| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
- Frits?
Hij zat te lezen en hoorde de vraag van zijn vrouw niet.
- Frits?, herhaalde Jeanne, met luider stem.
- Ja!, schrikte hij op. Wat is er? Vroeg je iets?
- Ga je nu nog mee vanmiddag die visites maken?
- Vanmiddag? Neen heusch, je weet ik kan niet!
- En waarom dan?
- Ik heb je immers gezegd, dat ik zaken had.
- Maar kunnen die zaken dan niet een beetje wachten? Die visites zijn toch noodig...
- Dat weet ik wel! Dat weet ik wel! Maar die zaken gaan voor!
Jeanne zweeg in een soort van pruilerige ontevredenheid; toen heerschte er een leesstilte in de kamer, waarna Frits opkeek, en voortging, als dacht hij niet genoeg gesproken te hebben.
- Ik heb 't je vanmorgen al gezegd, kindlief!... Kijk 's, om drie uur is er Commissarissen-vergadering van den Dierentuin; nu, dat duurt zeker tot 'n uur of half-vijf... En dan heb ik beloofd voor vijfen even aan te loopen bij Huenert... Ik heb vanmorgen een briefje van hem gehad; hij zit ziek thuis en moet me spreken om een pressante zaak!
| |
| |
Maar Jeanne bleef nog zwijgen.
- Je begrijpt wel, als ik kon, ging ik met je mee, niet waar?
Zij kende hem als oprecht; ze wist, dat het wáár was wat hij zei. Hij hád zaken! 't Speet haar, en stemde haar zachter.
- Nu ja, Frits, ik weet 't wel... maar-re... laatst ben ik ook al alleen geweest bij de Wagenhorsten... en-ne... 't staat zoo mal altijd alleen te komen.
- Altijd! Altijd!, ving Frits met goedige overdrijving haar woorden op. Dat 's niet waar... En herinner je je dan dien keer niet toen Van Breukel er was!
- O ja! Maar dat is meer dan drie weken geleden!
En Frits ziende, dat de booze bui bij zijn vrouw geweken was, viel opeens met ernstige beslistheid uit, om haar te overtuigen:
- Neen heusch, Jeanne, praat er nu niet meer over. Ik kán niet!
Daarmee was deze kwestie afgeloopen. Jeanne ging 's middags alleen haar visites maken, brommende over de ongezelligheid van haar man, maar tevreden met het vooruitzicht, dat hij een anderen keer mee zou gaan. Ze was verstandig genoeg er niet meer op te zinspelen, zoodat er geen woorden over vielen.
Alles ging zijn gewone sleur in het huishouden; de echtgenooten bezochten vrij geregeld de diners, de avond-partijtjes en de Opera, ofschoon Frits overdag door drukte herhaaldelijk verhinderd was om zich naar de wenschen van zijn vrouw te schikken; nu eens riepen zijn plichten hem hier, dan weer moest hij thuis blijven om 't een of ander te schrijven. Hij zorgde er echter gewoonlijk voor 's middags tegen vijf uur disponibel te wezen, en ging 's avonds met
| |
| |
Jeanne waar ze wilde; nooit maakte hij aanmerkingen op de wijze, waarop zij den tijd met hem wilde doorbrengen; alles vond hij goed, want eigenlijk gaf hij weinig om de Opera's en de Comedie's, en 't was hem volkomen hetzelfde of hij zijn avonden bij de Van Wijks, de Santhuijzens of de Van der Heldens doorbracht.
Jeanne maakte dan ook van haar kant hoogst zelden eenige aanmerking over zijne dagbesteding, en vond 't zelfs natuurlijk, dat hij veel de deur uit moest en 's middags voor 't eten wel eens wat laat kwam.
Maar eens bij het koffiedrinken zag ze naast zijn borst een langwerpig papiertje liggen, dat vol aanteekeningen was bekrabbeld; terwijl hij de courant doorkeek, nam ze het door een natuurlijke beweging op.
- Wat is dàt, Frits?
- O, niets! 't Zijn een paar aanteekeningen.... commissies, die ik niet vergeten wil.
Hij liet haar het papiertje en las weer in zijn courant.
Eensklaps viel toen Jeanne uit, met een kleine trilling van boosheid in de stem:
- Zeg 's, Frits, wat is dát nu? En ze begon luid te lezen van het papiertje: ‘Woensdag - twee uur: Bestuursvergadering Staathuishoudkundig Genootschap - half vier: conferentie met nieuwen pachter buffetten Witte (commissarissen) - acht uur: vergadering Sphinx, Keizershof....’ Maar weet je dan niet dat we een invitatie bij Santhuijzen hebben aangenomen?
- Bij Santhuijzen? Woensdag?
- Zeker, je hebt zelf geschreven, dat we 't aannamen!
- Zoo!.... Dat is een onaangenaam geval! en Frits krabde zich aan het achterhoofd.
| |
| |
Jeanne, die zag hoe haar man in een twijfel zat te overleggen, werd nog boozer door een verwondering van naïviteit, en begon zijne woorden te herhalen:
- Onaangenaam! onaangenaam?.... Hoe kan dat zoo ‘onaangenaam’ zijn?.... Ik vind dat 't heel eenvoudig is, je hebt de invitatie aangenomen....
