| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
't Was er van gekomen; zijn candidatuur in de liberale kiesvereeniging ‘Recht en Vrede’ was er door.
Frits had in de ochtend-editie van De Nieuwe Rotterdamsche Courant, die hij altijd op het ontbijt naast zijn bord vond liggen, het verslag der vergadering gelezen, welke den vorigen avond in Den Haag gehouden was.
Het bestuur was met zijne candidaten voor den dag gekomen: Baron Van Velzen, Hoogesteijn en Mr. F. van der Voort, en de Voorzitter had een kort woord van introductie gesproken, waarna hij de candidaten in rondvraag had gebracht. Een gepensionneerd officier van het Indische leger was opgestaan om den heer Van Velzen te verdedigen; hij noemde hem een man, die tot een kring van residentie-bewoners behoorde, welke door hun antecedenten, hun persoonlijke eigenschappen en door de directe en indirecte bescherming, die de Haagsche nijverheidsmannen en de gansche winkelstand van hen ondervonden, was aangewezen in de vroedschap zitting te nemen om zijne medeburgers waardig te vertegenwoordigen - iemand vol liefde en ijver voor de stad zijner voorouders en zijner inwoning, en die
| |
| |
een gevestigde overtuiging bezat over de meest belangrijke onderwerpen, die in de naaste toekomst de aandacht van onze Raadsleden zouden vergen; hij durfde hem gerust noemen: ‘de rechte man op de rechte plaats!’
't Scheen echter, dat er weinig lust tot discussie in de vergadering geweest was, want geen enkel der aanwezigen was opgestaan om de candidatuur van den heer Hoogesteijn aan te bevelen. Na den gepensionneerden officier had de heer Van Breukel het woord gekregen; hij had ongeveer het volgende gezegd:
- De spreker, die mij is voorafgegaan, heeft in warme bewoordingen de candidatuur van Baron Van Velzen aanbevolen; zeker hebben wij met aandacht zijne argumenten gevolgd, ze ongetwijfeld overwogen en niet kunnen nalaten er ons over te verbazen.
‘Hij beval den heer Van Velzen aan, omdat hij tot een oude Haagsche familïe behoort, die bij herhaling in het stadsbestuur heeft zitting gehad; als iemand, die den neringdoenden en den winkelstand een warm hart toedraagt; iemand vol liefde en ijver, meen ik, voor de stad zijner inwoning.
‘Welnu, Mijne Heeren, ik heb het voorrecht tot de persoonlijke vrienden van den aanbevolene te behooren; door een jarenlangen, bijna dagelijkschen omgang, heb ik hem als mensch en inwoner der residentie leeren hoogachten, en daarom kan ik u de verzekering geven, dat het beeld, hetwelk de vorige spreker van hem geschetst heeft, verre van compleet is. Hij had van den heer Van Velzen nog vele eigenschappen kunnen opsommen, die hem sieren en hem de achting verzekerd hebben van den breeden kring zijner vrienden en bekenden.
| |
| |
‘Maar hij heeft vergeten een der hoofdeigenschappen van dien candidaat te vermelden - een eigenschap, die zijne andere qualiteiten nog gunstiger doet uitkomen, nml. zijne groote mate van bescheidenheid.
‘De heer Van Velzen is reeds iemand van leeftijd - en dit is helaas zijn éénige fout, die ik en vele andere met hem deelen! - en die niéts liever verlangt dan den avond van zijn leven te kunnen blijven besteden aan zijne lievelingsstudiën, buiten de woelingen van strijdende partijen, en buiten de kleine teleurstellingen, die zelfs het ambt van Raadslid iemand niet sparen kan. Als een waardig burger heeft hij zijn tijd en werkkracht voor zijne medeburgers beschikbaar gesteld, wanneer zij meenden ze noodig te hebben, maar onder voorbehoud - en dit teekent de grootheid van zijn karakter - dat er geen jeugdiger krachten te vinden waren, die zich ook beschikbaar wilden stellen.
‘Nu zich echter dit geval niet voordoet, en nu wij op de candidatenlijst van het Bestuur ook den naam van Mr. F. van der Voort aantreffen, moeten wij den wensch van den heer Van Velzen eerbiedigen, en gebruik maken van den zijdelingschen wenk, welken hij ons op zijne bekende, bescheiden wijze gegeven heeft.’
Op deze wijze ging de heer Van Breukel nog eenigen tijd voort; terwijl hij allerlei goeds van den eerst-aanbevolene zei, deed hij tevens de bizondere eigenschappen van zijn candidaat ook uitkomen. Nu werd toch eindelijk gelegenheid geboden, om te voldoen aan den reeds zoo herhaaldelijk geformuleerden eisch: nieuw en jong bloed in den Raad! De vorige candidaat was aanbevolen als een man, die een gevestigde opinie bezat over de meest belangrijke aangelegenheden in het Gemeentebestuur; zeker een groote ver- | |
| |
dienste voor een Raadslid, daar men hetzelfde helaas niet van alle leden van den Raad zeggen kan. Maar dan durfde hij de erkenning van deze verdienste óók voor den door hém aanbevolen candidaat te eischen, daar het van algemeene bekendheid was, dat de heer Van der Voort, die aan de zijde der personen stond, welke de Gemeente in een gematigde richting wilden vooruitbrengen op den weg der verlichting en beschaving - waarvoor hij wees op de Scheveningsche Haven, op de Waterverversching, de tramkwestie, het verfraaijingssysteem enz. En toen viel hij zich zelven plotseling met een verheffing van stem in de rede:
- Maar er is nog iets meer, iets van hooger en uitgebreider belang, een zaak, waarbij het intellect van het geheele volk begrepen is. Ik bedoel: Het Lager Onderwijs!
‘Wij staan immers aan den vooravond van een groote revolutie op onderwijsgebied; het geheele land wordt in beroering gebracht over de kwestie hoe de ouders hunne kinderen zullen mogen en kunnen grootbrengen; door het drijven der kerkelijke partijen heeft deze kwestie onzen geheelen politieken hemel in de war gebracht. Maar ik durf, zonder vrees voor tegenspraak, te voorspellen, dat binnenkort een oplossing in de een of andere richting komen zal. En zooals onze Gemeentewet thans is samengesteld, zullen de Gemeenteraden geroepen zijn een werkzaam aandeel te nemen in de uitvoering van die eventueele wet op ons Lager Onderwijs.
