| |
| |
| |
| |
Op den Noord.
Voorbij het Kralingsche Veer begint feitelijk ‘de Noord’ eerst, een betrekkelijk smal water, maar dat toch een der drukst bevarene in Holland is en een der belangrijkste industriegebieden van het land doorspoelt. De dorpen aan beide oevers (Bolnes, Slikkerveer, Kinderdijk, Alblasserdam) zijn de zetels van een prospereerenden scheepsbouw.
Aan den ‘Noord’ wonen ‘koningsgeslachten’ van scheepsbouwers, die daar van vader op zoon, vele generaties lang, de vlooten voor onze rivieren maken. Het is een ruig, ondernemend ras van menschen, in 't welk de intelligentie voor deze bizondere industrie ingeboren schijnt. Als bij intuïtie weten zij hoe het rivierschip, de lange lomp-vormige aak, dat ijzeren drijfpakhuis, gebouwd moet worden; zonder teekeningen of bestekken soms worden ze op stapel gezet: het is een kwestie van ‘wèten’, van ‘kùnnen’ en maar heel weinig van ‘berèkenen’.
Overal langs deze oevers hellen de scheepstimmerwerven tot in het water af en overal is de arbeid kloppend, hamerend en doende; op alle werven zwerven honderden arbeiders op en over de ijzeren rudimenten, bedrijvig als mieren.
De werven aan den ‘Noord’ hebben een roem door héél de wereld. Uit
| |
| |
gansch Europa, en zelfs voor Amerika en China, worden hier de ijzeren rivierschepen, tot zelfs baggermolens en droogdokken besteld. Enorme massa's ijzer worden er jaarlijks verwerkt en het is een eigenaardig bewijs voor de wisselwerking der industrie, dat al het erts dat deze massa's leveren moet, eerst te Rotterdam met zeeschepen uit Spanje of Scandinavië wordt aangevoerd, daar in lichters overgeladen door den ‘Noord’ naar Duitschland gebracht, en daar dan in de hoogovens bewerkt wordt, om dan weer naar ons land terùg te keeren in den vorm van ijzer: - dat Duitschland dus zijn erts via Holland krijgt, zijn ijzer aan Holland levert en dat ijzer, verwerkt tot aken, weer uit Holland terùgontvangt!
Behalve de gewone rivierbekoring geeft de ‘Noord’ dan ook nog het interessante van een rijk industriegebied.
In onze inleiding gaven we reeds enkele topografische bizonderheden omtrent deze rivier. We willen daarom thans ook nog eenige historische curiosa memoreeren.
| |
Historische bizonderheden.
Het gebied dat de ‘Noord’ en de ‘Merwede’ doorsnijden, is vele eeuwen lang het zondeveld der rivier geweest. De geheele historie van deze landstreken is vervuld van stormgebulder, dijkdoorbraken en overstroomingen.
Honderde jaren is het leven van de bewoners der waarden, die achter deze stroomen liggen, een leven van strijd gebleven. Nachten en dagen doorzwoegden zij om de dijken te behouden en de watermassa's te keeren. Maar zelfs de heftigste inspanning van eene heele bevolking was soms tegen die stormen niet bestand. Dan sloeg plots de dijk in stukken, en over groote landstreken met steden en dorpen, Kilometers wijd, joegen de golven, en vruchtbaar land werd een meer, waarin de welvaart van geslachten verdween.
En terùg kwamen de menschen als de storm bedaard was. Ze lieten het water wegloopen en bebouwden hun landen opnieuw. En dan kwam wèèr de storm en nòg eens werd hun bezit verwoest. Maar met taaie kracht, met moedige berusting, die zuiver Hollandsch zeventiende-eeuwsch schijnt, bleven de bewoners van de polders om Noord en Merwede den strijd volhouden tot zij, na eeuwen, èindelijk tòch overwonnen.
| |
| |
Dit is ‘historisch’ land, in onze geschiedenis van waterbouwkundige beteekenis. De grootste doorbraak waarvan we melding gemaakt vinden, viel op 18 Nov. 1421. Het was bij den zoogenaamden Elizabethsstorm, die over heel het land woedde - ja, zelfs de muren van de stad Goeree en het gansche dorp Petten in N.-Holland verwoestte - en die in deze streek honderde bunders grond, waarop 72 dorpen en steden stonden, geheel deed verdwijnen.
Volgens den historieschrijver Wagenaar brak de dijk door nabij Werkendam, tusschen Dordrecht en Geertruidenberg. En van de 72 dorpen, die toen ‘verdronken’, bleven er twintig voor goed onder den vloed begraven.
De overigen, aldus zegt Wagenaar, hebben door den tijd en de naarstigheid der inwoners, het hoofd wederom boven gehaald.
Groot was het getal der menschen, die in dezen vloed omkwamen. En de schade daardoor veroorzaakt, was zóó groot, dat vele voorname en adellijke geslachten tot de diepste armoede gebracht werden, het buitenland opzochten of hier hun brood moesten gaan bedelen.
