| |
| |
| |
IX.
Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman.
De familië de Savornin Lohman heeft in den laatsten tijd eenige godsdienstige dweepers en politieke agitatoren opgeleverd. Het is een geslacht van zoogenaamd kerksche menschen, dat eenigermate afvallig aan de tradities van den Nederlandschen adel, zijne intellektueele vermogens en het prestige van zijn naam op moderne basis gegrondvest heeft, en den godsdienst zijner vaderen heeft doen medewerken aan de politiek van den dag, om eene nieuwe sekte van staatkundige woelwaters voort te brengen. Dathenus is hun kerkelijke grondvester, en Groen van Prinsteren hun politieke organisateur.
De jonge Lohmannetjes trachten de Scheveningsche visschers en de Westlandsche boeren tot hun antirevolutionaire staatkunde over te halen, en de oudere leden van dit geslacht regeeren op kristelijk-historischen grondslag de zwartjes in in West-Indië en de zwarten in ons Parlement!
Voor 't oogenblik is het Kamerlid Lohman het meest ka- | |
| |
rakteristieke tijpe van zijn geslacht en ook het meest.... beruchte. Geen ‘Uylenspiegel’ of ‘Spectator’ kan men tegenwoordig ter hand nemen, of men vindt, te midden van een aantal beroemdheden-van-den-dag, het welbekende gezicht van dezen politieken leider.
Het is een scherp, spits, hoekig gelaat, met harde, scherpe trekken, en een snuffelende, fretachtige uitdrukking. De vorm van zijn hoofd is smal, en uit een magere profiel-lijn steekt een scherpe, speurende neus vooruit: twee kleine wangbaardjes bij de ooren, en overigens een kaalgeschoren gezicht. Het voorhoofd is smal en laag, de kin onbeteekend en wegloopend, en de oogen zijn diep inliggend en missen een fikschen opslag. En dit hoofd rust op de schouders van een middelmatig groot lichaam, nogal plat, eerder nerveus-taai dan gespierd-sterk, eenvoudig gekleed in donkere stof, zonder eenig markant kenmerk. Hij heeft in zijn uiterlijk veel van een binnenstadsch rechtertje of een eenvoudig ontvangertje, maar in het geheel niets van een adellijk heer of een hooggeleerden professor.
In de Kamer behoort hij tot de rustigste leden en de weinig opmerkelijke figuren. Het kost den tribune-bezoekers dan ook gewoonlijk eenigen tijd, voor dat zij hem herkend hebben. Meestal kan men hem op zijn bankje vinden, op de voorste rij der rechterzijde, vroeger als buurman van Keuchenius, en waar hij kalm zit te lezen, zich ook wel eens met zijne medeleden onderhoudt, en weinig in 't oog valt. Ook verlaat hij zijn zitplaats wel eens, niet echter om hier of daar praatjes te gaan maken, afleiding te zoeken of zijne verveling te dooden. Staat hij op, dan is 't om een ver afstaanden spre- | |
| |
ker beter te kunnen verstaan, een onderhoud met eenige zijner medeleden te hebben - soms wel met Verniers v.d. Loeff of Gleichman - iets te bedisselen of af te spreken, kortom als zijne parlementaire bezigheden dit meêbrengen.
Dan is hij echter nog niet merkwaardig, want hij is nog niet in zijn kracht. Dit gebeurt eerst wanneer een questionbrûlante aan de orde komt, een dier groote partijkwesties, waardoor aan beide zijden der Kamer de hartstochten aan het woelen raken. Een lid der linkerzijde laat zich bijv. een onvoorzichtig woord ontvallen; hij zinspeelt, direkt of indirekt, op een onlogische handelwijze der antirevolutionaire partij, een daad van ontrouw aan haar ‘Program van Actie,’ of een heiligschennis door Dr. Kuyper aan de nagedachtenis van Groen bedreven.
Dan moet men den heer Lohman waarnemen als hij gaat opletten.