‘Laat ons er dus op bedacht zijn, Mijne Heeren, tegen dien tijd mannen in onzen Raad te hebben, die kennis van zaken paren aan gematigdheid van oordeel en onpartijdige erkenning van werkelijke grieven. En behoeft het daarom nog verder betoog, dat deze kiesvereeniging haar
| |
| |
waren man gevonden heeft in Mr. Van der Voort, den schrijver van de brochure: “Godsdienst in verband met Onderwijs”, die indertijd terecht zoo'n grooten opgang heeft gemaakt. Laat ons allen onze stem dus vereenigen op dezen candidaat, die, zooals ik met mijne beste krachten heb trachten aan te toonen, de door ons algemeen gewenschte en voor ons algemeen geschikte persoon is.’
Na den heer Van Breukel had nog een der Bestuursleden eenige korte woorden van aanbeveling gesproken, en daarmee waren de discussiën afgeloopen.
Toen men tot stemming overging, bleken zich zeven-en-dertig stemmen op den heer Van der Voort en vijf op Baron Van Velzen vereenigd te hebben, zoodat Frits tot officieelen candidaat van ‘Recht en Vrede’ geproclameerd werd.
Nadat hij dit verslag haastig doorloopen had, met snelle gejaagde blikken langs de lijnen gaande, reikte hij de courant over de ontbijttafel Jeanne aan.
- Lees 's hier!, wees hij met den vinger.
Jeanne begon met grage oogen het verslag te volgen; haar hand was met een onuitgevoerde beweging op het tafellaken, bij haar theekopje blijven rusten; ze las snel, om zoo gauw mogelijk alles te weten, met een warmen schitterglans in de oogen, af en toe met een soort van heerlijkheid in de stem eenige volzinnen hardop herhalend.
Ze genoot in den trots op haar man; 't was haar alsof hij beter werd, nu hij als politiek persoon besproken werd, men zijne deugden in het openbaar verkondigde, er over hem gestemd zou worden, en binnenkort zijn naam met groote letters in de couranten en op aanplakbiljetten te lezen zou zijn; hij scheen eigenschappen te bezitten, die zij nú eerst zou waardeeren, nu ánderen ze deden uitkomen
| |
| |
en er aan geloofden. En ze zocht naar een gezegde om dit uit te drukken, zich verwarrend, bang een kinderachtige opmerking te maken, en eindigde met geheel iets ánders te zeggen.
- 't Is toch aardig van Van Breukel om zoo over je te spreken... héé... En wat denk je nu? Zou je nu kans hebben?
- Gut, beste kind, wat kan ik daar nu van zeggen? 't Hangt er immers van af... de andere kiesvereenigingen hebben nog niet eens een candidaat gesteld. Dáár is zoo weinig van te zeggen!
Maar Jeanne was met dit antwoord niet tevreden; ze wilde er meer van weten. Ze ging hem aan het uithooren over allerlei kleinigheden, waarop ze vroeger niet had durven zinspelen. Had hij al niet zoo van terzijde gehoord wie de tegenpartij van plan was te stellen; waren er al geen namen genoemd, van de conservatieven bedoelde ze? Ja? Zoo, de Raadt van Noordewein, de oud-minister van Justitie! Pst! die was leelijk! En was dat zéker? Maar dat was ook al een betrekkelijk oud man, en men zei jonge krachten in den Raad te willen hebben! Kom, had hij geen kansje, een héél klein kansje? Was hij dan óók niet conservatief?.... Want hij was toch zoo'n erge liberaal niet, wel? geen roode communard, niet! Kijk 's, als álle liberalen nu op hém stemden - dat zouden ze nu toch wel doen, niet waar? - en als hij dan nog eenige conservatieven ook kreeg, een paar honderd bijvoorbeeld, dan zou hij er toch wel komen....
Door de zenuwachtige spanning, waarin ze al een paar weken over deze kwestie verkeerd had, was ze onmiddellijk opgewonden, met driftige schokkende zinnetjes, die ze afbrak
| |
| |
om dadelijk over iets ánders te beginnen. Ze had een kleur gekregen, bewoog haar kleine blanke handjes nerveus door de lucht, om meerdere uitdrukking aan haar zoekende gedachten te geven. Ze was dadelijk diep in de kwestie geïnteresseerd, met een innige overgave harer gedachten, zich geheel in deze zaak indenkend, ze reeds opbouwend in een voor haar bijna zékere toekomst. Hetgeen ze al eenigen tijd in 't hoofd overwogen had, vloeide nu neer in de nerveuse brabbelzinnen van haar hartstochtelijke opgewondenheid.
Want sinds den dag, dat ze van de oude Mevrouw Blijdinga het plan gehoord had om Frits candidaat te stellen en de twee vrouwen samen gespannen hadden om haar man te bewerken, had het haar moeite gekost zich in te houden, en niet telkens, tot vervelens toe, op deze zaak terug te komen. De beide dames hadden gevreesd enorm veel bezwaren bij Frits te zullen ontmoeten; ze dachten, dat hij bizonder aan zijn tegenwoordige positie gehecht was en allerlei uitvluchten verzinnen zou om geen mandaat aan te nemen. Jeannes moeder was den volgenden dag in de Parkstraat aangekomen, zich quasi voordoende alsof zij zoo juist het gerucht vernomen had, waarna ze op een zeer natuurlijken toon gevraagd had:
- Je neemt het toch zeker aan, niet waar, Frits?
- Och ja, ik denk 't wel!, had hij eenigszins nonchalant geantwoord.
Deze soort van onverschilligheid had de twee vrouwen verontrust, en Jeannes moeder was gaan spreken over de traditie uit de beide familïes, die hij zou kunnen voortzetten - de twee geslachten die geëerde leden voor de stedelijke en landsmagistratuur hadden voortgebracht; en speculeerend op zijn familïezwak had zij gewezen op zijn vader....
| |
| |
Maar bang om hem te vervelen en achterdocht over hare bedoelingen te doen krijgen, hadden zij er slechts zelden direct op gezinspeeld; ze hadden er pleizier in, om ‘fijn’ te zijn, om tactiek te gebruiken, en hem te bewerken zonder dat hij het merkte. En daarom hadden zij er Meneer Van Breukel ook ingehaald, die op Frits was afgezonden en hem op zijn bureau had opgewacht, om er eens kalm over te spreken.
