd op: - Allons, ken kekheid mer! Commençons! en hij keek op zijn horloge. De les nam een aanvang. Men begon met oefenin- | |
[pagina 93]
| |
gen om de ledematen lenig te krijgen; daarna zouden de danspassen gerepeteerd worden. De danseuses stonden rechtop, de beenen aaneengesloten, den hiel van den rechtervoet in de holte van den linker; toen werden de armen van het lijf gebracht, op de hoogte der schouders, en begonnen de beenoefeningen. Het eene been werd zijwaarts, voor- en achteruit gestrekt, daarna weder in de holte geplaatst, en de zelfde bewegingen herhaalden zich met het andere. De gansche rij werkte op de maat, de zaal met losse zuchten en gefrommel van linnengoed vervullend, in eene verlepte kleurschakeering. Monsieur Henri leunde tegen den muur, de handen op het uiteinde van den balletstok gekruist, wijdbeens. Nu en dan schreeuwde hij eene opmerking, een bevel: - Dien, je handen hooker! Non, non, non hooker! Veel meer!.... Plesman, ook meer akkerover! Veel meer, veel meer, nok meer! Wees maar niet bang.... Marie, je beenen meer bij elkaêr houwen.... Allons, allons, allen tegelijk; Un! deux! trois!.... Jij doet veel te gauw Jo! Niet zoo haast! Zoo..., Un! deux! trois! Un! deux! trois!.... Zoo kaat 't koed! Nou oplet' hoor!.... Un! deux! trois! Hij kommandeerde als een onderofficier voor een gelid soldaten. Telkens veranderde hij van stemming: nu eens norsch, dan weêr lachend, en wanneer hij, door eene onhandige beweging van een der danseuses, een borst of eenig ontbloot gedeelte van een lichaam te zien kreeg, opgeruimd brommend, er daarna weder eene beknorrend, uitscheldend, om na een oogenblik op nieuw goed te keuren en te prijzen. En de rij jonge vrouwen voor hem, sommigen in losse, anderen met opgebonden haren, een doek rond het hoofd, eenigen met blooten hals en bloote armen, anderen in hoog dichtgeknoopte, witte lijfjes, met wijde, witte broeken, geleken nu eens in hare wankelende buigingen op bedouinen, bij het ondergaan der zon hunne | |
[pagina 94]
| |
avondgebeden prevelend, dan weêr op eene rij marionetten, die bij den druk op een veer, allen tegelijk eene beweging uitvoeren, of op eene verzameling menschen, bewogen door krampachtige aandoeningen, zich wringend in allerlei bochten om de pijn te stillen. Vlekken vleesch kwamen te voorschijn, vermengden zich met anderen, verdwenen; het was, in de regelmatige wendingen der oefeningen, eene speelsche naaktheid, wisselend met de reine blankheid eener jonge bruid: roze lichamen, die zich bloot gaven, weêr wegschuilend als onder witte lakens; van een afstand geleek de warrelende rij op een witten wolk, waarin bloote schouders, armen en gezichten het rozige vleesch scheen van stoeyende engeltjes. Na eenige oogenblikken liet Monsieur Henri deze bewegingen eindigen en kwamen moeilijker oefeningen aan de beurt. Staande op den houten vloer, de armen nog gestrekt, ver uit elkaêr geschoven, spalkten zij de beenen zijwaarts in de wijde pijpen harer witte broeken, trokken zij ze op, de knieën in de lucht, voerden zij er allerlei draayende bewegingen mede uit. Sommigen waren vermoeid, hijgden, hielden op en zagen naar de anderen; nu en dan liet zich een zucht van inspanning hooren in de stilte der zaal, alleen verbroken door het schuifelen der voeten over de planken. Henri bromde niet meer; hij was stil geworden en zag met nieuwsgierige oogen naar de heupen en dijen der jonge vrouwen. Eindelijk werkten er nog slechts drie voort; maar toen deze zagen, dat zij nog alleen doorgingen, hielden ook zij op, en de geheele rij stond te hijgen. De longen bliezen de lucht met stuipachtige stooten uit, als wild gebruikte blaasbalgen. Anna leunde tegen den muur, met zwoegenden boezem en starende oogen. Haar hart klopte hoorbaar in den keel. Nu moest op bevel van Monsieur Henri de geheele rij nog verder uit elkaêr staan. Sommigen hadden | |
[pagina 95]
| |
het zoo warm, dat ze nog eenige kleedingstukken afdeden. Jo Ketten, vroolijk, met verhitte wangen, stralende oogen, trok haar witte lijfje uit; zij geeuwde voortdurend en knipoogde tegen Anna. Zij had niets meer aan dan een hemd, een slap rokje, neêrhangend tot de knieën, en eenig ondergoed. Ze bracht haar handen in de oksels der armen, zette de borsten op, zag naar beneden, en proestte op eens in lachen uit. Haar metalen lach werkte aanstekelijk en velen lachten meê, niet wetende waarom. Monsieur Henri werd weêr boos: - Allons, allons, ernst! Jo Ketten, silence, tranquille! Niet zoo staan te lach' hoor! Jo Ketten haalde de schouders op, alsof zij zeggen wilde : Hoe flauw! en zich tot Anna wendende, zei ze zachtjes: - Zeg, Anna, je kan wel zien waar ik vannacht geweest ben. Kijk, m'n hemd zit ten achterste voren! - Jo! Jo! schudde Anna op een goedigen toon, en, lachend, begon zij met de oefeningen. Het geheele gelid stond nu met één been opgetrokken, het strekkend, buigend, voorwaarts, achterwaarts, zijdelings, daarna het zelfde herhalend met het andere. De meesten hielden zich onbeweeglijk stil, eenigen wankelden; Monsieur Henri raasde en tierde: - Kan-je niet meer staan op één been, uilskuikens! Jij, Dien, houd-je toch stil. Je moet staan as een ooivar! Stil, stil, stil!.... Allons, encore une fois!.... Been optrek! - Un! - Strek! Deux!... Niet wakkele!.... Nu begonnen de meesten te wankelen; zoolang konden ze het niet uithouden; toch beproefden zij het tot het laatste oogenblik door te zetten, en, waggelend door hare pogingen, begonnen te lachen. Woedend stampte Henri met de punt van zijn stok op den vloer: - Wil-jul' stil zijn, anders sla ik je met die baton op je fighuur!, en hij bewoog hem eenige malen dreigend op en neêr. Toen schaterden allen het uit: Wel, ja kom 's op! | |
[pagina 96]
| |