- Ja maar ik moet op de Sphinx zijn!
- Zoo?.... En de Santhuijzens dan?
- Wel-le... ik zal hem een briefje schrijven en zeggen dat ik vergeten was....
- Ben je nu heelemaal mal, Frits! Dat zal je wel laten, hoor!.... Denk je nu, dat je die menschen zoo voor den gek kunt houden?
Maar Frits bleef volhouden, als iemand die op zijn stuk staat; hij was meegaande - dat wist zij zelf wel - want hij had een afkeer van woordentwisten en huiselijke oneenigheden, en daarom gaf hij meestal toe; daarentegen echter sprak de heriditeit té sterk in hem, om, waar 't op eerbiedigen aan, en gehoorzamen van zijn wil aankwam, zonder tegenspraak afstand te doen van zijn vrijheid van handelen. Goed en wel, hij had de invitatie aangenomen, maar hij had er toen niet aan gedacht, dat hij iets anders te doen had! Bovendien, de Santhuijzens waren niet zoo kleingeestig hem dat kwalijk te nemen.... ze zouden wel begrijpen.... trouwens zoo'n partijtje liep niet weg. Zaken gingen voor, hij leefde niet alleen voor een whistje en een glaasje grog...... Hij zou dus schrijven, dat hij niet kon komen!
En in Jeanne begon nu de Friesche drift te werken, die als jong meisje hare zenuwen zóó had aangetast, dat ze jaren lang als kind gestotterd had. Het was een drift
| |
| |
van booze opgewonden woorden, waaruit ze gewoon was buien van koppigheid over te houden.
- Zoo, ga je niet? En ik dan?.... Moet ik dan soms alleen gaan? Nu, daar bedank ik je voor! Schrijf dan maar, dat ik óók niet kom.... dat ik óók niet kom!
- Wees toch zoo kinderachtig niet.... Is dat nu een reden om....? Vroeger was je toch zoo niet!
- Juist, dáár heb-je 't! ‘Vroeger!’.... En ik heb er meer dan genoeg van.... altijd maar.... als jij niet gaat, ga ik ook niet! Jij hebt zaken in de Sphinx, en ik heb zaken in huis want ik moet het kind naar bed brengen.... Schrijf 't maar!
- Kom, wees toch zoo mal niet! Ik...
- Nee, ik ga niet!!
- Goed, dan moet je 't zelf weten!
Er werd een briefje geschreven en ze gingen 's avonds niet naar de Santhuijzens. Aan tafel sprak Jeanne weinig, alleen eenige hoog noodige opmerkingen, en was daarentegen in 't oog loopend lief en speels met Suze. Zonder verder over de kwestie te reppen, vertrok Frits tegen acht uur naar de Sphinx, waarvan hij tegen elf uur thuis kwam.
Maar Jeanne was nog in dezelfde stemming van koppige boosheid, en deed alsof ze hem de kamerdeur niet had hooren openen.
- Zoo Jeanne!, zei hij op zijn gewonen goedhartigen toon; hij had de kibbelpartij al bijna weer vergeten.
- Frits!, was het koele, afgehapte antwoord.
Daarna ging hij op haar af, om volgens gewoonte haar een zoen te geven; maar in plaats van haar mond, zooals altijd, bood ze hem haar voorhoofd aan. En zonder zijn onaangename verrassing te doen blijken, zonder eenig woord, zette hij er zijn lippen op.
| |
| |
Toen nam hij Jeanne bij de kin van haar neergebogen hoofdje, dwong het een weinig achterover, en keek haar aan met een stillen afkeurenden blik in de groote blauwe oogen.
- Je bent toch 'n groot kind!, mopperde hij.
Maar zij liet onmiddellijk het hoofd weer zakken, in een onwilligen trots om de tranen te laten zien, die haar eensklaps in de ooghoeken waren gesprongen. Frits haalde de schouders op.
Den volgenden dag begon zij zich echter, met een lieve berouwvolle overgave, weer tegen hem aan te vlijen, en ofschoon er eerst nog een verlegen schaamte tusschen hen hangen bleef, waren ze na een paar dagen weer dezelfde goede vrienden van vroeger.
Eenigen tijd ging alles nu goed, in zijn oude sleurtje; Frits wijdde zich geheel aan zijn veelvuldige werkzaamheden, en leefde als een tweede bestaan op de partijen en diners, waarin hij zich door zijn vrouw liet leiden en voorzeggen, zonder dat ze eenige plaats innamen in zijn hoofdbestaan; hij bleef ze beschouwen als een noodzakelijk iets, dat ten goede kwam aan zijn carrière, omdat hij daar op neutraal terrein allerlei personen ontmoeten kon, wier kennismaking en vriendschap hem in andere zaken van nut kon zijn; bovendien vond hij als man van de wereld er nog altijd een welbehaaglijk en streelend pleizier in, om in gezelschap van vroolijke, mooi getoiletteerde dames een fijn dinertje te gebruiken en gekscheerend over de kleine onschuldige nonsens der dagelijksche gebeurtenissen den tijd vergetend door te brengen; maar daarna zou hij ook weer met evenveel genoegen eenige avonden studeerend en snel pennend op zijn kamer hebben doorgebracht.