Buiten zijn verwachting had hij bij Frits slechts geringen tegenstand ontmoet: een paar argumenten van een bescheiden man, die voor den vorm een beetje moet tegenstribbelen. Hij zei nu heel tevreden met zijn tegenwoordige positie te zijn; hij had 't druk, ja, maar hij hield van werken; en daarbij, hij was toch nog tamelijk jong... nog een paar jaar wachten... andere candidaten, die meer aanspraken hadden dan hij... kon niet zoo ineens een besluit nemen......
Meneer Van Breukel had hem toen in vertrouwen meegedeeld, dat men grootsche plannen met hem voor had; de tegenwoordige Wethouder van Onderwijs, Mr. Sandvoort van Duijnen, was al een bejaard man, wien men het voornemen toeschreef binnen een paar jaar zich uit het publieke leven terug te trekken; en nu was men er op uit, iemand in den Raad te krijgen, die eenigszins onderwijs-specialiteit was en vrijen tijd genoeg had om naderhand voor een benoeming van Wethouder in aanmerking te komen. Bovendien, 't was waar, zijn tegenwoordige betrekking was zeer eervol, maar had hij al bijna niet het maximum in die richting bereikt? En zou het nu niet jaar-in jaar uit altijd hetzélfde blijven? Terwijl, mocht hij Raadslid worden, hij den vrijen tijd, die dan ter zijner beschikking kwam, door
| |
| |
hem voor eigen studie gebruikt zou kunnen worden. Was hij niet van plan geweest een nieuwe brochure uit te geven, waarvan hij door gebrek aan tijd had moeten afzien? Hij was nog veel te jong om zich in de sleur en de anonimieteit van een bureau-carrière te begraven.
't Had dan ook volstrekt geen moeite gekost van hem een toestemmend antwoord te krijgen.
- U begrijpt, dat ik de eer van zoo'n onderscheiding op prijs weet te stellen.... Als men denkt van mijn diensten gebruik te kunnen maken.... Niets liever!....
Jeanne was dit antwoord weer door tusschenkomst van Meneer Van Breukel en haar moeder ter oore gekomen, en hoe gelukkig-blij zij er ook over was, had zij niet den moed er veel met Frits over te spreken; zij bleef bang haar man uit zijn humeur te brengen, hem een vooringenomenheid te geven tegen iets, wat er den schijn van zou krijgen hem te worden opgedrongen.
Maar nu 't er dóór was, en 't in de courant stond dat Frits officieel candidaat gesteld werd, meende zij geen achterhoudendheid meer in 't oog te hoeven houden. Ze kon zelfs de geheime reden niet meer stil houden, die haar zijn verkiezing zoo verlangen deed. Ze snapte er alles uit, met naderhand een klein berouw over wat ze noemde haar ‘onhandigheid,’ haar ‘fout van diplomaat.’
- En wanneer is de stemming nu? - Den 28en? - O, dat is al gauw; dan weet je 't gauw! - Heusch, ik heb een voorgevoel, zie je, ik ben er bijna zeker van, dat je 't wordt. - Haal je daar de schouders nu voor op? Vin je dat kinderachtig? Nu, je weet, dat ik wel 's meer goed heb geraden! Is 't niet? Weet je nog bij je laatste benoeming!... En weet je waarom ik 't zoo prettig zal vinden? Nee?...
| |
| |
Nu, omdat je dan van dat akelige Ministerie afgaat, ja, dat nare akelige bureau! Wees nu 's eerlijk, zit je er nu den heelen dag niet, en hoeveel tijd blijft er voor mij en je huis over? Zeg nu 's eerlijk! Zie je, dan kunnen wij weer 's wat meer samen uitgaan, en we moeten ook noodzakelijk een paar diners geven; we hebben van den winter... Wát, ga je al weg?
Frits was opgestaan, had zijn stoel achteruit geschoven en het blad met het verslag van de vergadering der Kiesvereeniging in zijn zak gestoken.
- Wat, ga je nu al weg?, zei Jeanne in een smartelijke vraag; ze had nog zooveel te zeggen en te vertellen.
- Ja maar, kindje, kijk 's naar de klok! 't Is al bijna half tien; je hebt zoo zitten babbelen... Ik kom nu tóch al te laat...
- Hè, ik zal blij zijn als die tijd over is, dat je 's morgens naar je bureau moet!
En met een tevreden-stellenden lach antwoordde Frits:
- Nu, wie weet hoe gauw dat al gebeurt.
Jeanne bleef in een prettige stemming achter; ze voelde zich in een uitstekend humeur, vroolijk, vriendelijk, met een grooten lust om door te babbelen. Telkens praatte zij zich haar gewenschte gedachte voor; ze herhaalde met inwendige stem: Heerlijk als hij niet meer naar het bureau hoeft! Dat nare bureau! Misschien is 't nu gauw over!
Ze hoorde boven de snappingen van Suzes hooge kinderstem; het meisje bleef gewoonlijk den heelen ochtend met de gouvernante op de achterkamer en mocht dan eerst met 't koffiedrinken beneden komen; maar Jeanne, in haar goedgehumeurde hartelijkheid, wilde de kleine meid nu dadelijk bij zich hebben. Ze ging zelf naar de trap om de jufvrouw toe te roepen:
| |
| |
- Miss Clark, please bring Suzie down!
En de lispelende, éven femende stem der Engelsche gouvernante riep met een kruipende langzaamheid terug:
- Yes, mad'm, here is the little one!
Grietje was ondertusschen het ontbijtgoed komen afnemen; de kamer zag er nu bedaard uit, in haar opgeruimde ordelijkheid, met een breede rust om zittende menschen te ontvangen; de zon viel met een grooten plas op den vloer der kamer, waarin het houten kruis van een raam zich neerschaduwde; eenige mosschen tjielpten buiten in een boom.
Jeanne nam Suze mee naar den tuin; ze was zoo spraakzaam, zoo nerveus druk, zoo naïf vroolijk, dat ze zelf als een meisje met het kind aan 't spelen ging; ze deden naloopertje rond de perken, verstopten zich achter de struiken, om ineens te voorschijn te schieten en Suze te kittelen; dan liet zij zich door het meisje grijpen, met een in-diepe gelukkige vroolijkheid, totaal een jong-moedertje, dat soms nog jeugdig beweeglijk en onbekommerd speelsch kan zijn, een grooter kind náást haar kind.