En er zijn meer, schoon niet zóó enorme overstroomingen geweest. D. van 't Sant in zijne beschrijving van den Alblasserwaard deelt de volgende mede:
| |
Overstroomingen en doorbraken.
30 December 1458. |
In 1468, door hoogen zeevloed. |
1 November, des avonds tusschen 8 en 9 ure. |
In 1497, door hoogen zeevloed. |
5 November 1530. |
1 November 1532. |
14 en 15 November 1552. |
22 Maart 1565. |
1 November 1570, (door hoogen zeevloed te Papendrecht tegenover het huis te Merwede). |
11 en 12 Februari 1571, (doorbraak van den Lingendijk bij Rietveld, en van den Diefdijk bij Schoonrewoerd). |
| |
| |
30 Januari 1573, (in het Slag van Molenaarsgraaf, onder en boven Ameide door hoog opperwater). |
Maart 1595, (doorbraak in den Wolpherschendijk bij Gorinchem). |
In 1598 of 1599. |
1635, (doorbraak in den Lekdijk bij Schalkwijk). |
30 December 1658, (doorbraak in den hoogen dijk bij Hardinxveld). |
26 Januari 1663. |
In 1682. |
19 Januari 1709, (doorbraak bij dijkpaal 14 onder Hardinxveld, door hoog opperwater en ijsdam). |
7 Februari 1672. |
25 December 1740. |
3 Januari 1741. |
11 Maart 1744. |
30 Januari 1809. |
26 Januari 1820, (de zes laatste alle ten gevolge van doorbraken in de Vijf-Heeren-Landen). |
| |
De Alblasserwaard.
Uit deze opgaven blijkt tevens, dat slechts éénmaal een tijdsverloop van een halve eeuw verliep, dat deze waard niet door een geweldige doorbraak getroffen werd, namelijk van 1744 tot 1809. Daarom werd in 1795 door onze godsdienstige voorvaderen in den geheelen Alblasserwaard op den eersten Juni godsdienstig de vijftigjarige bevrijding van den watersnood gevierd.
De opgenoemde doorbraken waren echter niet allen het gevolg van ijsopstoppingen; verscheidene werden veroorzaakt door hooge zeevloeden of buitengewoon hoog opperwater. Menigmaal deed dan ook zware regen of menigvuldig smeltende sneeuw het gemelde opperwater over de dijken heenstroomen, en daar de grond op welken zij aangelegd zijn, geene vaste zelfstandigheid is, zoo woelde veelal ook het water ònder deze dijken dóór, lichtte hen op en veroorzaakt alzoo geweldige doorbraken en overstroomingen.
Sommige dezer doorbraken en overstroomingen waren allerverderfelijkst voor
| |
| |
de bewoners van den Alblasserwaard; inzonderheid was het die van den jare 1740, zoodat zich toen Hun Ed. Groot Mogenden genoopt zagen, om den noodlijdenden van dien watervloed een som van 18860 gulden toe te staan, om te voorzien in de allerdringendste behoeften.
Dit aldus gemartelde land heeft zich nù evenwel geheel van het geledene hersteld en deze streek aan den Noord is thans een der meest welvarende van het land.
De rivier zelve is tevens de drukst bevarene, want zij is de verbinding van Maas, Lek en IJsel met de zee; zij is de trechter waardoor Rotterdam zijn enorm verkeer met de Duitsche industriegebieden afvoert; zij is de verkeersweg van Dordrecht met noordelijk en westelijk Holland.
En deze drukte, deze bedrijvige levendigheid van schepen maakt een pleziervaart over den Noord dan ook tot een gansch eenig genot.
| |
Drukte op het water.
Het lééft al over dit breede water. Zelfs enkele zeestoomers glijden er in loglangzame drijving over, en hun schroeven slaan spattige golven op, die een wielende deining wijd uitspreiden, zoodat de kleinere vaartuigen hoog opgeheven en weder laag neergetrokken worden, een spel, een vroolijk dobberspel; en dan slaan ten slotte in wit hoog-opspattend schuim de golven op de steenen rivierwanden in spatten uiteen.
Plompe sleepbooten sjorren met lange vingers van touwen een aantal aken tegelijk de watervlakte over; zij brengen ze diep Duitschland in, tot Mannheim en gaan dan te Rotterdam weer nieuwe vrachten halen. Op de aken staan rustig aan de reuzige stuurwielen de hooggepette Duitsche schippers hun pijp te rooken, hun lichten arbeid gemakkelijk doende.
Rivierstoomers snijden in snelle vaart hun scherpe kiel door het water; het zijn de geregelde vrachtvaarders, van Rotterdam uit het land door.
