Universele fonologie
(1991)–Anneke Neijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||
Het oudste geschreven Nederlands, Hebban olla uogala nestas hagunnan, is uit de elfde eeuw. Bij het schrijven van het Nederlands werd het Latijnse alfabet gebruikt, met af en toe diacritische tekens om de klanken van elkaar te onderscheiden. Meestal echter werd het probleem van het gebrek aan letters voor de verschillende klanken opgelost door een combinatie van tekens te gebruiken: e, i of j om verlenging van vokalen aan te geven, andere combinaties om verkleuring aan te geven. Pas veel later, in de negentiende eeuw, werd de spelling gestandaardiseerd. | |||||||||||||||||
De spelling voor de negentiende eeuwGhij doolt dikwijls in 't spellen van uw Neederduitsch. Let op het mijne; en volght het. 'T Latijnsche Nunc is in onze taale Nu, niet Nuij gelijk ghij spelt. Ik, daarbij behoeft geen c; nochtans spelt ghij Ick. Esse schrijft ghij in Duitsch sijn; 't moet zijn door z weezen. [...] Dit vermaan ik op dat ghij ook beneirstight uwe moederlijke taal wel te schrijven en te spreeken: waar toe u dienstigh zijn zal, bij wijlen, wat in mijne Historien te leezen. [...] Tegenwoordig schrijven we dichten, net zoals 600 jaar geleden de schrijver van de Beatrijs (1374):
Van dichten comt mi cleine bate
Die liede raden mi dat ict late
maar in 1778 start Hiëronymus van Alphen zijn bekende dichtbundel met:
Ziedaar, lieve wigtjes!
Een bundel gedigtjes,
En in de tussentijd noemde de een zich dichter en de ander zich digter. Er was geen standaardspelling, en dus schreef iedereen naar eigen inzicht. Vaak ligt aan het verschil in spelling een uitspraakverschil ten grondslag, en zo wordt de herkomst van vroege handschriften dan ook bepaald. De copiïsten van deze handschriften van voor de boekdrukkunst zullen zich ook wel af en toe bekommerd hebben om de spelling - vooral wanneer ze een handschrift kopieerden dat niet met hun spellinggewoonten overeenkwam. Met de invoering van de boekdrukkunst werd de kwestie van de ‘goede’ spelling belangrijker - de boeken moeten immers verkocht worden en niet om hun belabberde spelling terzijde gelegd. Van de 16e tot en met de 18e eeuw worden verschillende spellingvoorstellen gedaan (onder meer door P.C. Hooft), maar geen ervan wordt algemeen aanvaard. Ondanks de | |||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||
duidelijk levende wens tot standaardisatie is de eerste officiële, van staatswege geaccepteerde spellingregeling er pas in de 19e eeuw gekomen. | |||||||||||||||||
Spelling in de 19e eeuwIn het begin van de 19e eeuw vroeg hoogleraar J.H. van der Palm, Agent van Nationale Opvoeding ten tijde van de Bataafse Republiek, aan de zojuist opgerichte Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde (afgekort als de Maatschappij hieronder) om de bevordering eener eenparige spelling met ernst ter harte te nemen. De Maatschappij schreef jaarlijkse prijsvragen uit, en in dit geval werd de vraag als volgt geformuleerd: In hoeverre behoort de spelling der Nederduitsche taal geregeld te worden naar welluidendheid en gemakkelijkheid van uitspraak? In 1802 werd de verhandeling van de Leidse hoogleraar M. Siegenbeek met een gouden erepenning bekroond, en in 1804 werden de voorstellen van Siegenbeek door de regering overgenomen, waarmee de eerste officiële spelling van het Nederlands een feit was. Over dit alles is gepubliceerd in het eerste deel van de Werken der Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde (1804). In het eerste deel van zijn verhandeling beantwoordt Siegenbeek de vraag uit de opdracht van de Maatschappij, die in hedendaags Nederlands geherformuleerd kan worden als in hoeverre moet je spellen zoals je spreekt? Siegenbeek concludeert: [...] dat welluidendheid en