De actieve en graag bezige Jeanne huismoederde met egale
| |
| |
opgewektheid in haar kleine, maar toch drukke ménage; iederen dag, 's morgens bij het ontbijt al, begon ze de telkens terugkeerende beslommeringen van haar huishouden op orde te brengen. En in al de jaren van haar huwelijk had zij nog niets verloren van de prettige ambitie, waarmee zij den dag na haar huwelijksreis voor 't eerst het bestuur had in handen genomen; ze bleef zich in de stemming van een aangenamen, éven ijdelen trots gevoelen, als ze zich zoo eens rekenschap gaf van den gang der zaken en aan zich zelve bekennen dorst, dat alles geregeld en vlug van stapel liep zonder kleine huiselijke kibbelingen met de dienstboden of tusschen het keukenpersoneel onderling; de meiden en de huisknecht, Hendrik, die tegelijk met haar het huis betrokken hadden, waren nog bij haar in dienst, en mochten haar allen graag lijden als het active pittige dametje, dat hun wel eens beknorde, maar met goedige rechtvaardigheid 't hen nooit lastig maakte en ook op tijd wist te beloonen.
Alleen maakte Jeanne zich in de laatste dagen een beetje ongerust over Marie, de oude keukenmeid, die buitengewoon brommerig en slecht gehumeurd scheen te zijn; dit was ze niet van haar gewoon; wel kende ze haar als de ijdele keukenprinses, die graag op een toon van meerderheid en beschermende hulpvaardigheid haar raad gaf in de tafel-aangelegenheden en er-aan herinneren bleef hoe haar ‘mama's zuster’ of ‘die goede, brave ziel’ gewoon was 't een en ander te doen en in te richten, maar nooit had ze haar gezien zooals nu: met een zuur gezicht, vol lange trekken, met onwillige moeite iets verbergend, dat haar naar de lippen scheen te dringen.
En als een goed vrouwtje, dat zich op de hoogte wil
| |
| |
houden van álles wat rond haar gebeurt, besloot ze eens achter 't ware van de zaak te komen; ze zou haar maar ronduit ondervragen.
's Morgens, na het ontbijt, zat ze aan haar damesschrijfbureautje, bij de openslaande tuindeuren, de boekjes der leveranciers op te schrijven; Marie, met de vuisten op de groote oude heupen, stond naast haar.
Ze was bijna klaar, en als nadenkend over een bestelling speelde ze met een pennenhouder; de keukenmeid, die anders altijd een idee wist aan te geven, zweeg ook. Jeanne keek langzaam naar haar op:
- Kom, Marie, weet-je niets?; en na een korte stilte: Zeg 's, meid, scheelt er iets aan?
- Mij?...... Neen Mevrouw, niets!, en ze schudde met loome ontkenning haar oude hoofd.
- Je ziet er anders niet goed uit! Ben je niet wel?... Zal ik den dokter eens laten komen?.... Neen!.... Nu, heb-je dan iets, dat je hindert? Ook niet!.... Zijn Grietje of Hendrik aan 't kibbelen geweest?
Jeanne dacht aan een keukentwist, en dat de andere dienstboden de oude Marie hadden willen drillen.
- O gunst, nee Mevrouw!, verklaarde de meid. Grietje? Wel nee, dat 's een goeje ziel. En Hendrik ook niet!
- Maar wat is er dan, Marie? Want er is iets!... Ja, de oogen van je Mevrouw zijn goed, ze zien alles, meer dan je denkt!, zei Jeanne met goedige bangmakerij.
De oude meid bleef zwijgen; ze had de handen van haar heupen genomen, en wrong ze nu in een tegenstribbelende zenuwachtigheid in elkaer; ze behield nog een aarzeling om te spreken.
- Nu, zeg 't me eens. Of vertrouw-je me niet?, vroeg
| |
| |
ze met een laatsten dwang, krasjes makend met haar pennenhouder op een stuk papier.
- Dan zal ik 't u maar zeggen, Mevrouw.... Nee, ziet u, 't is die Engelsche Maddam.... Dát mensch maakt me 't leven zuur; ze verbeeldt zich, geloof ik, zelf de Mevrouw te zijn hier in huis... En 't is 'n commandeeren, en dìt is niet goed, en dát is niet goed... altijd aanmerkingen, altijd klagen... Gisteren nog over de soep. Ja, die was Maddam niet goed genoeg; dat was geen eten, zei ze... Verbeeld-je, zoo'n....
Jeanne, die een stroom van scheldwoorden vreesde, viel haar in de rede.
- Je zult haar verkeerd begrijpen, Marie, ze kent 't Hollandsch nog zoo slecht, en ze drukt zich wel eens vreemd uit!