Ze had geen pleizier meer in huis te gaan, te wandelen door de kamers met haar afgesloten halflicht, te overleggen en orders te geven aan de meiden en Hendrik; ze wilde blijven geheel in haar hoopvolle gedachten, met een kinderlijke bangheid er in gestoord te worden.
- Suze, pluk nu 's wat mooie bloemen af en maak er dan 's een grooten bouquet van.... Dan mag je met moedje mee naar oomoe.
Frits was nauwelijks een half-uur op zijn bureau, en had nog niet eens tijd gehad bedaard te overleggen met zich zelven, of hij merkte al dat iedereen het nieuws wist. Ver- | |
| |
scheiden ambtenaren van het Ministerie waren hem komen feliciteeren; hij had beleefde zinnetjes moeten maken, om ze te bedanken en bescheiden op te merken, dat zijn verkiezing nog in 't geheel niet zéker was. En men had voorkomend terug gelachen, zeggend dat hij toch héél veel kans had, dat hij voor den waarschijnlijken conservatieven candidaat niet bang behoefde te zijn; die had 't wel een beetje bij de Haagsche kiezers verbruid, vooral bij de Scheveningsche, door zijn verklaring dat hij een Zeehaven niet noodig en te duur achtte, terwijl er ook van hem gezegd werd, dat hij zich vroeger niet ongunstig over Eigen Hulp had uitgelaten. Had Frits daar niets van gehoord?
Neen, niets! Hij wist alleen dat het een knap jurist was, iemand die in de rechtsgeleerde waereld hoog stond aangeschreven, en als oud-Minister van Justitie een invloed bezat, die hem zeker nog wel eens naar het Binnenhof zou brengen. Van Eigen Hulp en die Zeehaven wist hij niets af. De heele oud-conservatieve partij en de antirevolutionaire kiesvereeniging ‘Nederland en Oranje’ zouden hem natuurlijk steunen; daar moest hij rekening mee houden, en er was dus nog niets met zekerheid te voorspellen....
De Hoofdcommies Van Drempels had hem zelfs met een omweg trachten uit te hooren of hij van plan was zijn betrekking aan het Ministerie neer te leggen; maar daar Frits geen voedsel wilde geven aan allerlei bureau-praatjes en afgunstige konkelarijtjes, waarvan hij alles afwist, had hij met ferme gedecideerdheid, op den zakentoon waarmee hij zijne ondergeschikten altijd hoffelijk op een afstand hield, geantwoord:
- Hoor 's, Meneer Drempels, 't is nog geen uur geleden, dat ik gehoord heb dat ik candidaat ben gesteld. U
| |
| |
kunt dus moeilijk van mij vergen, dat ik nu al over alles heb kunnen nadenken, laat staan een besluit nemen... Maar als 't zoover is, wees u dan gerust dat ik 't niet onder stoelen of banken zal steken... Kan ik u nog met iets van dienst zijn?
De Hoofdcommies begreep dezen wenk, groette en sloot de deur onhoorbaar zacht achter zich dicht; de ambtenaren begonnen zich toen in allerlei kansberekeningen te verdiepen, over promoties te spreken, de namen van mogelijke opvolgers te verzinnen, uit een verlangen, dat van bureau tot bureau ging, Mr. Van der Voort gekozen te zullen zien.
En het eerste berouw van toegegeven te hebben aan een verlangen, dat niet geheel uit hem zelve was voortgekomen, maar dat hij wist in hem te zijn aangewakkerd, begon hem dienzelfden dag al te overvallen. Het bezoek van den Hoofdcommies werd weldra door meerderen gevolgd, zich allen aankondigend met een bescheiden getik op de deur, een schijnlach van hoffelijkheid rond de lippen, maar met harde inkijkende oogen, die nieuwsgierig op hem staarden, en lippen, die in bedwang gehouden moesten worden, om niet onmiddellijk een vraag te formuleeren. Bij allen begon de visite met een hartelijke felicitatie, eenige woorden van waardeerende bewondering, en eindigde met den wensch, dat de verkiezing naar zijn zin zou mogen afloopen. Eenige ambtenaren van andere afdeelingen kwamen ook bij hem aanloopen, luid sprekend met een cordiale verwondering in de stem; het waren meestal oud-collegaas, die hij bij vorige promoties gepasseerd had.
- Zoo, Van der Voort, wat hoor ik! Ga je ons zoo verlaten?... Nu maar, van harte gefeliciteerd!... En heb je nogal hoop, ja? Trek maar zoo'n bedenkelijk gezicht niet;
| |
| |
ik heb van morgen al gehoord, dat je kansen zeer mooi staan... En je hebt heel wat stemmen meer gehad dan Van Velzen! Jij verstaat de kunst, hoor!
Een grijze meneer met kraakschoenen, witte bakkebaardjes en een hoogen hoed, een Referendaris van Binnenlandsche Zaken, was met een piepend glimlachje naar hem komen toe-dribbelen.
- Wel, wel, Meneer Van der Voort, u is toch een gelukkig mensch... 't Loopt u toch maar altijd mee... Drommels, op uw leeftijd, en dan... Neen, hoor, dat doen ze u niet allemaal na!
Frits moest zich in een vriendelijke plooi dwingen; met een glimlach van goedige onverschilligheid zocht hij naar passende antwoorden, naar uitvluchten, met een tegencompliment alle vleierijen afwerend. Heusch, 't was buiten zijn medeweten gebeurd, maar hij durfde niet te bedanken voor de onderscheiding; hij zou met leedwezen zijn carrière als ambtenaar opgeven, waarin hij zooveel blijken van vriendschap en dienstvaardigheid ontvangen had... Maar men was niet altijd meester over zijn eigen lot; men werd dikwijls door de omstandigheden voortgedreven, en men diende wel te berusten...