riep er zelfs een, en de anderen schreeuwden: Vooruit! As-je durft! Henri zeide niets meer; hij wachtte totdat het leven een weinig bedaard was. Daarna zag hij het gelid langs en bemerkte verkeerd gehandeld te hebben. Langzaam streek hij zijn snor op, brommende: - Allons, allons, ben jul nou klaar? Recommençons! Nok eens. De danseuses waren tot bedaren gekomen, en begonnen de oefeningen op nieuw. Er heerschte iets drukkends in de lucht, er broeide een weêrspannige geest; men sprak niet meer en de stilte verontrustte de balletmeester. Zonder naar elkander te zien, verrichtten zij de voorgeschreven bewegingen, lieten hem brommen en razen, schenen het hoofd onder zijne bemerkingen te buigen en gehoorzaamden met eene dwongen, doffe onderworpenheid. Somtijds zagen zij naar het einde van het gelid, naar Anna, die niets opving van hetgeen rond haar gebeurde, in zich zelve gekeerd, en alle passen uitvoerde, met hart en ziel bij hare dansoefeningen. Jo Ketten deed ook eerst met ijver meê, daarop geeuwde zij, bleef staan, tuurde met vermoeide oogen door het venster, naar de boomkruinen, die tegen een leigrijzen hemel wuifden. Ze rekte de armen uit, wrong haar borstspieren las en geeuwde nog eens met wijd geopenden mond. Daarop verliet ze het gelid en ging op een stoel bij de tafel zitten. Niemand lette op haar en Henri zei niets. De danseuses stonden ondertusschen allerlei danspassen te repeteeren. Somtijds moest Anna uit de rij komen om ze voor te doen, en dan herhaalden de anderen ze, allen tegelijk. Ze begonnen met de eenvoudigsten. Het linkerbeen werd zijwaarts achteruit gebracht, snel weêr op den grond geplaatst, achter den rechtervoet, die daarop vooruitvloog, een kleinen schop in de lucht deed en snel weêr werd neêrgezet. Daarop | |
[pagina t.o. 96]
| |
[pagina 97]
| |
werd de rechtervoet zijwaarts achteruit gebracht en herhaalde zich de zelfde beweging met het linkerbeen. De gansche rij schommelde, zacht wiegend, twee keer op, twee keer neêr. De slap hangende rokjes waren in eene onstuimige beweging, op- en neêrwaarts vliegend met losse fladderingen; de beenen waren tot boven de knieën zichtbaar, en de danseuses, met de armen van het lijf, het hoofd slank gebogen, geleken vrouwen, die zich spiegelen in een watervlak. Er werd een oogenblik rust gehouden. Daarna hervatte men de danspassen, tot de meer samengestelden opklimmend. Het been, dat vooruit gestoken werd, moest een dubbelen stoot in de lucht geven, daarna de voet, in één lijn met het onderbeen gestrekt, op de teenen worden neêrgezet, waarop het andere been de zelfde oefening herhaalde. En zoo wiegde de gansche rij, van links naar rechts, als zwevende op eene luchtige maat, zonder eenig geluid; de dansschoentjes kwamen onhoorbaar op den vloer; alleen het waayeren der rokjes veroorzaakte het zwiepend geluid van den vleugelslag eens grooten nachtvogels, wegwiekend boven het hoofd. Monsieur Henri kwam in eene betere stemming; het ging naar zijn zin. Jo Ketten had middelerwijl in de lade der tafel twee dozen gevonden: één met witte en één met roze ‘poudre-de-riz’. Zij had een der dozen tusschen hare knieën gezet en vastgeklemd; met de linkerhand hield zij hare krulletjes van het voorhoofd, in de rechterhand had ze een zacht kwastje, en zoo bepoederde zij zich het geheele gelaat. Eerst legde ze eene laag wit op haar rozige wangen, waaruit hare vroolijke, blauwe oogen schalks glinsterden. Toen ging zij voor den spiegel staan om zich te bekijken. Verrast door de lijkachtige uitdrukking van haar gezicht barstte ze weêr in een guitig lachen los, zoodat zij de aandacht veler danseuses tot zich trok, die meê begon- | |
[pagina 98]
| |
nen te lachen over het lijkkleurig gelaat, met vroolijken mond en oogen. - Eh bien, waarom dans je niet meer Jo? vroeg Henri ineens. - Och, Mesjeu, ik heb zoo'n pijn an m'n enkels, zei Jo, plotseling ernstig. Henri bleef haar in de oogen zien, en zei toen droog, over zijne strakke lippen: - As de ge maar nergens anders pijn hebt! daarna draaide hij haar den rug toe. Jo stak haar tong uit en maakte een langen neus; toen ging zij weêr zitten. De dansles werd geregeld voortgezet. Nu en dan deed zich een vermoeid gehijg hooren; boezems zwoegden, beenen en voeten warrelden dooreen. De stem van Monsieur Henri scheurde bij wijlen de stilte met een kort bevel, op gebiedenden toon uitgestooten. Somtijds moesten passen en houdingen herhaald worden; veel moeite had men met de ‘attitude’ en de ‘arabesk’, en het bevallig buigen der armen, het oplichten van het been gaf tot eene afmattende repetizie aanleiding; dan kwam Anna weêr vóór het gelid, den pas voordansend, de houding vormend, ten voorbeeld der anderen. Langen tijd verstreek zoo, waarin Jo Ketten zich met roze ‘poudre-de-riz’ zat te bestrijken, gezicht, armen en hals. Eindelijk, na een half uur van angstig wachten, werd de deur geopend en kwam de Direkteur binnen. Het was een groote, gezette man, met eene kleine snor in een bol, rood, gezond gelaat. - Hoe gaat 't vandaag? Schieten we nogal op? vroeg hij. - Ça va bien! antwoordde Monsieur Henri, terwijl hij doorging met het aangeven der oefeningen, tellend en bemerkingen maken. - Zoo! Zoo! bromde de Direkteur en stak de handen in zijne wijde broekzakken. Alle danseuses zagen angstig vragend naar Anna, | |
[pagina 99]
| |