gemakkelijkheid van uitspraak, zoo overeenkomstig de algemeene beginselen der taalkunde, als volgens den bijzonderen aard onzer moedertaal, op hare spelling grooten invloed mogen oefenen. Hij vindt spellen zoals je spreekt dus wenselijk. In het tweede deel van zijn verhandeling gaat Siegenbeek na, hoe een en ander nu gevolgen heeft voor de spelling. Hij beperkt zich daarbij tot de vraag naar de invoeging en weglating van bepaalde letters: kelder mag met een d geschreven worden, ook al is het afgeleid van het Latijnse cella; minder, best en meest mogen gespeld worden in plaats van minner, betste (de overtreffende trap van bet), en meerst (de overtreffende trap van meer); schielijk in plaats van schierlijk, hoewel het woord is afgeleid van schier. De letter t wordt alleen ingevoegd wanneer die te horen is, dus wel in gebeurtenis en verbindtenis, niet in opentlijk. Idem dito voor de tussenklank e: wel in mannelijk en moeijelijk, niet in aanzienlijk en gewoonlijk. De voorstellen van Siegenbeek werden in het algemeen goed ontvangen. In 1805 verschijnt Siegenbeeks Woordenboek voor de Nederduitsche spelling, een logische aanvulling op zijn eerdere verhandeling, vergelijk het Voorberigt (p. 3): | |||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||
Op het aanzoek van den Boekhandelaar J. ALLART, heb ik mij niet willen onttrekken aan den op zich zelf weinig bekoorlijken arbeid, om een Woordenboek voor de Nederduitsche Spelling te vervaardigen, daar ik begreep dat een zoodanig Woordenboek van groot nut zou kunnen zijn ter bevordering van die eenparigheid van spelling, waarop alle hoogschatters onzer rijke en schoone moedertaal met regt den hoogsten prijs stellen. Opmerkelijke spelvormen uit dit woordenboek zijn: mooi, mooijer, moeijelijk; De spelling Siegenbeek kreeg natuurlijk ook kritiek te verwerken, met name van de schrijver Willem Bilderdijk. In 1827 schreef Siegenbeek een verweer: Taalkundige bedenkingen, voornamelijk betreffende het verschil tusschen de aangenomene spelling en die van Mr. W. Bilderdijk. De kwestie van de spelling van lange e en o (kanteelen naast kelen, medegenooten naast noten) riep ook in die tijd vragen op, zoals blijkt uit een publikatie in 1807, waarin Siegenbeek het verschil motiveert door te wijzen op de hardlange en de zachtlange uitspraak van e en o. België, dat in 1830 onafhankelijk werd, hield zich liever aan de voorstellen die Jan des Roches in 1761 had gedaan. Toch bleef de wens tot een uniforme spelling bij Vlamingen en Hollanders bestaan. In 1851 werd besloten gezamelijk een groot woordenboek (het Woordenboek der Nederlandsche Taal, WNT) te maken, wat zonder een uniforme spelling natuurlijk onmogelijk is. Vanaf die tijd schreven de samenstellers van het WNT, L.A. te Winkel en M. de Vries, dan ook de ene na de andere publikatie over de spelling. In 1863 verscheen Ontwerp der Spelling van Te Winkel, later De Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling genoemd, kort daarop gevolgd door de publikatie van de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal, met aanwijzing van de geslachten der naamwoorden en de vervoeging der werkwoorden, ditmaal door Te Winkel samen met De Vries. Deze woordenlijst is een praktisch hulpmiddel, al beloofd in de Grondbeginselen. Het is een voorloper van het WNT, dat de uiteindelijke beslissing over de spelvormen moet nemen. Dat het werk van Te Winkel en De Vries meer als een aanvulling op Siegenbeek gezien moet worden, dan als een radicale vernieuwing, blijkt uit het voorbericht, waarin op de onvolledigheid van Siegenbeeks werk wordt gewezen: | |||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