En zijn houding maakte een zeer gunstigen indruk op de ambtenaren der verschillende afdeelingen; men prees algemeen zijn bescheidenheid, zijn handige wijze van iedereen te woord te staan zonder zich te veel bloot te geven, zijn hartelijkheid in omgang zonder intimiteit op te wekken of aan te moedigen. Na eenige dagen, toen deze gebeurtenis herhaalde malen door de vele belanghebbenden was besproken, was er op het Ministerie, in den geest rond hem, een toon van aanmoedigende hoop gekomen; terwijl men in
| |
| |
't eerst zijn verkiezing gewenscht had alleen met 't oog op de waarschijnlijke opschuiving onder de mindere ambtenaren, begon men meer en meer zijn verkiezing te wenschen als een persoonlijke onderscheiding, die men hem zonder jaloezie gunde. 't Duurde zelfs niet lang of in de gesprekken werden zijne qualiteiten opgesomd; men prees zijn openhartigheid, zijn helder verstand, zijn tact om met menschen om te gaan, zijn degelijkheid in de behandeling van zaken, dat gevoegd bij zijn naam en zijn fortuin, hem in de algemeene achting de aangewezen persoon voor lid van den Raad deed zijn.
De woorden, op de vergadering van de kiesvereeniging gebruikt, gingen van mond tot mond; zeker, men wilde jong en frisch bloed in den Raad; 't was in den laatsten tijd ellendig met die heeren gesteld; de fut was er uit! En ze moesten nu eindelijk eens worden wakker geschud uit hun goedigen, zaligen dommel; er was nog zooveel te doen, en men sloeg de hand maar niet aan 't werk! Als hij wilde, kon Mr. Van der Voort een boel goeds tot stand brengen... Men zou hem dan ook steunen; en velen beloofden hun stem, zeiden ook hunne vrienden te zullen aansporen, en de kring van hen, die zich voor deze verkiezing interesseerden, werd met den dag uitgebreider.
Maar behalve van de ambtenaren had Frits ook veel van zijn vrienden aan te hooren. Eenige weken lang kwamen de bodes dagelijks personen bij hem aandienen, die hem allen spreken wilden naar aanleiding van zijn candidatuur. Natuurlijk was de oude Meneer Van Breukel een der eersten geweest; Frits had zijne beide handen in de zijnen genomen, ze hartelijk geschud, hem dankend met vele woorden van eerbiedige erkentelijkheid. De oude heer had alle complimenten afgewezen.
| |
| |
- Nee, nee, jongen (zooals hij op zijn goedige, hartelijke manier gewoon was hem te noemen) geen dank, hoor! Geen dank!... Denk je, dat ik zoo gesproken zou hebben als ik 't niet meende, héé?... Maar nu moet je 't ook aannemen... geen uitvluchten van zoogenaamde bescheidenheid... Je bent 't verplicht aan je zelven, en aan je naam... Ja, zeker, aan je naam! De zoon van... Ja, dat had je goede vader nog eens moeten beleven!
Sneller rolden zijne woorden elkander na over zijne lippen; en terwijl hij sprak in de toenemende zenuwachtigheid van zijn nerveus lichaam, begon hij weer, volgens zijn oude gewoonte, met zijne open vlakke handen over de dijen van zijn broek te wrijven.
- Je weet toch ook wel, niet waar?, dat dit de carrière is, die hij je altijd heeft toegedacht! Of denk je soms, dat hij er pleizier in gehad zou hebben je als een pennelikker op een Ministerie... Trek maar zoo'n gezicht niet! Ja, pennelikker, dat is 't woord! Laten we elkaer nu niets wijs maken... Kom, als je zelf oprecht denkt en spreekt... Weet je wat je vader mij eens zei? - Ik herinner me dat nog heel goed. We spraken over familïeregeering, die hij in bescherming nam. Ik was 't niet met hem eens, en als hij dan boos werd, kon hij van die eigenaardige uitvallen hebben... Hoor eens, Van Breukel, zei hij, er zijn menschen die er van houden geregeerd te worden, en anderen om te regeeren... Nu, ik houd er van om te regeeren; mogelijk een kwestie van smaak, dien ik van mijn voorvaderen heb overgeërfd, die al sinds drie eeuwen er voor bedankt hebben zich te láten regeeren... En jij hebt wel wat van je vader, in meer dan één opzicht!
Inwendig overwonnen, reeds geheel op de hoogte van de
| |
| |
denkbeelden zijns vaders, die hereditair in hem voortleefden, zocht hij voor den vorm nog naar eenige uitvluchten en excuses. Maar hij eindigde het gesprek met de stellige belofte niets meer aan zijn besluit te zullen veranderen, en zelf alle mogelijke en geoorloofde middelen in 't werk te stellen, om zijn candidatuur te doen slagen.
De andere huisvrienden kwamen ook gauw aangeloopen; Van Wijk, met zijn sabel rinkelend door den stillen corridor van het Departement, en zware neerplonsende stappen, schudde hem hartelijk de hand, met ruwe pompingen aan zijn arm, sprekend met korte drukke woorden, als wenschte hij een collega geluk, die promotie had gemaakt. Hij zou op hem stemmen, verdomme, en al de officieren; hij zou ze wel naar de stembus jagen, hoor! Van der Voort moest er komen... Wie anders? Die zoogenaamde conservatieven zaten weer in de luiermand bij de dominees en de pastoors! Nu, en wie konden zij candidaat stellen, die iets beteekende?... Wie dan? Zoo'n suffe papa zeker, die met het andere zootje zou indommelen...
Santhuijzen, met zijn schreeuwerige stem, die hij op het andere einde van de gang al hoorde bulken, had onaangenaamheden met den bode; hij wilde zich niet laten aandienen; hij kende meneer zeer goed en zou maar binnengaan; en toen de bode bleef protesteeren, werd hij rood en woedend, en viel met een donderstem uit:
- Zeg 's, vriendje, je kunt voor mijn part naar den bliksem loopen! Vertel dat maar aan je baas, hoor! En ga je nu uit den weg of ik pak je in je kraag, allo!
Hij gaf den bode een duw, zoodat deze met een kwak tegen den muur terecht kwam, stapte de gang door, klopte aan de deur, gilde buiten: Ik ben 't!, en ging binnen.
| |
| |
Met een gezwollen gezicht van bloedigen nijd viel hij onmiddellijk uit:
- Zeg 's Van der Voort, die bedienden hier van jullie zijn vervloekte gladakkers, hoor! Dat stuk van 'n meneer wou me niet doorlaten... Als zoo'n koelie dat bij ons in Indië deed, dan kreeg-t-ie er zooveel op zijn bloote gat... Maar, à propos, voordat ik doorga, van harte gefeliciteerd, hoor, van harte, en namens mijn vrouw ook, hoor!... Dat is ferm van ze dat ze jou genomen hebben... Ik dacht niet, dat die liberalen er toe in staat waren. Indië hebben ze al bedorven... Maar 't is waar ook, daar bekommer jij je niet om... Enfin, liberaal of niet, jou gun ik 't, jij bent 'n ferme vent, en als alle liberalen zóó waren...