die niets scheen te bemerken en ijverig doordanste. Hare wenkbrauwen waren nog gefronst, en een ontevreden plooi trok hare mondhoeken weg. - Kom, Anna, vooruit nou! fluisterde Marie Ketten aan hare zijde. - Ja dadelijk! antwoordde zij, benauwd opziende, als bij het herdenken van een akeligen droom. En het zacht fluitend gezwiep der rokjes vulde de opvolgende stilte; ademtochten, diep uit de longen, ontsnapten met hortende stooten; armen en beenen deinden, zweepzwierden, ontwikkelden zich in bevalligheid. En men danste, op en neêr, neêr en op, hard begonnen, zacht geëindigd, sluipend slank, kwijnend los. Een koele wind woei den Direkteur in het gelaat, die, op zijn knevel knauwend, naar het dansen zag. Nu eens liep hij voor, dan weêr achter het gelid, bekeek, met den keurenden blik eens paardenkenners, eenige der danseuses, knikte in zich zelven, twee- driemaal goedkeurend, en bleef toen wijdbeens staan, de handen in de broekszakken. Eensklaps wendde hij zich tot Jo Ketten, die in haast de ‘poudre-de-riz’ van haar gelaat had geveegd. - Zoo freuletje, waarom dans jij niet meê? denk je 't van zelf te leeren? - Nee, dat niet! antwoordde Jo. Maar ik heb zoo'n pijn an m'n enkels. Monsieur Henri zag den Direkteur lachend aan, en deze wendde zich af: - As 't morgen dan maar over is, hoor! Eenigen tijd dansten zij voort, onder den somberen blik van den Direkteur, die eindelijk van houding veranderde, en iets tusschen de tanden bromde. Daarop wilde hij weggaan, maar hield nog even bij de deur stil. Een onrustig gefluister deed zich in de rij danseuses hooren; Marie Ketten stootte Anna met den elleboog aan. - Zeg, riep de Direkteur, zullen jullie er nou om | |
[pagina 100]
| |
denken overmorgen voor den Forçat op je tijd te kommen! Je weet 't, om zes uur, anders staat er boete op, hoor! Allen keken naar het einde van het gelid, met de hoofden aanmoedigend knikkend. - Ja, meneer, deed Anna ineens hooren, maar misschien kommen we niet! - Zoo! En waarom niet? vroeg de Direkteur, en hij kwam naar Anna toe. De danseuses liepen van hare plaatsen; ze gingen achter Anna en den Direkteur staan, een nauwen kring rond hen vormend. Ook Monsieur Henri kwam luisteren. Anna, die eensklaps een begin gevonden en stoutweg gesproken had, moest zich nu even bedenken om voort te gaan; zij trok aan haar witte lijfje, en zei om tijd te winnen: - Wel, daarom niet! - Daarom niet! Daarom niet! Maar dat's gezanik, dat's geen reden! antwoordde de Direkteur de schouders ophalend. - Nou, as u 't dan weten wilt, omdat we de zwarte schoentjes voor de eerste akte van den Forçat niet willen koopen! As we ze niet van u krijgen, dan doen we niet meê.... dan kommen we niet! - Zoo, zoo, dametjes, kommen jullie dan niet, ei, ei! en de Direkteur zag in den kring rond. Och, och, kommen je dan niet! Nou, dat zoû me spijten. En je weten toch zeker wel, dat er vijf gulden boete op niet-kommen staat, hè? - Vijf gulden? Geen cent! Niks! riep er een uit den kring. - Nou, dan kommen w' in 't geheel niet meer!, schreeuwde Dien Scheffers. - Natuurlijk! Natuurlijk! riepen weêr anderen, dringend en duwend. De zwarte figuur van den Direkteur lachte ironiesch in den witten kring. | |
[pagina 101]
| |
- Kom, kom, maken jullie toch zoo'n leven niet! Is 't haast gedaan? 't Geeft toch niks! Je krijgt er de schoentjes toch niet meê. En waarom willen jullie ze zelf niet betalen? Zoo duur zijn ze toch niet! - Maar toch nog altijd duur genoeg, hernam Anna. En dat motten we zeker allemaal van die armzalige vijf-en-twintig gulden in de maand betalen? En dan mot je 't geluk hebben nog 'n paar keer boete op te loopen, dan hou' je zoo wat niks over. - Ja maar, dat 's je eigen schuld, boeten hoef je niet te krijgen, dat's je eigen schuld! - Zoo, maar je krijgt tegenwoordig boete voor allerlei flauwiteiten.... Laast nog, toen de portier me niet had willen doorlaten, toen ik voor de vierde akte van Carmen kwam, heb ik 'n gulden boete gehad.... Is dat niet flauw? vroeg zij, in den kring rondziende. - Ja! Zeker! riepen allen in de rondte. - En ik heb verleden week vijf gulden boete gekregen omdat ik 's avonds niet op de voorstelling was gekommen.... En ik was ziek!..., De dokter had me te laat een briefje gegeven. Maar dat's mijn schuld toch niet.... Dat behoef ik toch niet te betalen? riep Jo Ketten. En allen kwamen met klachten of grieven voor den dag; alle boeten waren onrechtvaardig gegeven, niemand had ze verdiend. De danseuses drongen, krioelden om den Direkteur; ieder wilde iets zeggen, hare grieven doen hooren, en vroeg teruggave der gelden. In eene angstige, inhalige drukte liepen zij dooreen. Maar de Direkteur, met een spottenden glimlach om den mond, wendde zijn gezond, rood gezicht naar alle kanten; op alle vragen schudde hij ironiesch het hoofd. Anna wachtte bedaard tot het iets stiller zou worden; ze had nog teel te zeggen, maar wilde zich goed doen verstaan. Daar kwam het op aan. En toen de danseuses zagen, dat Anna zweeg, hielden ook zij | |
[pagina 102]
| |
op met haar onstuimig geweld. Wat zou Anna te zeggen hebben? Ze was zoo bedaard, en zag zoo kalm vragend in de rondte! - Hou jullie je nou maar dood bedaard, viel de Direkteur, schamper lachend, in. Hoe meer lawaai je maakt, hoe minder ik 't doe! Dat begrijp je toch! Zoo gauw praten je me ook niet omver! - Maar we doen 't heusch niet, hernam Anna. As u niet toestemt, kommen we zeker niet! - Nou, dat moeten jullie zelf weten, zei de Direkteur, de schouders ophalend. - En dát weten we ook! riep Anna, eindelijk boos. We weten drommels goed, dat 'n traktement van vijfen-twintig gulden in de maand veel te weinig is as je al die dingen er nog bij mot koopen.... We weten ook, dat w' ons half dood dansen voor.... voor niks.... voor bijna niks!.... Van negenen tot tienen les, van tienen tot tweeën of drieën repetizie en dan s'avonds nog spelen, is zeker niks, hè?.... Nou, maar we weten, dat dat veel te veel is.... En eindelijk weten we ook nog, dat we het niet doen.... Daar is 't meê uit! - Zoo, en as jullie niet kommen, dan kunnen je gerust voor goed ophoepelen. Ja, ik heb maling an dat geschreeuw! - Nou, dat zullen we dan ook net doen, riepen de danseuses, en een heftig geschreeuw ontstond. Wat duivel, wat dacht hij wel! Hij verbeeldde zich zeker alles met haar te kunnen doen? Nu, dat zou hem lekker zitten, ze zouden zoo gek niet wezen! Eindelijk moesten ze ook eens toonen, dat ze een wil hadden.... Het had al lang genoeg geduurd. Stemde de Direkteur niet toe.... à la bonheur.... dan kwamen ze ook niet meer. Vraag of het hun hindert! En ze wonden elkander hoe langer hoe meer met haar geschreeuw op; de woede was aanstekelijk.... Nu, ze verdraaiden het, ze deden het niet! | |