Neen, de oude meid had haar niet verkeerd begrepen, en ze sprak haar Hollandsch niet zoo slecht; beter dan Mevrouw misschien wel dacht. Maar ze deed 't er om!... En in allen geval kwam 't toch niet te pas....
Dát was waar, bevestigde Jeanne, weer overmeesterd door den ouden hekel tegen Miss Clark, ofschoon ze niet recht wist waarom. Als er iets te klagen was, dan moest ze bij Mevrouw zelf komen; 't stond niet aan háár, om standjes in de keuken te maken, en als ze wéér wat had aan te merken, dan moest ze de jufvrouw maar naar Mevrouw verwijzen.
En de oude Marie, die zich geheel gesteund meende door Jeanne, kon zich nu niet langer bedwingen; haar achterhoudendheid kwam los, en in een klagende rammeling dreunde ze al hare grieven uit. Was dát 'n mensch! 'N mooie gouvernante om kinderen aan toe te vertrouwen!... Wat deed ze met
| |
| |
Suzetje, dat lieve schaap? Laatst kwam ze toevallig langs de kamer boven, en de deur stond 'n beetje aan.... ze had alles kunnen hooren, want 't meisje had haar in haar gebrekkig Hollandschje geantwoord.... Ze hoorde Suze uit over Meneer en Mevrouw! Ja! Wat ze spraken aan tafel, en of ze wel eens kibbelden, en of ze wel eens over háár spraken, en nog een heelen boel meer.... Ze begreep niet, dat Meneer en Mevrouw hun kind aan dat mensch konden toevertrouwen? Had Mevrouw dan al niet lang gemerkt, dat ze 't achter het mouwtje had?... 'n Mooie maddam. En waar kreeg ze al die briefjes vandaan? Ja, Mevrouw behoefde zoo vreemd niet te kijken; ze had ze zelf dikwijls uit de bus gehaald.... Neen, neen, geen Engelsche! Hollandsche, met een blauwen postzegel op het adres, en met het stempel van den Haag.... En dan durfde ze nog te beweren, dat ze hier niemand kende! En een paar weken geleden, op haar uitgaansavond, was Hendrik haar tegen gekomen met een Meneer, op het Huijgenspark, 'n fijne buurt! Nou, die Engelsche maddam maakte de menschen maar wat wijs. Dàt wist ze wel!
Jeanne had met een onaangename verbazing al deze onthullingen aangehoord, altijd in gedachten spelend met haar pennenhouder; een kregelige drift deed haar schrapjes zetten op het papier vóór haar, harder en nijdiger, zoodat de pen kraste en bijna brak. En toen de oude Marie al haar klachten had uitgedreund, zei ze kort en haastig:
- Goed, Marie, goed!... Nu, ik zal 's kijken wat ik doen zal. Maar als ze weer wat tegen je heeft, zend ze dan maar naar mij toe.... Hier zijn de boekjes!
Jeanne wilde alleen zijn, om op haar gemak te kunnen nadenken. De meid slofte de deur uit, en daar zat ze nu....
| |
| |
't Was wat moois, wat ze daar gehoord had! In háár huis.... Zoo'n mensch! Je wist toch maar niet wie je onder je dak hadt! Ofschoon 't haar minder verwonderde, dan ze mogelijk zelf gedacht zou hebben, voelde ze toch een onaangename kregeligheid in zich opkomen van vrouw tegen vrouw en tevens een verontwaardigde boosheid, dat ze achter haar rug zoo bedrogen werd. Wanneer ze haar eerste impulsie gevolgd had, dan zou ze Miss Clark onmiddellijk hebben laten binnenkomen en, zonder haar zelfs te ondervragen, met eenige hooghartige en minachtende woorden het huis hebben uitgejaagd. Dàt verdiende ze! Zoo'n gemeen schepsel! En tegelijkertijd was ze zich bewust van een intuitieve vreesachtigheid; ze was bang om, zooals 't haar al meer was overkomen, een ongemak in haar tegenwoordigheid te zullen voelen, welke haar de noodige trotsche zelfbeheersching zou doen verliezen.
Miss Clark, altijd beleefd en in de vormen, kon haar zoo vreemd aankijken met die koude oogen, haar stem kon zoo femen in gewilde dienstvaardigheid, als liep er een zweempje van ironischen spot door! Een onaangename nerveusheid gaf haar een nevelig begrip, dat die oogen moeilijk een sarcastische veroordeeling van haar, als brave vrouw, verborgen.... God, wie weet of dat mensch haar daarover zelfs niet in gezelschap van anderen uitlachte? Ze had een voorgevoel van mannen achter die vrouw, van passies, die in zekere kringen hoog in tel zijn, en waarvan zij zich in haar kalm gematigd geslachtsleven geen denkbeeld kon maken. Waarom?... Ze had er zich geen rekenschap van kunnen geven. Maar die vrouw - ze was er toch zéker van - kon op de een of andere geheimzinnige manier de mannen aan zich verbinden, dat ze haar naliepen..
| |
| |
En zoo stonden die twee vrouwen tegenover elkaer, in een nog nooit uitgesproken vijandelijkheid, gescheiden door hare verschillende vrouwelijkheden; en de vrees was aan den kant van Jeanne.