[...] de lastigste vraagstukken, die telkens te pas kwamen, onaangeroerd had gelaten, als b.v. het al of niet aaneen schrijven van woorden en uitdrukkingen, de keuze der verbindingsklanken tusschen de twee leden eener samenstelling, het gebruik van het koppelteeken, de scheiding der woorden bij het afbreken, de spelling der bastaardwoorden, enz. (p. V) In België werd de spelling De Vries en Te Winkel in 1864 aangenomen. In Nederland was de spelling echter zo controversieel dat er voorlopig geen regeringsstandpunt werd ingenomen. De ministerraad besloot pas veel later (1883) alle officiële stukken zoveel mogelijk in de spelling van het WNT te schrijven. Vooraanstaande schrijvers als Multatuli bleven op hun eigen manier spellen, maar in het onderwijs werd langzamerhand de nieuwe spelling ingevoerd. In de Grondbeginselen somt Te Winkel een aantal spelregels op, zes in totaal, waarvan de Regel der beschaafde Uitspraak de belangrijkste is: [...] geef door letterteekens al de bestanddeelen op, die in een woord gehoord worden, wanneer het door beschaafde lieden zuiver wordt uitgesproken [...] (p. 12) Ook belangrijk zijn de Regel der Gelijkvormigheid en de Regel der Afleiding: Geef, zooveel de uitspraak toelaat, aan een zelfde woord en aan ieder deel, waaruit het bestaat, steeds denzelfden vorm [...] (p. 18) Dat de Regel der beschaafde Uitspraak de doorslag geeft, blijkt uit voorbeelden als koninklijk en afhankelijk, die volgens de regel der Gelijkvormigheid als koninglijk en afhangelijk hadden moeten worden geschreven. Evenzo worden ambacht, hertog, en paarlemoer geschreven, en niet andbacht, heertog, en paarlemoeder. De Regel der Gelijkvormigheid bepaalt dat gespeld wordt zeggen - zegt, raadzaam, hoofddeel enz. in plaats van zeggen - zecht, raatzaam, hoofdeel enz. De Regel der Afleiding of Etymologie bepaalt wanneer voor gelijkluidende klanken ei of ij, au of ou, e of ee, en o of oo gespeld moet worden. Derhalve wordt weken (zelfstandig naamwoord) anders gespeld dan weeken (werkwoord). Bovengenoemde regels worden terzijde gestaan door de Regel der Analogie (die bepaalt dat hij houdt wordt gespeld, naar analogie van hij hoort), de Regel der Welluidendheid (die kiest voor de meest beschaafd klinkende variant van een aantal in omloop zijnde schrijfwijzen: Parijsche en meisje bijvoorbeeld, en niet Parijssche en meidje), en de Regel van het Gebruik (die eigenlijk niet principieel is, maar uniformiteit van de spelling waarborgt door een ingeburgerde vorm te kiezen, zoals thans en mensch, ondanks het feit dat in de uitspraak de h en ch niet meer gehoord wordt). Het is duidelijk dat de voorstellen van De Vries en Te Winkel een compromis beogen. De verschillen met de spelling Siegenbeek zijn gering: | |||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||
ligchaam en lagchen worden lichaam en lachen, een enkel woord dat Siegenbeek met een dubbele vokaal spelt, wordt nu, om etymologische redenen met een enkele vokaal gespeld (knopen bijvoorbeeld, hoewel dit later toch weer als knoopen in het WNT is terechtgekomen). Verder doen De Vries en Te Winkel voorstellen voor het gebruik van het koppelteken, de verbindingsklanken, de indeling van woorden in lettergrepen, en het gebruik van hoofdletters. Ze nemen bepaalde beslissingen over het spellen van de leenwoorden, en maken voorschriften voor het spellen van de geslachtsuitgangen van woorden. | |||||||||||||||||