Eerst krijgt hij een soort van nerveuschen schok, en dan steekt hij als een opgewekte speurhond den neus in den wind. Door het ingespannen luisteren, trekt hij een rimpel tusschen de wenkbrauwen, en de oogjes worden klein geknepen in een starend kijken naar den spreker. Hij buigt voorover in zijn bankje, om toch geen woord te missen; de handen steunen op den rand van het tafelje, en 't schijnt, dat hij klaar zit voor een sprong. Hij kijkt eens links en rechts zijne partijgenooten aan, als wilde hij stilzwijgend zeggen: ‘Hooren jullie 't wel! Hoe kan die man zulke dwaasheden vertellen!’ En 't kookt in hem; hij wordt onrustiger, hoe verder de spreker doorgaat, en 't kost hem moeite zich in te houden, en den liberalen afgevaardigde niet in de rede te vallen.
| |
| |
Maar nauwelijks heeft deze ook geëindigd of Lohman vliegt overeind. Zulke verwijten laat hij zich niet weggevallen, en als kampioen zijner partij zal hij 't voor haar opnemen; een beleediging der antirevolutionaire partij aangedaan, vindt haar wreker in den heer de Savornin Lohman. Want én door zijne kundigheden én uit kracht van een stilzwijgend mandaat van de kristelijk-historische Kamerklub is deze Hoogleeraar van de Vrije-Universiteit de aangewezen woordvoerder en politieke leider zijner partij.
Aan dien kant van de Kamer kan men in den eigenlijken zin van het woord nog van een partij of klubwezen spreken; noch de liberale partij, noch de katholieke zijn zoo goed georganiseerd als de antirevolutionaire fraktie. De leden van deze partij hebben zich in ons Parlement tot een Kamerclub vereenigd, die haar Voorzitter en Secretarissen heeft. En mogen in naam een Keuchenius of een de Geer van Jutfaas als de officieele hoofden aangemerkt worden, in werkelijkheid komt deze eer aan den heer Lohman toe; Keuchenius werd bij de indiening zijner ellelange moties en duistere amendementen herhaaldelijk door de partijgenooten in den steek gelaten; de redevoeringen van den heer de Geer worden steeds met den noodigen eerbied aangehoord en zijne adviezen niet in den wind geslagen: maar als er namens de antirevolutionaire partij een verklaring is af te leggen, wanneer er een woord tot en uit het hart dier partij gesproken moet worden, of als zij tegen aanvallen en verdachtmakingen verdedigd moet wezen - dan is Lohman de persoon op wien aller oogen zich vestigen, en wien men gaarne dezen moeilijke en weinig benijdenswaardige taak overlaat. Zijn woord vindt instemming
| |
| |
en goedkeuring aan de rechterzijde, en al moge er ook somtijds van een droite en een gaûche sprake wezen, slechts hoogst zelden kunnen Lohmans redevoeringen niet als de officieele verklaringen zijner geheele partij worden aangemerkt.
Op de groene bankjes achter hem scharen zijne partijgenooten zich tegen het amfitheater der zaal op. Zij zitten allen bij elkaêr, dicht aaneengesloten, man tegen man. En vele meer of minder bekende figuren treft men daar aan: (vroeger) de scheefgetrokken gelaatstrekken en gestalte van Keuchenius; een vriendelijk, oudachtig heertje met een hoofd door witte lokken omringd, druk en beleefd - de heer de Geer; een nonchalant mannetje, een wauwelende redenaar van weinig invloed - A. baron Van Dedem; de zoetsappige, schimachtige figuur van een T. Mackay, die ééns in de twintig maanden een onbeduidend speechje houdt, half fluisterend en liefjes; het langgebaarde hoofd van Seret: specialiteit in mineraalwateren, ijs en militaire aangelegendheden; de opgewonden, fanatieke Fabius, met zijn onbeduidend gezicht, laag voorhoofd en rosse sik en snor; de jongenheer Van Wassenaer, opvolger van zijn geaffekteerd lieven en zalvenden oom, met nette jasjes, kraagjes en dasjes, een onschadelijk heertje, wiens karrière in zijn vroomheid zit; Van Alphen - een timmerman op zijn Zondags, pratende als een huilerige dominée, vol leekenijver, en die, met een aandacht een betere zaak waardig, naar alle redevoeringen gaat staan luisteren; Brantzen van de Zijpe, beleefd en welgemanierd, met een fikschen baard - de type van een Engelsch Parlementslid van een plaatje uit Graphic of ‘London News’; de grootneuzige Van Asch van Wijk, spre- | |
| |
kend als een ratel, schijn-jeugdig, en met een tikje van zelfingenomenheid; en nog meerdere leden en lidjes, die te samen Lohmans lijfgarde uitmaken.