Terwijl het bewustzijn van hare zwakkere positie, van al deze instinct gevoelens, nu weer in haar kwam opnevelen, haar intuitieven hekel opnieuw te voorschijn roepend, haar plaatsend voor de noodzakelijkheid van een handeling, voelde ze eene onaangename walging; een zenuwachtige onrust begon haar te plagen, telkens stond ze op, herhaaldelijk op het punt een besluit te nemen.
Maar de ontevreden hekel tegen zich zelve werd nog grooter toen de overtuiging zich in haar begon vast te zetten, dat ze de stemming en de macht miste het te kúnnen doen. En ze kreeg ineens een invallende gedachte.
In driftige haast ging ze de kamer uit, de gang uit, naar de trap.
- Suze!.... Suze!; ze kreeg geen antwoord; de deur van de kamer boven was zeker gesloten.
Ze riep Grietje uit de keuken, en beval haar naar boven te gaan en haar dochtertje bij haar te brengen.
Dat kind wilde ze tenminste niet meer in zoo'n gezelschap laten. Om 't nog meer te laten bederven.... en te doen uithooren over haar vader en moeder.
- Wat is er moesie?, vroeg Suze verwonderd, niet gewend op zoo'n vroeg uur beneden te worden geroepen. Gaan we uit?
- Ja, straks kindlief! Maar nu mag je eerst hier wat komen spelen.
En in haar schuwe vrees om zelf 't woord tegen de Engelsche gouvernante op te nemen, met den gewoon menschelijken lust om iets onaangenaams zoo lang mogelijk uit
| |
| |
te stellen en op een ander over te schuiven, nam zij het besluit er eerst met Frits over te spreken en hém de zaak dan in orde te laten brengen. Dit gaf haar rust voor eenige uren om er nog eens kalm over na te denken; ze vermeed dien dag Miss Clark in huis tegen te komen.
Een beetje laat en haastig verscheen Frits 's middags eerst tegen zes uur; zooals ze hem in den laatsten tijd kende, merkte ze dadelijk, dat hij in een knorrig humeur van vermoeiende drukte was, in een dier buien, waarin hij 't liefst met rust werd gelaten. Ofschoon ze in haar strijdlustige verontwaardiging zich had voorgenomen hem onmiddellijk over de kwestie te spreken, zag ze zich genoodzaakt zich nog wat in te houden en op een gunstiger oogenblik te wachten. Maar tevens werd ze weer kregelig tegen zich zelve, omdat ze een kleine vreugde van verluchting niet onderdrukken kon; ze was eigenlijk blij nog eenig uitstel te hebben, omdat ze een valschen schroom had er over te beginnen, zooals altijd wanneer ze met Frits over dat gemeene mensch moest spreken....
- Ben je moe, Frits? Heb je zooveel te doen gehad?
- Ja, ik heb hoofdpijn. Ik ben aan één stuk bezig geweest van vanmiddag éénen tot vijfen.... Ik weet tenminste wel, dat ik vanavond stil thuisblijf!
- Dat treft! Clara komt vanavond theedrinken, en ik heb Tupken ook gevraagd.
- Wàt, komen er nu al wéér menschen?.... Dáár heb je 't nu..... Nu wil je eens 'n avond kalm thuis zitten, en dan heb je dadelijk visite over den vloer! 't Is tegenwoordig van den ochtend tot den avond..... Ik zou die menschen liever te logeeren vragen.
Hij maakte een boos gebaar in de lucht en verzette nijdig
| |
| |
zijn stoel. Jeanne voelde een korzelige drift opkomen; maar ze wist zich nog in te houden.
- Hoor's Frits, ik weet toch niet vooruit of je..... En nog iets anders, als je zóóveel tijd over hebt voor andere menschen, dan kan je toch wel één avondje voor je eigen gezin vrij houden!..... Denk je dan.....
- Begint 't weer?!, en Frits maakte een kort-aangebonden schudding met het hoofd, als iemand die zulk gezanik niet aanhooren wil.
Jeanne kon zich haast niet meer bedwingen; met snellippige geagiteerdheid viel ze dadelijk met haar antwoord uit:
- Nu, wie is 't, die begint? Ik soms? Of ben je 't zelf niet!..... 't Is tegenwoordig altijd...... Nee, daar hoef je je schouders niet voor op te halen!
Frits maakte een kleine snuiving van geïrriteerd ongeduld; hij streek zich met de hand over het voorhoofd. De woorden drongen Jeanne naar de lippen bij deze onverschillige houding van haar man; en hetgeen ze had willen zeggen en waarvoor ze geen woorden had kunnen vinden, brak ineens met woesten opstand in haar los.
- En bovendien zou 't zoo kwaad niet zijn als je wat meer thuis was.... dan kon je je wat meer met je eigen zaken bemoeien, en er voor zorgen, dat er geen gemeen volk in je huis kwam!
