| |
| |
| |
III.
Dr. H.J.A.M. Schaepman.
Niettegenstaande deze afgevaardigde geen geestelijk ambt meer bekleedt, draagt zijn uiterlijk nog de duidelijke sporen zijner vroegere pastorale bediening. Zijn hooge, zware figuur is altijd streng in het zwart; zijn jas, van buitengewoon lange afmetingen, nadert bij den eersten indruk het geestelijke kleed, dat eveneens hoog aan den hals is dichtgesloten, slechts een smal randje van een wit boord laat zien, en door de zwarte das iets monniksachtigs aan zijn optreden geeft. Al kende men hem niet, onmiddellijk zou bij zijn verschijning de impressie van het geestelijk karakter, dat hij in de plooyen zijner kleêren door de waereld meêdraagt, bij ons worden opgewekt. Zijn gezicht, zijne manieren, zijne houdingen en zijn spraak ontnemen echter spoedig aan deze figuur de sombere deftigheid der kerkelijke ingetogenheid. Hij heeft een dik, rond, zwaar hoofd, een blank, kaalgeschoren gezicht, waarin twee naïve, blauwe oogen opgeruimd door de glimmende vlakjes zijner brilleglazen kijken, terwijl de lippen, die naar voren
| |
| |
steken, immer in een tevreden, goedige plooi rusten. Hij is breed en zwaar gestuukt, met eene aankomende zwaarlijvigheid, en beweegt het hooggeschouderd lichaam, waar het dikke hoofd schier zonder hals op rust en daardoor aan zijn bovenlijf iets ingedrongens geeft, met forsche schokken, en vaste, harde stappen vooruit. Maar deze eenigszins vreemde figuur, met haar half geestelijk, maar ook half waereldlijk karakter, maakt, waar zij ook verschijnt, een indruk van gezondheid en vergenoegdheid, die zij aan hare omgeving mededeelt. Met den eersten oogopslag voelt men in hem den ‘prêtre-bon-enfant’ het ideaal van den waereldschen monnik der Middeneeuwen.
Onwillekeurig toovert onze fantaisie hem in het verschiet der historie terug. Het liefst zou men hem zich voorstellen in een ruige monnikspij, met een neêrgeslagen kap op den rug, en een gordel om den welgevulden buik. En onze verbeelding zet hem op een oud schilderstuk neêr, achter een eenvoudig, houten tafeltje, een steenen kan naast zich, tegen de leuning van zijn stoel teruggezonken. Het lichaam schudt van het lachen, het hoofd is achterover geworpen op de schouders, en het oog op een glas wijn gericht, die prachtig fonkelt met purperen glinsteringen, terwijl de gasten, die aan den overkant op de ellebogen voorover leunen, hem met glimmende oogappels aanstaren, nog vroolijk van een schalksch verhaal, dat hij juist geëindigd heeft. Hij behoort thuis in den tijd der geestige, luchthartige monniken, en stoere krijgslieden met reusachtige flambards en breede rapieren. Hij is de type van den parlementairen Rabelais der negentiende eeuw.
In de Tweede Kamer zit hij aan de rechterzijde, halverwege
| |
| |
op een der middelste rijen. De bezoeker, die een vergadering van dit regeeringslichaam bijwoont, en uit de hoogte der tribune een blik werpt in den kuil der zaal, krijgt onmiddellijk het figuur van Dr. Schaepman in 't oog. Te midden der groepen of samenscholingen van leden, steekt hij boven allen en alles uit. Nu eens wordt men hem gewaar in het open vak voor de ministerstafel, breed geplant op zijne voeten, de handen in de zakken, waardoor de panden zijner lange jas naar boven worden gehaald en de ellebogen van het lijf komen te staan, terwijl hij, met het hoofd achterover in de opgetrokken schouders, het publiek van de tribunes of in de loge van den Raad van State waarneemt, en een jovialen groet met een bekende wisselt. Dan weêr kan men hem volgen als hij zijn hoog lichaam met schokkende schommelingen van het eene einde der zaal naar het andere beweegt. En eensklaps ziet men hem, in het midden der leden van de liberale partij, een der heeren op den schouder tikken, een hand schudden, en met een opgewekt gezicht een gesprek beginnen. Ofschoon men de woorden niet verstaan kan, is het tóch mogelijk het verloop van het gesprokene eenigszins uit de gebaren en gelaatsuitdrukkingen der personen op te maken. De afgevaardige uit Breda heeft het een of ander te vertellen, en met den wijsvinger telkens de borst van zijn medelid aantikkend, den buik vooruit, alsof hij hem naar achteren wilde dringen, overweldigt hij hem met de kolossale afmetingen van zijn lichaam. Maar het liberale lid begint het gezicht in een vroolijke plooi te trekken, terwijl zich ook over de trekken van Dr. Schaepman een schalksche uitdrukking verspreidt. De beide gezichten komen meer en meer in den lach; de afgevaardigde uit Breda
| |
| |
staat op het punt van weg te gaan; maar hij draait zich nog even om, voegt de quintessence zijner aardigheid met tintelende opgewektheid aan zijn gezegde toe, en de beide heeren scheiden van elkaêr in een opgeruimde lachbui.
Op een anderen keer vindt men hem op 't onverwachtst op den hoogsten trap van het amfitheater, met uitgerekten hals van links naar rechts een zijner medeleden zoekend, onwillekeurig met de hand aan het achterhoofd of aan zijn bril voelend. En als hij den gezochte in 't oog heeft gekregen, schiet hij recht op hem af, en laat met een zwaren schok zich naast hem op het bankje vallen. De onderarmen steunen op het tafeltje voor hem, de handen spelen met een pennehouder of een stukje papier, terwijl ondertusschen de hoofden elkander meer en meer naderen, en men de belangrijkheid van het gesprek uit de haastige, opgewonden bewegingen der beide leden kan opmaken.
