En het aanzien der Kamer verandert.
De leden staken hunne gesprekken; men verlaat de zitplaatsen, waar men bezig was brieven of stukken te lezen; vele afgevaardigden der rechterzijde steken de zaal over, en plaatsen zich in zijne nabijheid. Ook komen er nog leden uit de koffiekamer terug, die het nauwe gangpaadje helpen vullen, in een dikken tros rond den troon staan, en hem met een dichten kring van zwarte gestalten en bleeke gezichten omringen. De Ministers zijn oplettend, en hebben zich half naar hem toegekeerd.
En de afgevaardigde uit Rotterdam begint. Eerst laat hij eenige korte, inleidende zinnen voorafgaan, die bedaard en eenigszins hoestend worden uitgesproken. Maar zijne woorden beginnen elkander sneller op te volgen, de zinnen worden langer, en hij verheft zijn stem. Hij heeft een orgaan, dat uit het hoofd komt, zonder keelgeluiden, gewoonlijk in de hooge tonen, die de woorden beslist voortstuwt. Nu en dan maakt zijn hoofd eenige energieke schokjes op zijne hooge, vierkante schouders, terwijl hij in zijn rechterhand een veêren pen houdt, waarmeê hij telkens een scheidende of uitleggende beweging in de lucht maakt. Hij dringt met zijne volzinnen dieper het debat in, hij begint tusschenzinnen te maken, drukt nu en dan met een hoog stemgeluid op een zeker woord, dat hij eenige malen herhaalt, en vliegt dan weêr pijlsnel met zijne beschouwingen vooruit. Ondertusschen is het stil geworden in de Kamer; iedereen is zich bewust, dat er een belangrijk gezichtspunt in de zaak geopend zal worden. En meestal is dit ook het geval. Zijn redevoering releveert een vergeten of verwaarloosd argument van veel beteekenis, geeft eene onverwachte, belangrijke wending aan het debat, maakt zich meester van