al begint te grijzen. Maar van dichterbij gezien, hebben zijne trekken een aristokratische nervositeit: eene snelle beweeglijkheid der neusvleugels, nu en dan een vlugge haast der oogappels, en eene fijne radheid der lippen onder het spreken. En men voelt bij instinkt een mensch van ras voor zich te hebben, een type van nerveuse beschaving en geestelijke reinheid, die men in de donker bruine oogen vindt liggen, waar langzaam rustige gedachten door gaan.
Over deze trekken, die heel in de verte aan de zenuwachtige, schichtige fijngevoeligheid van een Arabisch paard doen denken, dat bij het ritselen van een blad over den grond een rilling krijgt - het denkbeeld aan een volbloed rasmensch - ligt een waas van dichterlijke, warme aandoenlijkheid. Men bemerkt het zelfs in de ronding en de zachtheid der houdingen en gebaren, dat sentiment, hetwelk dikwijls geregeerd wordt door de opwellingen van een licht getroffen hart, en in de bruine oogen, die door eene aandoening vochtig bewogen moeten worden, en op de lippen, onder den baard verscholen, maar die beven zullen als het gemoed volschiet.
Er gaat van dit Kamerlid een goede toon, een hoffelijke voorkomendheid, een ingetogen, sympathieke rust uit, die bij den eersten oogopslag reeds dadelijk voor hem innemen. Wanneer men hem in de Kamer op zijn bank zitten, of zich door de gangpaden bewegen ziet, nu eens met dezen dan weêr met een anderen afgevaardigde een gesprek aanknoopend, valt het onmiddellijk op, zelfs zonder hem te kennen, dat hij zich altijd en met een ieder op zijn gemak voelt, en steeds den goeden toon en het juiste woord weet te vinden: die kenmerken eener hoogere geboorte en van de opvoeding