[pagina 103]
| |
- Kom, Anna, vraag 't nog eens, en dan gaan we weg, riep Dien Scheffers boven alles uit. - O, dat 's niet noodig, viel de Direkteur onmiddellijk in. Ik weet er alles van en 't geeft jullie toch niks! - Nou, dan heb ik alleen nog maar dit te zeggen, eindigde Anna. U hoeft dan overmorgen niet op ons te rekenen! - Dat zal wel losloopen! en de Direkteur verliet den kring, duwend, stootend, en verwijderde zich door de deur. Onmiddellijk hoopten de danseuses te samen. Ze vervulden de zaal met een oorverdoovend gekakel; overal werden verwoede bewegingen met hoofden en armen gemaakt, en de groep geleek een witte wolk, die in zich zelven omrolt. Allen keurden Anna's houding goed. - Ja maar, je hadt je op 't einde niet zoo boos motten maken! bracht een klein, blond meisje in het midden, dat gedurende het gansche tooneel niets van zich had doen hooren. - Och God, hoor 't Snippermandje 's! lachte Jo Ketten. - Wel! Wel! Vindt-u dat freule? vroeg Anna schamper. - Och, laat er toch staan, riep Marie Ketten heftig, die flauwe kletsmeid heeft altijd wat op anderen an te merken. En het gesprek werd weêr algemeen. Ja, Anna had gelijk. Ze kwamen niet meer; daar was het meê uit! Wilde de Direkteur ze niet terug hebben.... Goed, dat moest hij weten! Maar hij kon toch niet buiten haar. Het was totaal onmogelijk de eerste en derde akte van ‘Le Forçat’ op te voeren als zij er niet bij waren. Zijn ‘corps-de-ballet’ was veel te klein en er bleven niet genoeg danseuses over. Hij zou van zelf wel bijkrabbelen.... Dat zou je wel zien! | |
[pagina 104]
| |
Eindelijk kwam Monsieur Henri tusschenbeide; langen tijd had hij staan kijken en lachen. - Eh bien, mesdames, kaat de les nie door? - Ja, dat kan-je begrijpen! We gaan naar huis! riep Dien, en wendde zich naar de deur. - Tiens, et est-ce-que vous venez demain matin? - Peut-être! riep Jo Ketten vroolijk, terwijl ook zij de anderen de deur uit volgde. Druk pratend verliet de groep langzamerhand de lessenzaal. Nog eenigen tijd waren heure stemmen op de gang hoorbaar. Toen keerde alles tot stilte terug. En zoo eindigde de les. | |
III.De Direkzie der Opera was in rep en roer. De ‘Ecole de danse’ had ten stelligste geweigerd des avonds meê te doen. Wat moest men aanvangen? Eerst had de Direkteur gemeend, dat de danseuses hem slechts gedreigd hadden, om te zien hoe ver ze konden gaan; hij had niet gedacht, dat het ernst zou worden. Maar zijne verwachtingen waren teleurgesteld. Den zelfden avond, toch eenigszins ongerust over het voorgevallene, waren eenige der meest invloedrijke danseuses bij hem ontboden ten einde de zaak nog eens te bespreken. Hij oordeelde het beste middel om indruk op haar te maken het aannemen eener hooghartige, onverschillige houding; hij wilde het doen voorkomen alsof hij niet met het voorval verlegen was en nog best eenen uitweg kon vinden. Daarom had hij zich bij het binnenkomen der danseuses zeer koel getoond en haar op een korten, afbijtenden toon gezegd, dat de Direkzie besloten was allen op drie na weg te zenden. Anna Weijde, | |
[pagina 105]
| |
Dien Scheffers en Jo Ketten waren de eenigen, die blijven mochten, en de rest: ‘de laan uit!’ Zoo hoopte hij verdeeldheid onder de danseuses te zaayen en daarvan gebruik te maken om diegenen, welke hij gaarne wenschte weg te zenden, voor goed de Opera uit te sturen; er waren er eenigen onder, welke toch niet veel kenden en die hij met vreugde naar huis zou jagen. Wat donder, ze moesten zich niet verbeelden met een kind te doen te hebben! Die troep luye meiden verveelde hem al lang genoeg; hoe eer ze weggingen hoe beter! Hij was om haar niet verlegen; waren zij weg, dan kwamen er wel anderen. O, aanvragen genoeg! Nu, hoe was het, namen zij het aan of niet? En hij zag vragend naar de drie dranseuses. Dezen hadden elkaêr met de oogen geraadpleegd en toen ontkennend tegen elkander geknikt. Op de vraag van den Direkteur bewaarden zij dan ook eenige oogenblikken het stilzwijgen. En deze bemerkende, dat zijn voorstel niet met die graagte werd aangenomen als hij gehoopt had, voelde zich inwendig woedend worden. Alle duivels, zou hij op de koppigheid van die strondmeiden schipbreuk leiden? Nu maar, dat wilde hij dan toch wel eens zien! - Hoe is 't? vroeg hij norsch. Krijg ik antwoord of niet? Anna zag hare vriendinnen even aan, en zei toen: - Ja, meneer, we hebben gisteren gezegd, dat we allemaal weggingen of geen een, en daar blijven we bij. De Direkteur deed zijn best zich kalm te houden; hij wilde zich niet boos of teleurgesteld toonen; toch kostte het hem moeite. - Zoo, je weigeren dus weêr? Nou, meisjes, je mot zelf weten wat je doet, hoor! Maar bovendien, zij die blijven, krijgen natuurlijk traktements-verhooging; ze zullen meer moeten doen, maar ik zal ze dan ook veertig in plaats van vijf-en-twintig gulden 's maands geven, en hij bewaarde een vragend stilzwijgend. | |
[pagina 106]
| |