Spelling in de 20e eeuwVangen wij maar dadelijk aan met de tirannieke, onverdraagzame, dikwijls onberekenbare nederlandse spelling voor de rechterstoel van het gezond verstand te dagen, en te beschuldigen van eindeloze plagerijen, waardoor iedere Nederlander die de pen hanteert, dag in dag uit wordt gekweld. Veel schrijvers en dichters aan het begin van deze eeuw bleven, het eigenzinnige voorbeeld van Bilderdijk en Multatuli uit de vorige eeuw volgend, hun eigen spelling schrijven. Maar de regeringsverklaring van 1883 bracht ook buiten de artistieke schrijfwereld geen spellingrust. Het debat over de spelling werd voornamelijk in gang gezet door een geruchtmakend opstel van Dr. R.A. Kollewijn, leraar Nederlands te Amsterdam, in het tijdschrift Vragen van den Dag (1891). Het opstel vond zoveel weerklank, dat Kollewijn de voorstanders kon samenbrengen in een Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal (1894), later herdoopt tot Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling (1925). De vereniging had vooral kritiek op het etymologische beginsel (de Regel der Afleiding) van De Vries en Te Winkel. De voorstellen van de vereniging werden samengevat in enkele regels, die echter niet zonder problemen werden vastgesteld. Spelvormen zoals admieniestrasie, personaazje, natsjionaal zijn in de uiteindelijke negen regels niet opgenomen (1902):
| |||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||
Deze voorstellen ondervonden nogal wat weerstand, ook in België, waar men bang was dat de Fransen een spellingswijziging zouden kunnen gebruiken om te onderstrepen dat het Nederlands een inferieure taal is. De vereniging heeft derhalve heel wat werk moeten verzetten eer deze regels (gedeeltelijk) geaccepteerd werden. Op scholen werd de vereenvoudigde spelling langzamerhand ingevoerd, en enkele tijdschriften en kranten (niet de Telegraaf en de NRC) publiceerden bijdragen in de vereenvoudigde spelling. Pas in 1934 volgde een beslissing van de regering: minister Marchant deed een voorstel dat een krappe meerderheid haalde. Het voorstel van Marchant omvatte ongeveer de helft van de hierboven opgesomde negen regels: 1, 2, 5 en 8 werden overgenomen, en 9 gedeeltelijk (schrijf de naamvalsuitgang -n bij mannelijke personen en dieren: van den vorst, van den stier). De uitgangen -eelen en -eeren bleven met dubbele ee gespeld, en de uitgang -isch bleef ook onveranderd. De Vereniging tot Vereenvoudiging besloot daarna zich bij dit gedeeltelijke succes neer te leggen, en niet langer propaganda te maken voor de overige regels. De feitelijke invoering van de spelling-Marchant heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad: in 1934 werd nog een vereniging opgericht die de spelling van De Vries en Te Winkel wilde handhaven totdat er een beter voorbereide hervorming tot stand was gekomen, maar er werd in datzelfde jaar ook een vereniging Spellingvrede opgericht, die zich ten doel stelde de tot stand gekomen spellingswijziging te propageren. In samenwerking met de Vereniging tot Vereenvoudiging werd in 1935 een manifest verspreid: Voor eenheid en orde in de spelling. Een aansporing tot allen die Nederlands schrijven. De regering ging zelf de nieuwe spelling nog niet gebruiken, wat tot verschillende acties van voor- en tegenstanders van de vereenvoudiging leidde. In 1936 draaide de regering het besluit over de naamvalsuitgang -n gedeeltelijk terug, door te besluiten dat die -n geschreven moest worden bij ‘woorden die een kennelijk mannelijke zelfstandigheid aanduiden’. Ook bij zaakaanduidende woorden moest men zich toen weer bekommeren om deze uitgangen, en omdat aan die woorden zelf niet te zien is van welk geslacht ze zijn, moest er een woordenlijst komen. | |||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||