Frits keek haar aan, met een draai van het hoofd.
- Gemeen volk?.... Wie bedoel je daar mee?
- Wie ik daar mee bedoel?.... Nee, dat weet je natuurlijk niet! Je bent te veel buitenshuis, om behoorlijk na te gaan wat je doen moest!.... Wie ik er mee bedoel?!.... Nu, dan zal ik 't je maar zeggen: dat Engelsche mensch!.... Zoo, kijk je daar zoo van op?
| |
| |
- En wat heeft ze dan gedaan?
Hij speelde met het heft van zijn mes, in een verwonderende nieuwsgierigheid. En Jeanne, wie het bloed naar de wangen was geloopen, en met haar blauwe oogen in een verontwaardigde spanning geopend, voelde de drift in zich trillen. Haar mond lipte de woorden uit zonder dat ze zich meer meester was; met bevende boosheid babbelde ze haar grieven uit: daar kwam 't los! Wat ze gedaan had?... De geschiedenis van het uithooren van Suze; de briefjes; de ontmoeting op het Huygenspark, werden hem met een bons voor de oogen gezet. Dáár! Dáár! En dáár! Was dát dan niet genoeg?
Maar Frits bleef leuk-kalm, eenvoudig-bedaard. Met zijn gewone goedhartigheid en nonchalance, die een afschuw hadden van dergelijke scènes en om zich in zaken van anderen te steken, had hij er zich met een schouder ophalen van willen afmaken. Hij zei 't niet hardop: maar heusch, hij vond 't zoo erg niet! God, laat dat mensch zich amuseeren; wat ging hem dat aan? 't Was toch ook maar 'n vrouw! Die luidjes scharrelen immers allemaal....
- En wie heeft je al dat nieuws verteld?
Eerst wilde ze 't niet zeggen; dat kwam er niet op-aan. Maar eindelijk, toen hij de schouders bleef ophalen, liet zij zich ontvallen, dat ze 't van de oude Marie wist.
Hij lachte goedig en vergevensgezind.
- Van Marie!.... Meidenpraatjes, hoor! Fi donc, Jeanne, geef jij de dienstboden vrijheid met jou over dergelijke zaken te spreken!
Dit prikkelde Jeanne's opgewondenheid nog sterker; ze werd bepaald woedend. En 't goedige vrouwtje, met haar lieven vleeschlach en haar gezellig rond lichaampje, beefde
| |
| |
nu van een hereditaire temperamentsdrift, zooals Frits haar nog nooit gezien had. Ze kon zijn houding niet begrijpen! Nam hij dat zoo kalm op? Maar, mijn hemel, wat moest, er dán gebeuren om hem eens uit zijn luie nonchalance te wekken? Was 't dan niet genoeg, dat zoo'n schepsel hun kind bedierf, slechte huizen bezocht met God weet wien en hun eigen goeden naam in opspraak bracht? Moest 't dan nóg verder komen?....
Het goedhartige en pardonneerende ongeloof van Frits maakte haar zelfs jaloersch. Daar hadt je 't weer! Maar wat stak er dan toch achter, dat hij geen kwaad van dat schepsel wilde hooren; wat ‘belang’ had hij er bij altijd haar partij te kiezen?
- Zeg's Jeanne, vergeet niet dat je tegen mij spreekt. Ik verzoek je die onzinnige praatjes voor je te houden.
- Onzinnige praatjes! Als ik je de waarheid zeg?.... Ja, van den eersten dag dat 't mensch in huis is geweest, heb je partij getrokken vóór haar en tégen mij!
- Je radotteert! Je weet niet meer wat je zegt!
Toen ging hij door met eten, als wilde hij niets meer van de zaak hooren en zich zelven dwingen geen harde woorden te gebruiken, die hem zeker, als hij praten bleef, ontvallen zouden.
Maar zijn vrouw, die in andere omstandigheden met meerdere menschenkennis het gesprek hierbij gelaten zou hebben, om er mogelijk naderhand nog eens op terug te komen, overlegde niet meer in haar woede, en wist van geen uitscheiden. Allerlei bittere verwijten en kinderachtige grieven, die ze anders niet geteld zou hebben, drongen haar nu naar de lippen; ze viel haar man aan met al de huiselijke onbeduidendheden, waarop ze vroeger geen acht
| |
| |
hadden geslagen, maar die eensklaps buitengewone afmetingen en een bizondere beteekenis schenen aan te nemen. En daarmee nog niet tevreden, buiten staat de wilde haast harer woorden bijtijds te stoppen, ontvielen haar uitdrukkingen, die bijna een beleedigend karakter voor hem hadden:
- Van 't begin af heb ik me al verwonderd over die gunst, waarin dat Engelsche mensch hier in huis gestaan heeft.... 't Beviel me niets.... En nu zie je eens! Maar jij schijnt daar niets in te vinden. Gut, misschien vin-je 't wel aardig! Wie weet of je zelfs dien meneer niet kent, waarmee ze ons natuurlijk achter den rug uitlacht....