Men moet, om dezen afgevaardigde uit Breda in zijn apotheose te leeren kennen, hem in de vergadering aandachtig waarnemen. Nauwelijks heeft de Voorzitter bekend gemaakt, dat het woord aan den heer Schaepman is, of er volgen in de Kamer eenige oogenblikken van gemakkelijke voorbereiding. Leden, die tot nu toe niet naar de debatten geluisterd hadden en zaten te schrijven, laten hun brief rusten en keeren zich op hun zitplaats in afwachting om; anderen blijven in zijne nabijheid tegen de muren of ventilatieschermen leunen, terwijl eenigen zich bij de bureaus plaatsen of in de schaduw onder den hemel van het presidentsgestoelte verdwijnen. Dr. Schaepman kucht even, en begint met een korten zin zijne rede. Met zijn zware, welbekende stem, vol vettige, scherpe
| |
| |
klanken, die boven het dreunend gerommel der lagere tonen uitklinken, overmeestert hij de welwillende aandacht zijner medeleden. Men hoort graag naar hem, omdat men weet een goed voorgedragen, een ferm gebouwde en een welklinkende redevoering te zullen krijgen. Na de kalme inleiding, en zijne verklaring, dat hij slechts eenige opmerkingen heeft te maken, worden zijne volzinnen losser en ruimer; zij vloeyen gemakkelijk af, met grammatische zuiverheid; zij groeyen aan met bloemrijke vergelijkingen, sleepen in hun steeds klimmende vaart lange, rethorische franjes meê, en stapelen zich opeen met kunstige wendingen. De spreker geraakt langzamerhand in vuur; de bewegingen van zijn lichaam worden levendiger, en zijn stem krijgt een galmenden klank. Hij voert met forsche longstooten de woorden uit, die opdreunen langs de wanden, en wegdaveren in het koepeldak. Meestal heeft hij het bekende officieele opschrijfboekje in de rechterhand, waarmeê hij onophoudelijk een kleine, heên-en-weêr schuddende beweging in de lucht maakt, terwijl nu en dan een schok zijner hooge schouders of een haastige voeling aan zijn bril, onbewust zijne woorden vergezellen. Maar zijne volzinnen dreunen voort met zware golvingen, doorbloemd met schalksche vergelijkingen of ondeugende toespelingen, die een glimlach door de zaal verspreiden. Beeldspraken, aan bekende litterarische kunstwerken ontleend, vernuftige gedaantewisselingen van politieke figuren met beroemde fantaisiehelden: een Heemskerk met het hoofd van Gretchen, of een Sprenger van Eijk gehuwd aan de Indische Maagd, komen ondeugend uit zijne redevoeringen te voorschijn. Soms stijgt, als met geweld losbarstend,
| |
| |
een olympische lach uit den kuil der Kamer omhoog, die de tribunes bevangt, en verstijft in een vermeerderde oplettendheid. Dan donderen en daveren - in het volle anthoesiasme zijner vaderlandsliefde, tegen een Van Houten, die de Kroon slechts een sieraad van den Staat heeft genoemd, of in zijn rein idealisme over de symbolische en moreele beteekenis van de Heilige Maagd of de Onbevlekte Ontvangenis, of in de oprechte belangstelling voor zijn partij, die hij met schitterende welsprekendheid verdedigt - zijne zinnen met zware galmen in de steenen zaal, en slaan met de wildheid van een najaarsstorm op de Kamer neêr. Men luistert met gespannen oplettendheid, wordt menigmaal meêgevoerd door de bruisende geestdrift zijner welsprekendheid, terwijl zijn figuur achter het groene tafeltje hooger verrijst, de gebaren vol en levendig worden, en de volzinnen met sierlijke zwenkingen, gepluimd en vol schitterende franje, aan zijne gedachten meêslieren. En als hij in vurige verontwaardiging eindigt met een doodsprofetie aan de liberale partij, of een non-possumus tegenover hare halsstarrigheid, en in zijn bank terugzinkt, verrijzen er bravoos aan de rechterzijde, en is hij spoedig door een kring van vrienden en partijgenooten omringd.
Er spreekt uit het optreden en het voorkomen van dezen afgevaardigde een naïve goedhartigheid, een sympathieke reinheid en een eerlijk goedvertrouwen in de zaken, tot wier pleitbezorger hij zich opwerpt. En dat dit gevoel zich ook van zijne medeleden heeft meester gemaakt, bewijst de achting en de vriendschap, die de afgevaardigden van alle partijen hem toedragen, en die zelfs voor een toeschouwer in de ver- | |
| |
gadering is waar te nemen. Maar ook buiten de oude, princelijke danszaal van het Binnenhof heeft deze indruk zich overal meêgedeeld. Wanneer hij zich over de straat beweegt, met zijn openhangende, lange winterjas, die op een soetane gelijkt, en vroeger vergezeld door de kleine figuur van Des Amorie van der Hoeven, die met haastige, driftige beweginkjes naast dezen rustigen kolos voortdrentelde, blijft menigmaal een eenvoudig burgerman achter dezen populairsten der beide welsprekende afgevaardigden stilstaan, om hem met welgevallen na te staren, en voort te gaan met een bleeken glimlach van opgewekte sympathie.
|
|