Maar de drie danseuses schudden zwijgend het hoofd. Toen wist hij zich niet meer in te houden. Wel allemachtig, hadt je van zijn leven! Hadt je ooit zulke meiden gezien. Koppig als ezels en stom er bij. Ze begrepen niet eens, dat ze haar eigen glazen ingooiden; stemden ze niet toe, dan moesten zij ook maar ophoepelen. Dat gezanik begon hem te vervelen! Bliksems nog toe, hij was geen kwade jongen! Nu, ze konden afmarcheeren en aan haar vriendinnen zeggen, dat ze in het geheel niet behoefden terug te komen. Uit met den boel! hij zou er wel wat op vinden. En toen de drie danseuses buiten kwamen, stonden de anderen te wachten. Allen keurden Anna's handelswijze goed. Neen, dat vonden ze gemeen: drie te willen omkoopen en de rest laten loopen; neen, dat was gemeen! Toch was de Direkteur in groote ongelegenheid; hij kon de danseuses onmogelijk missen. ‘Le Forçat’ was zonder haar niet te geven. En met den besten wil der waereld kon hij aan haar verzoek niet voldoen; al liep hij de stad plat, dan was het nog niet mogelijk een genoegzaam aantal zwarte schoentjes te krijgen. Telegrafeeren naar Brussel of Parijs hielp evenmin, het was te laat om de bestelling op tijd te ontvangen. Wat moest hij doen? Woedend over zijne machteloosheid liep hij in zijn kantoor, met de handen in zijne wijde broekzakken, kauwend op een stuk cigaar, dat reeds lang was uitgegaan. Somwijlen bleef hij voor het venster staan, naar buiten turend, zich over het voorhoofd strijkend, in zijn lege brein naar een goeden inval, eene geschikte oplossing zoekend. En daar hem niets te binnen schoot, voelde hij zijne eigen onmacht nog meer, en, ontevreden op zich zelven, bracht hij zijn geheele woede op Anna over. Dat die duivelsche meid het hem zoo lastig kon maken. Eigenlijk had hij onverstandig gehandeld; hij had Anna reeds lang te voren te vriend moeten houden; dan zou hij de | |
[pagina 107]
| |
‘Ecole’ geheel op zijne hand gekregen hebben. Enfin.... Bovendien kon hij Anna onmogelijk uit het ballet missen; het seizoen was te ver gevorderd, en ze danste zóó goed, had zóó'n vlug begrip en zóó'n lenigheid van leden, dat ze uiterst moeilijk te vervangen zou wezen. Ook waren er nog eenige anderen, die hij niet gaarne wilde verliezen; de rest kon hem hem weinig schelen; al liep die morgen weg, dan was hij er nog niet om verlegen; hij zag kans ze binnen twee weken door een goed geoefenden troep te vervangen. Hij peinsde op een middel om de beste danseuses te houden en de anderen kwijt te raken, terwijl hij ze bovendien allen wilde overhalen 's avonds toch te spelen. Woedend voer hij, een oogenblik daarna, tegen den régisseur uit, die hem nog eens over de opvoering van ‘Le Forçat’ kwam raadplegen. Het was een klein, uitgedroogd mannetje, met een gelaat vol lege plooyen van vroegere trekken, en oogen glinsterend van gluiperige blikken; hij sprak weinig, beval met korte, gebiedende gebaren, en was altijd opgeblazen door een ingehouden toorn. De danseuses hadden hem den bijnaam van ‘Potje-met-donder’ gegeven, alt ijd den spot met hem drijvend, terwijl ze onderworpen zijne bevelen gehoorzaamden, en hem zelden durfden tegenspreken. Hij was de eenige persoon der Direkzie voor wien ze vrees hadden; waar hij zijn kleinen persoon plaatste, was het stil in de rondte; den geheelen dag deed hij zijne woede van een keffenden waakhond het gansche gebouw doorsnuffelen, van den zolder tot de bergplaatsen, en overal iets of iemand vindend om te beknibbelen, te bebrommen of te beboeten. Hij was, evenals de Direkteur, een Vlaming, opbruischend, anthoesiast, met een schor keelgeluid. - Wat moeten we nu beginnen? riep de Direkteur hem toe. De voorstelling moet toch doorgaan, | |
[pagina 108]
| |
het kan niet meer veranderd worden. En bovendien dat zou ik toch niet doen!.... Die uilskuykens verdraayen het van avond te spelen. Jawel, ik zal die meiden er pleizier van geven? Neen, mis man, hoor! De régisseur, Dorel, bromde iets tusschen de tanden, en zei niets. De Direkteur zag hem vragend aan, maar wachtte tevergeefs op een antwoord. - Nu, Dorel, wat denk jij er van? Wat moeten we doen? Onverschillig bromde Dorel: - Is dat altijd nog over die schoentjes? Willen ze daarom niet dansen? - Ja, bevestigde Van den Vlierboom. - Nu, en wilt u nu weten wat ik er van denk? - Ja! Nu wat dan? - Wel, geef ze, dan is 't uit. En bovendien.... - Zoo, toegeven, altijd maar toegeven!.... viel de Direkteur hem in de rede. Maar de régisseur liet zich niet door de woede van zijn chef uit het veld slaan; onverschillig verhief hij zijne stem, boven het orgaan van Van den Vlierboom. - En bovendien hebben ze 'r recht op. Als ik 't wel heb, staat 't in hun kontrakt, dat u voor de schoentjes zoudt zorgen, ten minste voor de helft. Welnu, geef ze dan ook, dan is 't uit! De régisseur was een stijfkop; wat hij meende recht te zijn, verdedigde hij door alles heên; hij kende noch sympatiën noch antipatiën, iedereen was hem gelijk, voor iedereen zou hij, met de zelfde onverschillige koudheid, in de bres zijn gesprongen; hij wilde in alles een zaak voorstaan en niet een persoon. Zelf was hij altijd uiterst rechtvaardig, maar wat de anderen deden, kon hem niets schelen; ongeroepen mengde hij zich in niemands zaken; al zag hij rond zich de grootste onrechtvaardigheden gebeuren, dan bewaarde hij nog zijn wantrouwend stilzwijgen; riep men ech- | |
[pagina 109]
| |