Hij bleef meer dan een half uur hangen; hij vulde het bureau met het geschetter van zijn klaroenstem, sprekend over politiek, over huiselijke omstandigheden, suikerprijzen, een span paarden, snuffelend in de papieren, met wilde gedachten overspringend op allerlei zonderlinge vragen, en eindelijk spottend en scheldend op de bureaucratie, naar aanleiding van een scheurkalender, die niet op den datum was afgescheurd. Eindelijk raakte Frits hem kwijt door voor te geven, dat hij naar den Secretaris-Generaal moest.
Kort daarna werd Steenbeek aangemeld; ook hij kwam druk binnen, als een geäfaireerd zakenmensch. Sinds hij Secretaris van de Tjimanna-Maatschappij was geworden, kon men hem iederen dag met een zwart leeren serviette onder den arm tot 's middags drie uur haastig door de straten zien dribbelen of naar een spoorstation vliegen. Zijn groot hoofd was nog dikker geworden, maar zijn voorhoofd stond voortdurend in den rimpel, aan iemand gelijk die drukke en ingewikkelde zaken aan 't hoofd heeft; hij
| |
| |
praatte tegenwoordig met korte voorzichtige zinnen, die hij trachtte een gewichtige beteekenis te geven.
Als een goed en oud vriend, die zich over een buitenkansje van een kennis verheugt, sprak hij Frits aan met hartelijke woorden, voorgevend niets te weten van politiek en liberalisme en conservatisme, en hoe al die dingen heeten mochten. Maar 't deed hem allemachtig veel pleizier, waarachtig, en als hij wat stemmen voor hem winnen kon... dat wist hij wel, niet waar!
- Nu, bonjour, neem me niet kwalijk, dat ik zoo kort blijf, maar ik heb nog zoo'n boel te doen! Ik kom 's gauw terug. Bonjour!
En hij dribbelde weg met zijn serviette onder den arm en zijn dik hoofd afsponsend met zijn zijden zakdoek.
Alleen Van der Steen bracht een anderen toon in het gesprek; ofschoon hartelijk van intonatie, deed hij Frits eenige verwijten over zijn candidatuur. Hoe kwam hij er toe een mandaat van een liberale kiesvereeniging aan te nemen? Sinds wanneer stelde hij er prijs op gebracht te worden in den Gemeenteraad door een kiesvereeniging, waarvan zijn timmerman, en zijn zilversmid en al dat winkelvolk lid was?
Een dunne cigaret uit zijn kokertje halend, die hij met het puntje tusschen den rand zijner lippen zette, waar ze eenigen tijd op de bewegingen van zijn mond bleef heen en weer bengelen, geleund in een poze tegen een raamkozijn, sprak hij met hooge affectatie over het democratisme van de liberale partij, in spijtige en minachtende woorden.
- Goed! Goed! protesteerde hij met een afwijzende handbeweging, ik neem 't aan, dat ze je vooruit niets gevraagd hebben... Eh bien, maar dat is nog geen reden om 't aan
| |
| |
te nemen! En wil ik je nu eens zeggen wat er 't gevolg van is?..... Je hebt je bij de conservatieven onmogelijk gemaakt. Waarachtig, wij hadden er in ‘Vaderland en Koning’ over gedacht om jou te stellen. Maar nú... Je begrijpt wel, dat wij den candidaat van ‘Recht en Vrede’ niet overnemen! En je hadt veel kans gehad... maar nu komt De Raadt er natuurlijk... Tu l'as voulu, Dandin!
Frits, snel trekkend en dampend aan zijn cigaar, wipte achterover in zijn leuningstoel; een goedige lach, een optrekking van zijn bovenlip, waardoor de punten van zijn snor opkrulden, een zacht gefluit tusschen zijn half dicht geknepen lippen, toonden zijn goed humeur. Hij kende de overdreven aristocratische en conservatieve ideeën van zijn vriend, en hij trachtte er hem altijd mee voor den gek te houden.
- Tà! Tà! Tà! Wat sla je weêr door, amice! Als jullie in ‘Vaderland en Koning’ mij niet stellen willen, dan moeten je dat maar zelf weten. Maar je zult me wel willen permitteeren te gelooven, dat 't aan mijn politieke overtuiging niets afdoet, niet waar? 't Bewijst één ding, en dat is: dat er in jullie kiesvereeniging conservatieven zitten in de beteekenis van ‘oudbakken en behoudend’!... En denk jij nu ook zoo? Kom, maak dat een ánder wijs dan mij!
In het poppen-gezichtje van Van der Steen kwam een trek van onverschillige minachting. Hij kon geen tegenspraak verdragen, en werd dadelijk boos en hatelijk. Met een nijdigen zet haalde hij even de schouders op, blies een dikke wolk tabaksrook uit, en met geaffecteerde bedaardheid de punten zijner roze nagels bekijkend, zei hij met bedwongen koelheid:
- Ja, bij ons heeft ‘behoudend’ een andere beteekenis
| |
| |
dan bij jou. - Wij verstaan er onder het vasthouden aan eenmaal goed gebleken denkbeelden en overtuigingen. Een conservatief verandert zijn zienswijze niet naar de omstandigheden.... enne....
- Ga maar niet verder... Ik ben er niet op gesteld, om met zulke hatelijkheden een debat te voeren... Laten we als goede vrienden scheiden en de kwestie laten rusten... 't Is allemachtig lastig, dat jij dadelijk zoo scherp en persoonlijk wordt... In dát opzicht ben je erg conservatief!
Op deze wijze eindigden gewoonlijk de gesprekken tusschen Frits en Van der Steen; de eerste zocht, zoodra de ander hatelijk werd, naar een uitweg en een kwinkslag; beiden lachten en de goede harmonie was hersteld.