De commissie die tot taak kreeg die woordenlijst samen te stellen kwam met een fantasievolle lijst van professor J. van Ginneken, die echter weerlegd werd door een ander lid van de commissie, professor C.G.N. de Vooys. De regering legde de woordenlijst van Van Ginneken naast zich neer, maar kwam ook niet met andere voorschriften, waarmee de rust op het spellingsgebied nog niet bereikt was. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, stond de spelling-Marchant nog steeds ter discussie, en was de kwestie van de naamvals-n nog steeds niet geregeld. Direct na de oorlog werd het spellingvraagstuk weer ter hand genomen, nu door België en Nederland gezamenlijk. In 1946 volgde een Belgisch regeringsbesluit dat in feite de invoering van de spelling-Marchant regelde. In Nederland werd hetzelfde in een wet vastgelegd, die op 1 mei 1947 in werking trad. In 1954 volgde een nieuwe woordenlijst, met onder andere f en t voor ph en th. Wat de leenwoorden betreft was er geen echte regeling. Deze werden volgens de Nederlandse spelling geschreven (sigaret), volgens de buitenlandse (colporteur), of er werden twee varianten genoemd: de voorkeursspelling en de toegelaten spelling. Soms is de buitenlandse spelling de voorkeursspelling (colporteren vs. kolporteren), soms is dat andersom (publikatie vs. publicatie). In 1955 besloten de Nederlandse en Belgische regering dat de voorkeursspelling door overheidsinstanties gebruikt moest worden. In België werden ook scholen verplicht deze spelling te gebruiken; in Nederland mochten bij het onderwijs beide spellingsvormen gebruikt worden. Tot rust leidde dit niet: in 1963 werd de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling (VWS) opgericht. Deze vereniging pleit voor afschaffing van het etymologische beginsel en het analogiebeginsel: onder andere voor het opheffen van het onderscheid ei/ij en au/ou, en het spellen van een t waar die gehoord wordt, dus in hont en wort. De VWS streeft ook nu nog actief naar spellingvereenvoudiging. | |||||||||||||||||
De huidige situatieNa de Woordenlijst van 1954 (‘het Groene Boekje’) is er nog wel het een en ander van staatswege gepubliceerd over de spelling. De Bastaardwoordencommissie (ook wel naar de Belgische en Nederlandse voorzitter de commissie Pée-Wesselings genoemd) heeft in 1967 een rapport uitgebracht met aanbevelingen die niet alleen de bastaardwoorden betreffen maar ook de spelling van de inheemse woordenschat. Enkele daarvan werden verwoord in voorstellen die in Nederland een wijziging van de spellingwet vereisen:
| |||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||
Deze voorstellen riepen de gebruikelijke reacties op, waarna de regering om een gematigder voorstel vroeg. De commissie heeft daarop in 1969 een rapport met Eindvoorstellen samengesteld, maar die hebben niet geleid tot een officiële spellingaanpassing. In onderwijzerskringen heerste natuurlijk teleurstelling over het onvermogen van de commissie zijn voorstellen door te voeren. Men richtte in 1971 de Aksiegroep Spellingvereenvoudiging 1972 op, een groep waarin verenigingen van leraren en de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling samenwerkten. In 1972 verscheen een verzameling van opstellen over spellingvereenvoudiging onder de titel Ik hoop dat de spelling veranderd̸-t word̸-t. Na enige tijd bleek er echter verschil van mening over wat als beste spelling gepropageerd moest worden, en werd de Aksiegroep (die in oorsprong slechts voor één jaar in het leven was geroepen) in 1973 opgeheven. De houding van de gemiddelde Nederlander lijkt sindsdien conservatiever te zijn geworden. Kappers die op hun winkel HAARSJOP hadden hangen, hebben hun bord vaak vervangen. Het vooruitstrevende buro heet nu vaak toch liever bureau, waar meer gedegenheid uit spreekt (?). Bekende schrijvers en andere bekende Nederlanders spreken afkeurend over iedere spellingverandering. En eigenlijk hebben veel Nederlanders het idee dat de huidige voorschriften een noodzakelijk kwaad zijn. De spellingstrijd is echter nog steeds niet voorbij. Veel onderwijzers en leraren blijven vereenvoudiging bepleiten. De Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling propageerde tot ongeveer 1990 een nieuw voorstel (Spelling-85), en werkt nu aan een herformulering