Kleine dik-gebuikte zeilbooten laveeren tegen den wind in, rustig voort, varen op Rotterdam aan. Zij, in duizendtallen de vaarten en rivieren van Nederland bevolkend, zijn nog steeds de meest gebruikte voor het goederenvervoer. Haar vaart duurt langer, maar is goedkoop. De schippers van deze vaartuigen dwalen over de Hollandsche wateren; zij komen overal, zij nemen hun vrachten aan naar
| |
| |
alle dorpen, hoe veraf ook; zij leven hun geheele leven op het water, in het schip, dat hun éénig thuis is, met hun vrouwen en kinderen. Nooit zullen zij den vasten wal bewonen; hun dochters en zonen trouwen onder elkaar en nemen als huwelijksgift ook een schuit mee, gelijk de vaders er een hadden. Generaties volgen elkaar in dit schippersambt op, en een nieuw geslacht vindt ondanks alle concurrentie van sporen en stoombooten nog werk genoeg. De Hollandsche wateren zullen wel altijd verlevendigd blijven door deze simpele scheepjes, die toch tezamen zoo'n enorme vrachtmassa van vervoer vormen.
Zeiljachten van rijke vreemdelingen, die Holland komen bekijken, gaan lekker-tevreden de oevers langs, en de opvarende familles zitten op het stuurdek met kijkers te genieten van het ver te overziene, sappige land. Zij is eindeloos, deze rivierlevendigheid, en van een sublieme bekoring. Ze is iets dat alléén Holland kan geven. Het is Holland op z'n móóist.
De dorpen aan de oevers gaan langzaam voorbij. Aan den linkerkant Bolnes, Slikkerveer en Nieuwe-Veer (gemeente Ridderkerk); aan den rechteroever Kinderdijk, Alblasserdam en Papendrecht.
Bolnes heeft nog niet het type van de dorpen aan den Noord; het is een tegen den dijk aangebouwde huizenklomp, die met zijn rug naar den stroom is gekeerd.
Maar Slikkerveer is al een dorp dat, met zijn werven in de rivier uitschuivend, een idee geeft van de nijverheid waarvan dit geheele gebied met zijn duizenden arbeiders leeft: de scheepsbouw.
De meer volkomen typen van Nederlandsche scheepsbouwdorpen zijn echter Kinderdijk en Alblasserdam. Feitelijk zijn ze aan den rechteroever één; ze zijn aanééngebouwd, één straat van Kilometers lengte, den dijk volgend, die met de zwaaiïngen van de rivier meê door het land ligt. Hier en daar een klein uitbouwsel van den dijk af, maar veelal gaat zonder afwijking in één lijn de eindelooze straat door, die dorpen vormt, den Noord langs met hare kleine huisjes, die hun roode daken en witte gevels kleuren in het donkergroene, wollige der boomen op den achtergrond.
Een aantal kleine havenkommen spoelen in de rivier uit, waar de dijk zijn kronkelingen maakt. Daar liggen dan de werven der groote scheepsbouwers van Holland, wier werk geroemd wordt om zijn soliditeit, zijn zorgvuldigheid,
| |
| |
zijn nergens na te volgen originaliteit. De arbeiders hier behoeven schaars den hamer neer te leggen; het hamergetjienktjank vult de streek van zonneopgaan tot den avond. En eigenaardig is in een zoo belangrijk industrieterrein, dat men daar nooit gehoord heeft van werkstakingen of van botsingen tusschen patroons en werklieden. Er is in dit heele bedrijf, van af de patroons met hunne afnemers - zonder contract werkend, eenvoudig op het woord geloovend - tot den omgang met hunne werklieden toe, een solidariteit die alweer iets ècht oud-Hollandsch heeft.
Men kent er geen chicanes, geen goocheme modernigheidjes; men handelt er naar een eerlijk Hollandsche opvatting van zaken. En dit is, met het prachtig werk, de beste renommée van de scheepsbouwindustrie aan den Noord.
De dorpen gaan langzaam voorbij. Ze hebben niets opvallends dan misschien hun zonderlinge onpoëtische namen: Slikkerveer, Kinderdijk, Papendrecht.
Aan den naam Kinderdijk verbindt zich een legende van een daar bij den Elizabethsvloed aanspoelende wieg, waarin een kindje lag. Een kat zat op den wieggerand en, telkens overspringende naar de andere zijde als deze rand het water naderde, hield hij de wieg in evenwicht. Zoo bleef het kind behouden en gered.
Matthijs Balen in zijn geschiedenis van Dordrecht vertelt:
‘In 't ondergaan van dien Grooten Waard, kwam aandrijven een kind in een wiegje, hebbende tot gezelschap een Kat en raakte eindelings tot Dordrecht, werdende het Kind Beatrix dat is Bacté, Boethe, Bate en bij verdere toegeving Gelukkige genoemd en zijnde gekomen ten Jare trouwde Jacob Roerom. Van welke stamme 't zij uit Mannelijke of Vrouwelijke Linie vele aanzienlijke geslachten en andere binnen Dordrecht en elders haar afkomst rekenen.’
Aan den dijk waar het dorp Kinderdijk nu staat, spoelde de wieg aan en daarom heet het gehucht, dat er later ontstond, Kinderdijk.
Voorbij Papendrecht verbreedt de rivier zich. Dik tegen de oevers aan plooien zich de gorzen.
En dan, plòtseling, bij een ombuiging, is op korten afstand, dwars tegen den Noord, de Merwede.
Op den achtergrond met een lange frontlijn ligt Dordrecht.
|
|