Ofschoon Frits in de eerste dagen zijn goed humeur wist te bewaren, en met zijne gewone wellevendheid voor ieder een antwoord vond, begon hem zijn positie van candidaat al heel gauw te vervelen. Op straat, op zijn bureau, overal waar hij menschen ontmoette, werd hij aangehouden om te luisteren naar de praatjes van wauwelende kennissen, hartelijke vrienden en nieuwsgierige bekenden; de een wilde de bevestiging of ontkenning hooren van een ‘on-dit’, hem door een derde overgebracht; een ander wenschte uit berekening op een goeden voet te blijven met den jongen man, die zoo'n mooie carrière maakte: men kon nooit weten!; een derde maakte allerlei opmerkingen en hield hem onmogelijke kansberekeningen voor, alleen om in 't publiek met hem te worden gezien; en allen snaterden in flauwe zinnetjes, vol gemeenplaatsige complimentjes en vriendelijke schalksche wenken; ze namen den hoed af, knikten amicaal, schudden lang de hand en beletten hem rustig zijn weg te vervolgen.
| |
| |
Om zooveel mogelijk deze uitingen van een indringende lastige populariteit tegen te gaan, besloot hij om in den eersten tijd zich niet meer op de Witte te vertoonen. Maar toen hij op deze wijze eenige rust kreeg, kwam van een ánderen kant het lawaai opzetten, dat hem bijna nog onwelkomer was: de Pers begon de groote trom te roeren.
De kiesvereeniging ‘Vaderland en Koning’ had ook vergaderd, en zooals Van der Steen voorspeld had, was zijn candidatuur niet overgenomen; op grond van zijne brochure over het Openbaar Onderwijs had ze zelfs zeer scherpe tegenkanting ontmoet, en was er getracht hem, door zijn betrekkelijk jeugdigen leeftijd, in een bespottelijk daglicht te stellen; achtereenvolgens waren al zijne eigenschappen, die voor de liberalen als een aanbeveling hadden gediend, voor de conservatieven even zoovele redenen geweest zijn candidatuur krachtig te bestrijden. Zoodat eindelijk bij stemming De Raadt met groote meerderheid als candidaat geproclameerd werd, terwijl er slechts een vijftal stemmen op Frits waren uitgebracht.
Hij had met onverschilligheid de schouders opgehaald; de verkiezingsspelletjes waren hem door-en-door bekend en hij wist dus hoeveel waarde hij aan deze hechten moest; en toen de Katholieke en Antirevolutionnaire kiesverenigingen het voorbeeld van ‘Vaderland en Koning’ volgden, was hij bijna blij, omdat al dat geleuter nu gauw over zou zijn, en zijn positie geheel van politieke dubbelhartigheid gezuiverd was. Nu heette hij ‘de candidaat der gematigden’, en dat klonk duidelijk, eenvoudig en eerlijk; men moest maar kiezen, want men wist wat men aan hem had!
Maar een week voor den verkiezingsdag begon de pers opnieuw te roeren en te rommelen in de politieke mod- | |
| |
der, die tot zijn blijdschap al een beetje bezonken was. Op het eerste blad der couranten verschenen groote artikelen met blufferige opschriften, als ‘Vóór den Slag’, of ‘Klokgelui’, of ‘Wacht’, en ‘Onze Candidaat’. In een soepig Hollandsch, waardoor het geschetter van reclame-trompetters en het getsjiengboem van kermis-bekkens klonk, werden de persoonlijkheden van de twee candidaten in onsmakelijke langdradigheid uitgeplozen.
Eenige dagen vóór den grooten dag ontving hij 's morgens op zijn bureau een verzoek van den Secretaris-Generaal om vóór twaalf uur bij hem aan te komen. Toen hij zich door den bode liet aandienen, vond hij zijn chef - een kleine magere man, met een dun baardje en een grooten bril voor heldere verwonderde oogen - in een verwarde spraakzaamheid, zich doodpratend in zijn eigen zinnen, zich telkens verbeterend en herstellend, zonder recht op de zaak te durven afgaan. Hij scheen van hooger hand de opdracht te hebben ontvangen aan Mr. Van der Voort te beduiden, dat hij zijn ontslag zou moeten nemen wanneer hij een benoeming tot lid van den Raad mocht accepteeren. En zoodra Frits deze tijding achter het klanklooze verlegen gebrabbel van den Secretaris-Generaal ontdekt had, was hij de eerste om hem gerust te stellen met de verzekering, dat bij hem dit besluit al lang vast stond.
Al dit gezanik (zooals hij 't zelf noemde) bracht hem langzamerhand uit zijn gewone stemming; hij kreeg ineens met zooveel flauw menschelijke afgunsten, kwaadsprekerijen, diensten zoekende beleefdheden en onoprechte menschen te doen, dat hem de logenachtige grimassen van de menschen in de maatschappij tegenover elkander nog meer dan anders troffen; het groote comediespel van de wereldsche vormen,
| |
| |
waarvan hij in de oprechtheid van zijn eigen gemoed den schijn en de ielheid gemakkelijk kon doorzien, maakte hem wel wat beu over een eer en onderscheiding, die bij slot van rekening alleen nog overeind werd gehouden door het respect en de vrees, die men rond hem aan een combinatie van uiterlijkheden aan den dag legde.
Wanneer hij in een oogenblik van nadenken en zelfonderzoek, op een der dagen die aan de verkiezing voorafging, zich rekenschap trachtte te geven van de werkelijkheid der betoonde sympathiën, dan moest hij tot de treurige slotsom komen, dat zelfs de opgewondenheid van zijn vrouw en zijn schoonmoeder niet ongeïnteresseerd waren, omdat zij in stilte hoopten hem weer voor zich te kunnen behouden, indien hij, het Ministerie verlatend, over meer vrijen tijd zou hebben te beschikken.
Hij geraakte door het pessimisme zijner gedachten in een bui van korzelige ontevredenheid; zijn anders zoo gelijkmatig humeur werd scherp en geprikkeld; allerlei kleinigheden begonnen hem te hinderen; hij bromde over de onoprechtheid der menschen, de platte banaliteit der couranten, en in plaats van zich, zooals candidaten meestal gewoon zijn te doen, den laatsten tijd voor de verkiezing veel in het publiek te bewegen, ontweek hij de menschen waar hij 't kon zonder aanstoot te geven.
- Ik wou, dat 't vervelende geschrijf van die bladen nu maar 's ophield, klaagde hij tegen Jeanne, nadat hij een nieuw verkiezingsartikel had doorloopen. 't Begint me nu duchtig de keel uit te hangen!... Hadden ze me maar met rust gelaten...
- Ja, maar Frits...