Dit is de klub der Standaardmannen (de Kuiperianen en Lohmanianen), en men behoeft geen scherpzinnig waarnemer of menschenkenner te wezen, om al heel gauw te merken, die het meerendeel dezer fiktieve staatslieden door Lohman om den vinger worden gedraaid, en dat als hij voor de antirevolutionaire politiek in de Kamer op post staat, zij slechts dienst behoeven te doen als vleugeladjudanten, die de teekens en wenken van hun chef begrijpen, en wier eenige kracht in hunne uit te brengen stem schuilt. Op punten van onderschikt of lokaal belang wordt hun het recht van meêspreken gegund, maar zoodra de hoogere politiek op 't spel staat, is zwijgen het konsigne, en blindelings gehoorzamen de hoofdverdienste. De partij organisatie is van dien aard, dat de geringste afwijking of het minste blijk van zelfstandigheid op voorbeeldige wijze gestraft wordt: de heeren Hüber en Fabius hebben, bij de behandeling van het Reglement van Orde, hiervan een dure en leerrijke ondervinding opgedaan!
Het uiterlijk van den heer Lohman openbaart ons de speciale en zeldzame eigenschappen, vereischt om de beginselen en de eer eener politieke partij over alle hinderpalen heên te brengen. Hij is een sluw, vosachtig, een gewikst rechtsgeleerde, vol starre passie, volharding en koppigheid. Hem ontbreekt het vierkante, open gelaat, met de heldere, eerlijke oogen van een rustig strijder zonder hartstoehten; de geheele bouw van lichaam en gezicht toont door de fretachtige uitdrukking, dat men hier met een soort van staatkundig knaagdier te doen
| |
| |
heeft. Zijn wijze van krijgvoeren is tirailleursachtig: het zich verdekt opstellen, het maken van hinderlagen, het aanvallen van de zijde, die zich het gunstigst voordoet (zelfs van achteren), het opspringen, wegkruipen en weêr voor den dag komen, dat den kalmsten vijand in de war brengt.
Zijne redevoeringen beginnen meestal op een geforceerd rustigen toon. Een bedekt en gedempt orgaan maakt hem dit gemakkelijk; maar onder zijn voorgewende kalmte voelt men heel spoedig een nijdige passie, een sarkastischen overmoed en een strijdlustige onverdraagzaamheid.
De heer Lohman telt onder zijn talrijk gehoor de meest invloedrijke leden van alle partijen; een dichte menigte omgeeft hem zoodra hij het woord gekregen heeft. Zelfs de leden, die hunne zitplaatsen niet verlaten, leggen de koeranten neêr of wachten met het afschrijven der begonnen brieven, en brengen de hoofden vooruit, met gespitste ooren. De geheele vergadering is één oplettendheid! De heer Goeman Borgesius weet niet hoe vlug hij zijne aanteekeningen zal neêrkrabbelen; Van der Kaaij leunt op de ellebogen voorover, om alle dubbelzinnigheden der uitdrukkingen te analyseeren; Mees trekt een lang gezicht van verontwaardigde ontevredenheid, en voelt telkens achter zijn oor, aan zijn bril; Verniers v.d. Loeff draait onrustig in zijn bankje hêen en weêr, en doet wanhopige pogingen om zijne interrupties, die hem naar de lippen dringen, in te houden; Gleichman verstijft in een majestueuze, burgerlijke pedanterie; en aan den rechterkant ziet men telkens hoofden van partijgenooten goedkeurend knikken, bewegingen van instemming geven, en een tevreden stilte de gezichten in een glorieuse plooi samentrekken.