Frits had zitten luisteren, zonder veel belangstelling in deze nietigheden, maar eer met een stille verbazing over zijn vrouw, die hij nog nooit zoo gezien had; en hij voelde fijn genoeg, om te begrijpen, dat behalve een verontwaardiging van een reine naïve huisvrouw over een schandaal, dat haar huis in opspraak kon brengen, nog een speciaal vrouwelijke intuitieve haat tegen een harer geslachtsgenooten haar zoo spreken deed. Hij kon dan ook niet boos worden, maar liet haar woorden en uitroepen met mannelijke bedaardheid op hem neerregenen, alleen antwoordend met kleine schouderschokjes.
Hij had het besluit genomen, haar stil te laten uitrazen. En toen het diner was afgeloopen, stond hij rustig van zijn stoel op, ging zonder iets te zeggen de kamer uit, en begaf zich naar boven.
Jeanne's woede, die haar eerst het bloed naar de wangen had gedreven, sloeg in een koude stilte neer toen haar man de kamer verliet, en alle verdere discussie scheen te minachten. Ze werd wit-bleek, groote tranen sprongen haar in de blauwe oogen, en hartstochtelijk drukte ze Suze tegen
| |
| |
zich aan, om uitdrukking te geven aan de woelige passie, die haar vulde.
's Avonds kwamen Clara en luitenant Tupken; ze ontving haar gasten met een nerveuse vriendelijkheid, die elk oogenblik in tranen dreigde uit te barsten; bleek, met blauwige kringen onder de oogen, kon ze herhaaldelijk haar afgetrokkenheid niet verbergen, en vergat verscheiden malen op tijd van antwoord te dienen. Ze was zoo weinig haar zelve meester, dat Clara haar abnormaliteit merkte en haar vroeg wat er aan scheelde.
- O niets, ik ben niet erg wel.... Ik heb wat hoofdpijn.
Maar Frits volgde zijn eigen wil en bleef op zijn studeerkamer; alleen kwam hij tegen tien uur even beneden, om zijn excuses bij de gasten te maken en zich met zijn drukke werkzaamheden te verontschuldigen. Jeanne keek hem met een nieuwsgierig en onderzoekend oog aan, durfde niets te zeggen, uit vrees, dat haar stem haar zou verraden; hij was uiterlijk zeer kalm, met zijn gewonen glimlach van vriendelijkheid in zijn blond gezicht, en een eenigszins afgetrokken oogopslag, waarin niets te lezen was.
En den volgenden dag was er in deze verhouding tusschen man en vrouw nog niets veranderd; Jeanne leefde in afwachting, dat hij op kalmer toon op de zaak terug zou komen, want er moest toch een besluit worden genomen; terwijl Frits, doende alsof er werkelijk niets gebeurd was, met geen woord over de kwestie repte en zelfs vermeed om, buiten 't allernoodzakelijkste, met haar te spreken. Een nog niet gekende gegêneerdheid, een stroefheid in hun omgang was er het gevolg van.
Maar hetgeen Jeanne 't meest hinderde, was het air dat
| |
| |
Frits aannam alsof er geen heftige scène tusschen hen was voorgevallen en er geen kwestie was, die opgelost moest worden. Ze was nu wel bedaard, de eerste heftige drift was over, maar er echoode nog een wrevel in haar na; haar Friesche koppigheid stabiliseerde haar boosheid in een doorloopende verontwaardiging, in een geïrriteerde zenuwachtigheid, die zich een dwang moest opleggen, om niet bij de minste kleinigheid uit te vallen. In haar stijfhoofdig zwijgen had ze bij zich zelve gezworen er niet meer 't eerst over te zullen spreken.
Ze dacht zelfs, dat in 't zwijgen van Frits een kleine uittarting lag, een soort van weddenschap wie het 't langste zou volhouden. Dit prikkelde haar tot bedwongen woede.
Waarom sprak hij er niet over? Meende hij soms gelijk te hebben, en trok hij partij voor dat Engelsche mensch? Nu maar.... ze wist volkomen in haar recht te wezen; Frits had geen enkel harer bewijzen willen of kunnen weerleggen, en zoo lang dat niet het geval was.... 't Mensch zou de deur uit! Dat wilde ze wel eens zien....
En ze zat zich zóó op te winden, dat ze jaloersch werd op Miss Clark, rond wie een soort van geheimzinnige protectie van mannen scheen te bestaan, een ongenaakbaarheid voor haar vrouwelijke boosheid; want ook de gouvernante hield zich kalm en voorkomend beleefd als altijd, zonder eenige notitie te nemen van de vijandige voornemens, die zij wal scheen te gissen, maar die ze negeerde.
Jeanne's ongeduld, haar zenuwachtige onrust en haar vrouwelijke wraaklust tegen een harer geslachtsgenooten, wonnen het echter op den duur van haar hereditaire koppigheid. Eindelijk, na een paar dagen, toen Frits 's middags op 't punt stond uit te gaan, en haar een ‘bonjour’ toeriep,
| |
| |
zonder iets te zeggen, hield ze hem bij de deur staande met een vraag, die haar in ongeduld ontviel:
- Zeg's, Frits, hoe is 't er nu mee?