- Och, kom, je begrijpt er niets van!, zei hij met uit- | |
| |
schietende boosheid. 't Is eiken dag wat nieuws, nu dit, dan dát!... Ze verbeelden zich maar, dat ze zeggen kunnen wat ze willen... Je zou ze... En dat alles voor de nietige onderscheiding om in den Raad te komen! 't Is de moeite nogal waard!
Jeanne durfde niet tegen te spreken; ze was bang de zaken in de war te sturen, en vreesde iederen dag een uitbarsting van Frits' kregelig humeur, of dat hij op 't laatste oogenblik nog voor de candidatuur bedanken zou. Het vrouwtje had werkelijk medelijden met haar man. Ja, ze kon zich heel goed verbeelden, dat je langzamerhand meer dan genoeg kreeg van die overdreven praatjes in de couranten; ze hinderden háár ook. Op straat durfde ze bijna niet meer op te kijken; van alle aanplakborden, op de blinde muren van huizen, in haast iedere straat waren gedrukte biljetten aangebracht, waarop de namen van haar man en van den tegencandidaat, in vette hooge drukletters, onwillekeurig het oog aantrokken; ze was bang, dat de menschen zien zouden als ze er naar keek, ofschoon ze een popelend onrustig verlangen had even stil te houden, en op haar gemak deze verkiezings-reclames door te lezen.
Nu moest zij er zich toe bepalen om steelsche schichtige blikken in de schuinte op deze advertenties te werpen; maar toen zij op een middag naar de oude Mevrouw Blijdinga gaan zou, vond zij in een stil straatje bij den Nieuwen Uitleg ook eenige dier advertenties tegen een muur geplakt. En onrustig omziende of er niemand naderde, bleef zij voor het aanplakbiljet staan en las op haar gemak de humbuggende reclame met hare tjiengboemende uitroepen. Ze begon: Kiezers! Wilt ge een Haven te Scheveningen? Wilt ge verversching der stinkende grachten? Wilt ge, dat
| |
| |
uwe kinderen goed onderwijs zullen genieten? Kiest dan Mr. Fr. Van der Voort!’ enz.
En vlak daaronder hadden de voorstanders van den conservatieven candidaat een aanprijzing van De Raadt geplaatst, even opsnijdend en hoog schreeuwend als de andere, eigenschappen opsommend, die de deugden van Frits in de schaduw moesten stellen. Het was een geregelde strijd in bluf, humbug en overdreven werkelijkheidjes, in opgeblazen zinnetjes en ronkende aanprijzingen, vol onderstreepte woorden en vette letters.
Jeanne haalde met een soort van booze fijngevoeligheid de schouders op voor deze ruw gestelde advertenties, terwijl zij 't toch ook wel prettig vond indirect te deelen in een populariteit en grootheid, die haar van alle zijden der stad toeschreeuwden. Om den anderen dag ging zij naar haar moeder, om met de oude dame te overleggen en de praatjes te bespreken, die hare ooren hier en daar opvingen. Mevrouw Blijdinga raadpleegde herhaaldelijk haar ouden huisvriend, den heer Van Breukel, en de geruststellende verzekeringen, welke deze over den vermoedelijken afloop der stemming wist te geven, bracht de zenuwachtige onrust der vrouwen tot bedaren.
Wanneer Jeanne 's morgens in een der bladen een aanval tegen haar man gelezen had, waarin met een quasi-boos gezicht allerlei geweldige beschuldigingen waren geformuleerd, werd haar oude onzekerheid weer wakker. Dan vroeg ze zich af: Is dat nu werkelijk zóó erg? Zou dat van invloed kunnen zijn als de menschen dat lazen? Wordt zijn kans er misschien minder door? En dan werd de courant in een zak gestoken, en 's middags naar de oude Mevrouw Blijdinga gewandeld, opdat die er haar menschkundige geruststellingen over geven zou.
| |
| |
Frits kwam in dien tijd niet op den Nieuwen Uitleg aan; maar met een teerhartige melancolie vertelde Jeanne van zijn prikkelbaar humeur, zijn buien van korte drift, zijn kregelige kortaangebondenheid, en klaagde eens zelfs, met tranen in de oogen, dat ze bang was zijn liefde voor haar te zien verminderen, daar die akelige politiek al zijne gedachten en gevoelens in beslag scheen te nemen.
- Je krijgt bijna geen lief woord meer uit hem! En dan is hij zoo afgetrokken.... zoo akelig kort in zijn antwoorden....
Maar Mevrouw Blijdinga hield zijn partij, met de vaillante openhartigheid eener vrouw van een Staatsman, die in háár tijd ook zulke moeilijke dagen van strijd en slecht-gehu-meurdheid heeft doorgemaakt; ze sprak Jeanne troostende beschouwingen toe, en herinneringen uit de dagen, dat de oude Meneer Blijdinga, haar man en Jeannes vader, bij de verkiezingen voor de Tweede-Kamer in Friesland, aan de meest ruwe aanvallen had bloot gestaan, en hoe zij hem met Frieschen hoogmoed had aangevuurd tegen zijn vijanden, en de heerlijke oogenblikken van overwinning.
- Och kind, nog een paar dagen maar, en dan zal-je eens zien. - Heel iets anders! Dan zal je een dubbele belooning hebben, en Frits zal ook heel anders worden, als 't maar eens achter den rug is.
Zoo naderde in spanning de Dinsdag van de verkiezing - voor Frits met korzelige nerveuse geprikkeldheid, met een groot verlangen, dat 't gauw ‘uit zou zijn’, en met een behoefte voor zijn gedachten naar ruimte en stilte; en voor Jeanne met kinderlijke angsten, nu eens neerslachtig dan weer bij een invallend idee plotseling luchtig hoopvol, haar fijne zenuwtjes zoo aanpakkend, dat zij er slecht van sliep.
| |
| |
En toen 't goed afgeloopen, en Frits met een meerderheid van driehonderd zes en zeventig stemmen gekozen was, begon ze eensklaps te huilen, met groote, warme tranen, die over een lach van heerlijk geluk rolden. Ze nam haar man in de armen, en haar weenend hoofd tegen zijn schouder leggend, zei ze met een verlegen kinderlijkheid:
- Ik kan 't heusch niet helpen, Frits!... Wees niet boos... Ik ben toch zoo erg, héél erg blij!
Met haar volle lippen lange, innige zoenen op de zijnen gevend, hakkelde zij tusschen de kussen door:
- Frits!.... mijn Frits!.... Frits!... mijn eenige.... goeje man!
|
|