| |
| |
Maar de spreker laat zich langzamerhand door zijn inwendige irritatie meêvoeren. Zijne zinnen worden korter en heftiger, zijne uitdrukkingen satyrisch, en zijne zinswendingen sluw, met tweeledige bedoeling. De fanatieke passie van zijn onverdraagzaam gemoed uit zich in scherpe verwijten, verontwaardigde vragen, vernuftige vergelijkingen, die een schijn van waarheid over de volksgrieven werpen, tot wier verdediger hij zich heeft opgeworpen. Toch verleidt zijn godsdienstige en politieke hartstocht hem maar zelden tot uitlatingen of woorden, die hem te veel zouden blootgeven, of waarover hij naderhand berouw zou voelen. De ware motieven zijner verontwaardiging weet hij onder een slim gedraai van woorden te maskeeren; hij kauwt, knaagt en krabbelt aan zijne tegenstanders, zonder ze ooit in stukken te kunnen slaan. En als hij geëindigd heeft, vraagt het meerendeel zijner toehoorders zich de ware beteekenis zijner woorden af, spant zich den geest in, om achter de koelissen zijner bedoelingen te kijken, of zet zich op hunne bankjes neêr met een schouderophalen van verwarring en onbegrip.
Ook de heer Savornin Lohman is geen redenaar van schitterende talenten; zijne redevoeringen boeyen niet door hun uitwendigen vorm, want zijn voordracht is droog, schor en onverzorgd; zijne gestikulaties worden à la bonne fortune uitgevoerd, zijn woordenkeus is alledaagsch, zijne beeldspraken zijn gemeenplaatsen, en zijn zinsbouw is banaal, niet beter of slechter dan van vele andere sprekers. Maar de belangrijkheid zijner speechen moet gezocht worden in zijn positie als leider en woordvoerder eener meer en meer veldwinnende partij, wiens verklaringen voor die van een twintigtal stemhebbende leden
| |
| |
kunnen gelden; in zijn uitgebreide en scherpzinnige rechts-en wetskennis; in zijn sluwheid en handigheid in het debat voeren; in zijn gevatheid in het maken van zinnen à double usage; in zijn onverzettelijke, godsdienstige overtuiging en onverzoenlijke passie.
De heer Savornin Lohraan is in onze Tweede Kamer een der weinige personen met karakter en hartstocht, welke eigenschappen, zeldzaam in den tegenwoordigen tijd, gepaard aan takt en slimheid, van hem zoowel een belangrijk als gevaarlijk Kamerlid maken. En al moge zijn uiterlijk geen vertrouwen, vriendschap of sympathie opwekken, al tracht men hem door allerlei scheldnamen, als: paneelzager, fanatieke dweeper, onwetenschappelijk man en dergelijken, in de oogen zijner tegenstanders te verkleinen en in diskrediet te brengen - men is niet in staat hem de eer te ontnemen van voor zijne partij een nuttig en bekwaam leider te wezen, een geleerd man, een man vol precieuse passie, en.... een interessant mensch.
De post, die hij, aan de rechterzijde, in de Kamer bekleedt, is een van vertrouwen en aanzien. En hij is zich bewust van de verplichtingen, die op hem rusten; hij is geen luilak, die te laat komt en te vroeg weggaat, geen koffiekamer-looper of praatjesmaker, voor wien het mandaat van Kamerlid een senekure is, waardoor men een bevrediging van eerzucht vindt, een ladder tot het ministerschap, of een aangename en fatsoenlijke afwisseling van het eentonige leven in een provinciestadje. Ten koste van veel tijd en moeite, van de onverdeelde waarneming van (vroeger) zijn rechterambt of zijn tegenwoordig professoraat, van drukke werkzaamheden en een las- | |
| |
tig heên-en-weêrgereis, blijft hij als een trouwe waker over de hem toevertrouwde belangen óplettend op zijn voorste bankje zitten, altijd tot de tanden gewapend, met zijn gehoor op den uitkijk en zijn ‘woord’ in het geweer.
In het driemanschap Kuyper-Keuchenius-Lohman is de eerste de joernalist, die buiten de Kamer de leider en woordvoeder is van de antirevolutionaire partij in de pers, de tweede het belichamende element der kristelijk-historische beginselen in motiën en thans in het Ministerie-Mackay in wetten, en Lohman het klubhoofd in de Kamer, dat met politieken veldheerstakt in den strijd de stemmende krachten bijeenhoudt!
|
|