ter zijn oordeel in, dan deed hij zoo onverschillig mogelijk zijne doodende logika van het recht hooren; niemand of niets kon dan zijn oordeel doen veranderen. De driftige, opbruischende uitvallen van den Direkteur vermochten dan ook niets op hem; op al zijne beweringen, op al zijne argumenten, schudde hij koppig, ontkennend het hoofd. En nadat deze zich een tijd lang had staan op te winden, besloot hij zijn betoog met de vraag: - Heb ik nu geen gelijk? Zeg zelf maar! Dorel knikte weêr ontkennend, en bracht ijskoel den onverschilligen uitroep over zijne lippen: - Neen! En daarop draaide hij zich om, ging voor het venster staan, en begon zacht tusschen zijne tanden te fluiten. Maar Van den Vlierboom volgde hem; hij liet hem zoo gauw niet los, daar hij, verblind door zijne opgewondenheid, trachten wilde hem te overtuigen. Schuins voor het venster staande, pratend tegen den rug van Dorel, ontwikkelde hij nader zijne denkwijze. Nu hij den danseuses eenmaal haren eisch geweigerd had, kon hij toch onmogelijk weder bijkrabbelen; hij moest blijven volhouden, het koste wat het koste. Dat volk werd hoe langer hoe brutaler; daar moest eens paal en perk aan gesteld worden! Van de eerste danseuses had hij, zoo lang hij bij de Opera was, nog nooit last gehad, maar het was altijd dat mindere goed geweest; daarmeê lagen alle Direkzies overhoop. Was dat ook wonder? Het wist gowoonlijk niets, kwam zoo van de straat, en moest alles van het begin af leeren; was het er eenigen tijd bij geweest, dan verbeeldde het zich bolleboozen te zijn, en kwam met allerlei bespottelijke eischen voor den dag. Maar daar kon hij toch geen gehoor aan geven! Moest hij met den zin van zijn personeel meêdraayen? Dat zou de verkeerde waereld worden. | |
[pagina 110]
| |
Nu, daar bedankte hij voor, dat zouden ze dan wel eens zien! Daarop bewaarde hij een vragend stilzwijgen, in afwachting of de régisseur nog iets in het midden zou brengen. Dorel echter hield zich stil, en bleef zacht door zijne tanden fluiten. Hij had zijne meening gezegd en daarmeê uit! Van den Vlierboom zocht nog steeds naar nieuwe bewijsgronden; hij gaf den moed niet op den régisseur voor zijne zienswijze over te halen. Hij begon het kantoor met groote stappen op en neêr te loopen, het hoofd gebogen, in gedachten. Het geheele geval hinderde hem verschrikkelijk; hij stond alleen voor zijne meening, dat voelde hij wel, en achteraf gezien, moest hij toegeven wel een weinig te overhaast gehandeld te hebben; hij had in den beginne niet zoo kortaf tegen de danseuses moeten zijn, dan ware de zaak nog best terecht gekomen. Nu was het onmogelijk; hij kon en wilde niet toegeven. De lage gangdeur werd na eenige oogeblikken geopend om ‘Madam’ met den administrateur binnen te laten. Dorel keerde zich bij het venster om, toen Madam' onmiddellijk aan den Direkteur vroeg: - Nu, hoe staat 't er meê? Is de zaak al in orde? - Nee, nog niet, antwoordde Van den Vlierboom opgewonden. Die meiden willen maar niet! Ik weet waarachtig niet wat ik beginnen moet! - Ik ben buiten Dien Scheffers met Jo Ketten tegen gekomen, vlak bij de Opera, vervolgde Madam'. Ze schijnen het een of ander te verwachten. Heb je hun iets beloofd? - Ikke? Nee! Ja, ik zal hun wat belooven! Ze kunnen lang wachten, hoor! En eene stilte volgde op deze woorden. De admistrateur was voor een der beide lessenaars gaan zitten, en had eenige groote boeken te voorschijn gehaald. Ma- | |
[pagina 111]
| |
dam' had zich op een stoel bij de kachel gezet, de Direkteur liep op en neêr. Maar nu verbrak Dorel het stilzwijgen met zijne koude, onverschillige stem: - Ja maar, Direkteur, er moet toch iets op gevonden worden. Met praten komen we niet verder. Er moet gehandeld worden. - Zeker, zeker! zei Madam' den Direkteur aanziende, en van de koude huiverig rillend. - Gaat de voorstelling van avond door of niet? vroeg de régisseur snijdend. Van den Vlierboom knikte met het hoofd, ten teeken dat hij gelijk had, en bedacht zich nog eenige oogenblikken. - Nu, weten jullie er niets op? vroeg hij eindelijk, en hij bracht zijne breede schouders naar zijn dik hoofd. De administrateur keek van zijne boeken op, en deed eensklaps hooren: - Maar, mijn hemel, kan er dan zonder die tien meiden niet gespeeld worden? Wel, laat het ballet uit de eerste en derde akte weg, of maak het veel kleiner, bij voorbeeld één rij in plaats van twee..,. - Kan niet! bromde de régisseur, kort, als beet hij zijn zin af. - Kan dat niet? vroeg de administrateur verwonderd. - Nee! - En waarom niet? - Dan moet je de heele derde akte er uit laten. De heele derde akte is bijna één ballet. Is er op gemaakt! Kan niet! - Nu, als dat niet kan, dan weet ik er ook niks op! en hij boog zich weêr over zijne boeken. De Direkteur begon zich hevig op te winden, zijn breede kop werd vuurrood; hij rammelde met een bos sleutels in zijn broekzak en beet op de punten zijner snor. Eensklaps bleef hij voor den legen lessenaar | |
[pagina 112]
| |
staan, gaf een zwaren vuistslag op het cilinderblad en barstte los: - Wel verdomme, nou begint me dat geklets te vervelen, hoor! Ik heb er m'n buik vol van. Ze zanikken allemaal even hard en doen niks.... Dat moet uit wezen!... Weet je wat, het moet van avond maar niet doorgaan! 't Kan niet anders! Ik geef er de brui van!... en zich tot den administrateur wendende, die hem verwonderd aankeek, voegde hij hem toe: Laat het maar zoo gauw mogelijk aanplakken. Relâche, hoor!... Dan is de zaak uit. Dorel lachte zacht, scherp, in zich zelven; met een ironischen blik zag hij den Direkteur aan; maar Madam', die zich gedurende dezen uitval dood kalm had gehouden, viel haar man bedaard, overtuigend in de rede: - Kom, kom, hou nu maar op met die gekheid. Dat geeft in 't geheel niets.... Je hebt door je eigen onhandigheid den boel in den war gestuurd en nu zou je het op willen geven. Je begrijpt toch, dat dat al te kinderachtig is, hè?... Kom, Dorel, weet je wat je doet? Stuur 's gauw een boodschap naar Anna Weyde om hier te komen. Dit voorstel vond algemeen bijval; Dorel verliet onmiddellijk het kantoor om de boodschap te doen uitvoeren; en toen hij weg was, zeide Madam', te midden der stilte, die zijn vertrek volgde: - Zie je, met haar kunnen we de zaken misschien nog wel in orde brengen.... 't Is een goeje meid, as je maar met 'r weet om te gaan. Daarop hervatte de stilte weder haar gesuis; de veêren pen van den administrateur, die in zijne dikke boeken zat te schrijven, gaf tusschenbeide een sterken haal over het papier, met een scheurend geluid, alsof men een stuk zij' doormidden trok. En allen zagen dan op, telkens verrast door dit gekras, waaraan zij niet schenen te wennen. Loom was de stilte, dof en log ook, als van een woedenden kolos, | |