- Waarmee?
- Wel, met dat mensch!
- O, - met de gouvernante? Wel, we zullen het mensch wegsturen; dat is 't eenige wat er op zit!, zei hij op zoo'n allernatuurlijksten toon, alsof 't vanzelf sprak en als dacht hij, dat zij niets anders had kunnen verwachten.
Jeanne keek hem met een witten blik in de oogen; ze kon een kleine verwondering van ongeloof niet verbergen.
- Wegsturen? Maar - ze.....
- Wil je 't mensch dan soms nog langer in huis houden, na al hetgeen je van haar gehoord hebt?
- Nu, heel goed, best!, viel ze met een blijdschap in. We kunnen 't mensch niet houden.... Maar we kunnen haar toch zóó maar niet op straat zetten.
- Natuurlijk niet! We zullen haar de drie maanden uitbetalen en dan kan ze op staanden voet vertrekken.
Jeanne voelde een vreugde van verluchting in zich opkomen, en ook een dankbaarheid tegenover haar man; ze wilde haastige vroolijke woorden gaan spreken:
- Nu maar Frits, ik ben wat blij, hoor! 't Zal me....
Maar hij luisterde niet, ging weg en zei er geen woord meer over, alsof hij even een hoogst eenvoudige zaak in orde had gebracht, waarvan hij zelfs niet begreep dat men er hem mee lastig viel.
's Avonds, na het eten, werd Hendrik naar boven gestuurd, om de gouvernante te ontbieden. Deze had in den laatsten tijd al gemerkt wat er gaande was, maar even vriendelijk en grijnslachend-voorkomend als tevoren was
| |
| |
zij de huisgenooten blijven toespreken, zelfbewust en leuk hooghartig temidden van de haar omringende vijandschappen; haar femende liefheid van stemintonatie, en haar niets zeggende oogen van hard staalblauw bleven rustig tegenover de gewilde boosheden der bedienden, die nu van de gelegenheid gebruik maakten, om haar hun jaloerschen hekel te toonen.
Toen men haar beneden kwam roepen, begreep zij al dadelijk, dat het nu eindelijk zou losbarsten. Maar recht met haar smal mager lijfje, zonder eenige ontroering in de geëtireerde trekken van haar gezicht, opende zij met een soort van durvende vrijmoedigheid de deur der huiskamer; alleen haar oogen keken harder en dichtgeknepener dan gewoonlijk, zich verkleinend in een tikje van valsche uittarting en veelwetende dubbelzinnigheid.
Ze bleef in een beleefde luistering voor den heer Van der Voort staan, met de handen in elkaer gevouwen, in een spottende onverschilligheid hem aankijkend.
En hij vertelde haar in eenige korte afgehakte zinnen, dat er reden van klagen over haar was, dat er zeer ongunstige berichten waren ingekomen, en dat ze dus besloten hadden niet langer van haar diensten gebruik te maken.
- Very well, sir!, liet ze langzaam uit haar mond vallen, zonder eenige ontroering in de feming van haar stem.
Men zou haar de volle drie-maanden uitbetalen, ging Frits voort, en ze moest nu maar ineens naar boven gaan om haar boeltje te pakken, dan kon ze morgen vertrekken.....
- Very well, sir!, antwoordde ze koel, met een stalen kijking in de oogen.
Frits had niets meer te zeggen, en gaf haar met een knik van het hoofd te kennen, dat het gesprek als afgeloopen kon
| |
| |
worden beschouwd; ze maakte een kleine buiging van stijve beleefdheid en draaide zich om. Maar Jeanne, die haar al dien tijd niet had aangekeken, kon haar onderzoekende nieuwsgierigheid niet langer bedwingen; ze hief het hoofd snel van haar handwerkje op en gleed met een schietblik tegen haar op. De oogen der twee vrouwen ontmoetten elkander - die van Jeanne in een groote blauwe verwondering; die van Miss Clark met een dunne grijns van vrouwelijken spot tegenover een harer geslachtsgenooten; en Jeanne liet haar blik met een onpleizierige weeheid 't eerst zakken.
Met stijve trotsche stapjes drentelde de gouvernante naar de deur en verdween zonder een woord meer te spreken. Toen keken Frits en Jeanne elkander met een onuitgesproken verbazing aan, en luchtgevend aan haar oud gevoel van wantrouwen herhaalde zij het gezegde, waarmee ze eenmaal tegen haar moeder haar impressie van Miss Clark geformuleerd hard:
- Ik heb dat mensch nooit vertrouwd.... Ze heeft 't altijd achter het mouwtje gehad!
Frits haalde de schouders op; hij wilde niets meer van deze geschiedenis weten.
Later op den avond, tegen tien uur, hoorden zij iemand de trap afkomen, de gang doorloopen en de voordeur met een harden smak achter zich sluiten: het was Miss Clark, die den volgenden dag niet had afgewacht om het huis te verlaten.
|
|