van de voorstellen. Af en toe schrijft iemand een brochure met een voorstel voor vereenvoudiging. Daarnaast is er op vrij grote schaal onvrede met het Groene Boekje, dat verschillende varianten toelaat en niet consequent is in zijn keuze. Aan een voorstel ter verbetering van het Groene Boekje wordt nu door een commissie van de Taalunie (het overlegorgaan van België en Nederland) gewerkt. Eenvoudig is die taak niet: graag zou iedereen een consequente keuze maken, maar consequentie leidt toch vaak tot spellingen die aversies opwekken. De vraag is ook, in hoeverre je in de spelling de herkomst van de woorden moet blijven herkennen, en of je de spelling moet laten aansluiten bij de spelling in de ons omringende landen (dus structuur omdat het Engels en Frans daar ook een c spellen). Verder hangt de ene verandering met de andere samen: als je eau in o verandert, zul je geneigd zijn | |||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||
ook c in k te veranderen (cado en kadeau zijn minder gewenst). Met dit soort oordelen heeft iedere Nederlander waarschijnlijk wel te kampen, en het is zelfs niet duidelijk of zulke oordelen niet als vooroordelen bestempeld moeten worden. Ongetwijfeld geldt dat je door gewenning het een en ander als onaanvaardbaar beschouwt. Een helder overzicht van de problemen die met de spelling gemoeid zijn hebben Kraak en Cohen (1972) gegeven. Zij maken duidelijk dat er verschillende eisen aan een spelling gesteld worden: leerbaarheid en hanteerbaarheid. Aan de ene kant moet de spelling gemakkelijk te leren zijn. Aan de andere kant moet de spelling ook zoveel uitdrukkingsvermogen hebben dat de gespelde vorm van taal als communicatiemiddel geschikt is. Wanneer je cake en keek hetzelfde spelt, levert de vorm geen informatie op over de betekenis van dat woord. Dit bezwaar wordt homoniemenvrees genoemd (homoniemen zijn dubbelzinnige woorden). Nu is meestal uit de context wel af te leiden wat bedoeld wordt, maar het kan zijn, dat de spelling je tijdelijk op een verkeerd spoor zet. Dat is in de huidige spelling ook soms het geval (neem gerend en regent): je leest een zin voor, maar merkt verderop dat je de verkeerde interpretatie, en daarmee de verkeerde uitspraak gekozen hebt. | |||||||||||||||||
SamenvattingHet Nederlands wordt volgens het Latijnse alfabet geschreven. Standaardisatie van de spelling heeft pas officiële vormen aangenomen na 1800. De grondleggers van het huidige systeem, dat wettelijk vastgelegd is, zijn Siegenbeek (1804), De Vries en Te Winkel (1863). Hun spelling werd, voornamelijk door het werk van Kollewijn (1891) en zijn aanhangers, in 1934 gewijzigd (de spelling Marchant). In 1947 werd deze spelling officieel, en in 1954 verscheen de bijbehorende woordenlijst (het ‘Groene Boekje’). Spellingrust bracht dit niet: de spelling is nog steeds onderwerp van discussie, en op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor enkele, niet zo drastische, wijzigingen. De regels waarop het Nederlandse spellingsysteem gebaseerd is, zijn door Te Winkel samengevat in een aantal grondbeginselen. De belangrijkste zijn de Regel der beschaafde Uitspraak, de Regel der Gelijkvormigheid, de Regel der Afleiding, en de Regel der Analogie. | |||||||||||||||||
Opdrachten
| |||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningenOver de geschiedenis van de Nederlandse spelling hebben Geerts e.a. (1977) uitgebreid geschreven. Berits (19642) heeft enkele belangrijke publikaties gebundeld. Zie verder Daman (z.j.), het leerboek van Booij e.a. (1979) en de bundels artikelen van Feitsma (z.j.), Assink en Verhoeven (1985) en Bennis, Neijt en Van Santen (1991). Kohnstamm (1972) is de editeur van Ik hoop dat de spelling veranderd̸-t word̸-t. Opdracht 5 is afkomstig uit Duijser (1911, 64). |
|