[pagina 113]
| |
plotseling tot kalmte teruggekeerd. Er was iets gebiedens, heerschzuchtigs in de lucht; het korte, krachtige besluit van Madam' klonk allen nog in de ooren. Men voelde, dat de lang verwachte ontknooping der zaak naderde; haar beslissende toon had vertrouwen ingeboezemd, en men wist: het zou buigen of barsten. Van den Vlierboom was tot bedaren gekomen, wachtte gerustgesteld, terwijl het bloed geregeld door zijn dikke lichaam stroomde. Hij had zijn ronden stierenkop, die weder gezond-rozig was geworden, voor een boetenlijst geplaatst, door een glas bedekt, een afschrift inhoudend van de lijst, welke achter het tooneel hing. Madam', ondertusschen, streelde den grijzen kop van een grooten hond, die, op zijn achterpooten gezeten, zijn snoet op hare knieën had gedrukt en met zijn bruine oogen droomerig look. De Direkteur zich weêr vervelend, was naar het venster geloopen en begon een cigaar op te steken. Hij deed dit met het langzame gemak van zwaarlijvige, omslachtige menschen: het hoofd een weinig schuins naar achteren, de oogen half dicht, de punt der cigaar tusschen de lippen. De brandende lucifer deed de rondingen van zijn gelaat schamplichten pakken, zijn neus wierp een schaduw op den wang, en een oogkas dommelde in een dun duister. Zoo, half naar achteren gebogen, met eene uitdrukking van zalig genot op het gelaat, geleek hij, in de plooyen zijner openhangende, gekleede jas, op een baardeloozen Cambrinus, genietend, zwelgend van een drank. En de administrateur, gereed met zijn werk, zat uit verveling met zijnen vinger figuurtjes te veegen in het stof van den lessenaar. De oogenblikken verstreken in eene sprakelooze stilte, ten slotte nog alleen verbroken door eenige fluisterende woorden van Madam', die den hond liefkozingen toevoegde, totdat eindelijk de deur geopend werd en Dorel met Anna binnentraden. | |
[pagina 114]
| |
Anna, van huis gehaald om onmiddellijk voor de Direkzie te verschijnen, had zich in haast gekleed. Geschrikt door deze onverwachte oproeping, had zij hard naar het Opera-gebouw geloopen, en stond nu te hijgen, voor de deur, die weder achter haar gesloten was. Zij bevond zich geheel alleen tegenover de eerste personen der Opera, welke allen zwegen en haar aanzagen. Zij sloeg de oogen niet neêr, maar liet ze gerust van den een op den anderen ronddwalen, met eene trouwe, vragende uitdrukking. Eenigszins verlegen, deed zij de vingers der eene hand langs die der andere glijden, pogingen doende om haar tweeden handschoen nog aan te trekken. Zoo bleef zij staan, in de houding van een schooljongen voor zijn meester, verlegen en toch zelfvertrouwend stoutmoedig, angstig verlangend naar hetgeen komen moest. Zij durfde niets te zeggen, en wachtte. Van den Vlierboom blies groote rookwolken uit, maar zei niets; niemand nam het woord, totdat eindelijk, de drie andere personen aanziende, Madam' begon: - Kijk 's, Anna, we hebben je laten roepen om bedaard met je over de zaken te spreken.... Dat gaat hier beter dan op zoo'n woelige les; daar schreeuwen ze allemaal tegelijk.... Maar wacht 's, beste meid, kijk, ga hier 's zitten, op dien stoel.... Zoo, zoo, dan kunnen we gemakkelijker met elkaêr spreken.... Nee, kom maar een beetje dichter bij. Ziezoo!.... Je begrijpt wel, niet waar, dat die zaak even naar is voor ons als voor jullie. We moeten niet altijd zoo kibbelen, dat leidt ommers tot niks, hé, dat zie je ook wel in, niet waar?.... Tot nog toe zijn de zaken altijd zoo goed gegaan, jullie hadden nooit te klagen en de Direkteur was ook heel tevreden. Maar, zie 's, daar komt nu ineens zoo'n nare geschiedenis en alles is mis.... Dat is toch ommers heel naar voor beide kanten, is 't niet? En hoe zijn | |
[pagina 115]
| |
jullie ineens zoo boos geworden? Dat moet 'n goede reden hebben. Ik geloof bepaald, dat 't opgestookt werk is! Maar Anna knikte stellig ontkennend met het hoofd. - Nee! zei ze, Nee! - Is 't niet opgestookt? Maar hoe kommen jullie 'r dan an? - Ja, Mevrouw, de danseuses willen de zwarte schoentjes voor de opvoering van ‘Le Forçat’ niet koopen. Ze vinden dat allemaal te duur. Da 's de reden en niks anders. - Zoo, zoo, en is dit alles? En waarom hebben je 'r dan niet wat eerder met Meneer over gesproken; dan was de boel ommers nog terecht gekomen, maar je hebben ineens zoo opgespeeld.... - Maar we hebben 'r met Meneer over gesproken, Mevrouw, maar die heeft 't geweigerd. - Ja, je hebben 'r over gesproken toen 't te laat was, gisteren! En Anna, die daarop het woord weêr nam, begon alle grieven der ‘Ecole de danse’ uiteen te zetten. Dorel, de administrateur, allen luisterden. Anna, die geheel op haar gemak gezet was, ontwikkelde kalm hare bezwaren. Recht op haar stoel, de handen in haar schoot gekruist, sprak ze fatsoenlijk van onder den breeden rand van haar hoed weg, terwijl hare gitten oogen, met twee heldere, wisselende lichtpunten, rustig de hoorders aanzagen. Eén voor één somde zij de redenen van weigering op: het lage traktement, de vele kleinigheden, die zij zich, om ordentelijk voor den dag te komen, moesten aanschaffen, de vermoeyenissen van het heên- en weêrtrekken naar de verschillende steden, en ten slotte het bevel om op eigen kosten de zwarte schoentjes voor ‘Le Forçat’ te koopen. Dit laatste had den maat doen overloopen; ware dat niet geëischt de standjes zouden niet hebben plaats gevonden. Dat wist Anna ze- | |
[pagina 116]
| |
ker, daar durfde ze haar woord op geven! En geheel op haar gemak gekomen, de oude verontwaardiging herkregen hebbende, eindigde zij met te verklaren: - Ziet u, onze schuld is 't niet, zegt u 't zelf maar! Allen hadden haar met aandacht gevolgd, de administrateur geleund in zijn armstoel, voor zijne boeken, Dorel bij elk argument toestemmend knikkend. En toen Anna geëindigd had, bromde hij tusschen zijne tanden, zoo dat de Direkteur het hoorde: Ja juist! - Wat, juist? vroeg hem Van den Vlierboom. Maar de régisseur antwoordde niet, terwijl zijne gluiperige oogen rondrolden en de spieren van zijn uitgedroogd, citroen-geel gezicht in beweging kwamen. - Nu, wat juist? herhaalde de Direkteur, waarna Madam' hem ook vragend aanzag. Dorel wachtte nog eenige oogenblikken, keek Anna aan, en snauwde toen kortaf: - De meid heeft gelijk! - Zoo, vind je dat? vroeg de Direkteur spottend. Daar de régisseur niet antwoordde, wilde Van den Vlierboom doorgaan, toen Madam' eensklaps het woord nam. - Kom, luister nu 's even allemaal.... Ja, beste meid, in 't geen je gezegd hebt, is veel waars. Hier en daar heb je bepaald gelijk. Dat moet ik toegeven.... Maar, kijk nu 's, dat zal je toch zelf wel moeten erkennen, jullie bennen toch zelf wel wat haastig te werk gegaan.... Je hadden zoo driftig niet moeten zijn. Dat heeft 't bedorven. En daar Anna toestemmend knikte, ging ze voort. - Kijk, je bent een verstandige meid! Zoo mag ik 't zien!... Nu zullen we elkaêr verstaan. Weet je wat we doen zullen? We zullen beiden iets toegeven, jullie van jou kant en de Direkzie ook, dan komt alles terecht!... Zie 's, de Direkteur zal jullie | |
[pagina 117]
| |
vrijstellen van de verplichting om de schoentjes te koopen, maar dan moeten jullie van avond ook op de voorstelling komen. Zouden ze dat aannemen? - Ja, dat denk ik wel, zei Anna. Daar durf ik wel voor in staan! De Direkteur, die reeds eene tegenstrevende beweging had gemaakt, wilde iets in 't midden brengen, maar Madam' liet hem niet aan het woord komen, en ging door: - Ziezoo, dan is alles in orde!... Jullie komen van avond op den gewonen tijd en de schoentjes zullen er zijn, hoor! - Maar hoe dan? vroeg de Direkteur eindelijk, verwonderd. Ze zijn nergens in de stad te krijgen; waar wil je ze vandaan halen? - O, da's 't minste. Laat dat maar an mij over. Schoentjes genoeg as 't noodig is. Maak je daar maar niet ongerust over! - Nu, maar hoe dan? hield haar man aan. Ook de administrateur en Dorel toonden zich nieuwsgierig, en kwamen naderbij. Anna zag haar verwonderd aan. - Wel, dood eenvoudig! lachte Madam' eindelijk. Er zijn ommers nog genoeg oude, witte schoentjes van verleden jaar. Welnu, die zullen we gauw even door de naaisters laten overtrekken en dan kunnen ze van avond heel goed dienst doen. Nu, wat zeg je daar nu van? zei ze opstaande. - Goed, hoel goed! bromde Dorel. - Ja, da's niet kwaad.... Maar-re?... Als ze ze maar an willen trekken. Da's de groote vraag. - Kom, denk je dat ze ze niet antrekken? Nu dat zal je's zien, niet waar, Anna? - Zeker, Mevrouw! antwoordde Anna. - Maar nu moeten we ook wat haast maken. We zullen dadelijk maar beginnen, zei Madam', en zich tot den administrateur wendend, die achter zijn | |
[pagina 118]
| |
lessenaar zat te lachen: Ze zijn zeker op het boven-magazijn? Vak B, links, hé? - Ja, Mevrouw, ik 't geloof 't wel. Daar moeten ze ten minste geborgen zijn. Maar wil ik 't even voor u nazien? - Nee, dank u, ik zal zelf wel's gaan kijken. Kom, Anna, ga maar's meê, dan kan je me misschien nog helpen. De Direkteur was in dien tusschentijd onbewegelijk tegen het venster blijven leunen, groote rookwolken uitblazend. Het hinderde hem zelf niet eene oplossing gevonden te hebben; hij meende nu, dat Anna hem in stilte uitlachte en het geheele onderhoud aan de andere danseuses zou oververtellen, die er dan waarschijnlijk ook schik in zouden hebben. Dat denkbeeld kon hij niet verdragen. In zijn oog kwam de schuld geheel op Anna neêr; als zij niet zoo koppig geweest ware, dan zou het nooit zoo ver gekomen zijn. En zich gekrenkt meenende, keek hij Anna nijdig aan, terwijl zijn wrok vermeerderde, toen hij zag hoe doodbedaard zij alles ten slotte volgde. In die kalmte scheen zij hem te bespotten; het geleek alsof zij hem niet eens opmerkte, in het geheel geen acht op hem sloeg; en hij gevoelde lust haar een klap om de ooren te geven, haar ruw te behandelen, op staanden voet weg te jagen. Maar hij wist dat niet te kunnen doen, en zag zich onmachtig tegenover haar. En op het oogenblik, dat Anna het kantoor zou verlaten, zich zoo veel mogelijk inhoudend, riep hij haar nog op een schijnbaar onverschilligen toon na: - Maar zeg 's freuletje, op jou komt nu alle verantwoordelijkheid. De zaken zijn nu goed geregeld en als 't weêr in 't water valt, dan stuur ik jou 't eerste van allemaal weg, hoor! Weet dat wel!; daarop deed hij een sterken haal aan zijn cigaar. En toen Anna iets antwoorden wilde, was Madam' haar weêr voor, en zei op een vergoelijkenden toon: | |
[pagina 119]
| |
- Ja, ja, dat komt wel terecht. Wees maar niet bang!.... Kom, Anna, geef m'n arm; laten we samen maar 's gaan zien.... Ziezoo, komaan! Beiden verlieten gearmd het kantoor, en begaven zich naar het magazijn. Dorel ging na eenige oogenblikken ook weg, zonder iets te zeggen, maar zich van inwendig genoegen de handen wrijvend. Het deed hem pleizier, dat de zaak nog zoo goed was afgeloopen, want zei hij: ‘de meiden hadden tech eigenlijk gelijk, je mag zeggen wat je wil!’ En de oude, witte schoentjes werden gevonden, wel bestoven en vuil, maar ‘dat gaf niet.’ Onmiddellijk werden ze naar de naaikamer gebracht en de naaisters aan het werk gezet, om ze met zwart te overkleeden. Anna met eenige andere danseuses, die zij in haast had laten roepen, hielpen ijverig meê. Er werd dien dag op de naaikamer hard gewerkt, maar één uur voor den aanvang der voorstelling waren alle schoentjes overtrokken. De volgende week kregen Anna Weijde, Marie Ketten en Dien Scheffers vijftien gulden opslag. |
|