Universele fonologie
(1991)–Anneke Neijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1. Geschreven taal blijft in uitdrukkingskracht dikwijls achter bij spreektaal. Een plaatje zegt dan meer. (Uit: Asterix en het geschenk van Caesar) F. Jansen in NRC-Handelsblad, 6 augustus 1987.
De spelling heeft in het taalgebruik ongeveer dezelfde functie als de uitspraak: het fungeert als niveau waarop de informatie van de ene aan de andere taalgebruiker wordt doorgegeven. Er zijn echter nogal wat verschillen in uitdrukkingsvermogen: behalve dat geschreven taal in uitdrukkingskracht dikwijls achterblijft bij spreektaal, geldt ook het omgekeerde: de spreektaal blijft in uitdrukkingsvermogen achter bij de geschreven taal. We zullen de verschillen kort toelichten, na een inleidende paragraaf met enkele meer algemene opmerkingen over de structuur van het Nederlands en het spellingsysteem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De structuur van het NederlandsBij de spelling worden woorden van elkaar gescheiden door spaties. Toch zijn woorden niet de kleinste betekenisonderdelen: ook delen van woorden, morfemen genoemd, kunnen een eigen betekenis hebben. Het woord stoeltje bestaat uit twee morfemen, het vrije morfeem stoel en het gebonden morfeem -tje. Vrije morfemen zijn morfemen die zich redelijk vrij door de zin heen bewegen. Gebonden morfemen moeten altijd samen met een ander morfeem voorkomen. Zo vereist -tje een naamwoord voor zich (behalve in metatalig gebruik zoals hier). In de spelling van het Nederlands is er een sterke neiging om vrije morfemen steeds hetzelfde te spellen: we spellen hond, ook al horen we hont, omdat dit vrije morfeem ook in het meervoud met een d gespeld wordt. Bij de gebonden morfemen spellen we vaak wel de gehoorde vorm: naast stoeltje schrijven we bloempje, loopje en zonnetje, ook al beseffen we als taalgebruikers natuurlijk best dat hier dezelfde verkleiningsuitgang gebruikt is. Worden twee vrije morfemen tot een nieuw woord aaneengesmeed, dan spreken we van een samenstelling. We spellen de woorden van een samenstelling aaneen, en geven daarmee aan dat er verschil is tussen een bosui (een soort ui) en een bos uien (een hoeveelheid uien). Of een spatie gebruikt wordt, hangt dus af van de band die twee morfemen met elkaar hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu lijkt het gebruik van de spaties probleemloos, maar dat is het niet. Er is een rijtje dat domweg uit het hoofd geleerd moet worden (zoals toevalligerwijze en tevoren naast ouder gewoonte en te zamen). Die zinsneden kun je dus beter vermijden. Het staat trouwens niet eens vast of alle morfemen die we gewend zijn als vrije woorden te schrijven, ook vrije morfemen zijn. Neem het woordje te. Dat schrijven we los, maar het moet toch steeds in combinatie met een werkwoord (te komen) of bijvoeglijk naamwoord (te zuinig) voorkomen. Waarom behandelen we in de spelling te anders dan de voorvoegsels ge- (gekomen) en on- (onzuinig)? Ook taalkundigen beschouwen te als vrij morfeem, maar misschien hebben ze het mis. Er zijn verschillende mogelijkheden: de taalkundige analyse en de spelling zijn juist, ze zijn beide onjuist, of de ene is juist en de ander onjuist. Dat de spelling nu al bijna twee eeuwen oud is, en dat de taalkundige analyses nooit anders geweest is, garandeert niet dat beide juist zijn. Morfemen zijn opgebouwd uit kleinere delen: klanken. Bij de uitspraak blijkt dat klanken elkaar beïnvloeden. Luister maar eens naar geen in geen eieren, geen kaas, geen boter, en geen melk. De n van geen wordt wel gesproken voor eieren (de tong raakt dan het voorste gedeelte van het gehemelte), maar niet voor kaas, boter en melk. Met andere woorden: of we de n zeggen, hangt af van het volgende woord. In de fonologie worden dergelijke variaties in de uitspraak verantwoord door bij de beschrijving een onderscheid te maken tussen fonen (klanken) en fonemen. Ook al klinkt geen verschillend, toch wordt aangenomen dat het woord steeds uit de drie fonemen (onderliggende klanken) g, ee en n is opgebouwd. Het veranderen van de n in de uitspraak wordt verantwoord met regels zoals die in (1) (zie voor de uitwerking van de regel hoofdstuk 5).
De uitspraak van geen melk (wat in lopende spraak geemelk kan worden) wordt nu via de stappen (2a), (2b) en (2c) geregeld:
De afleiding in (2) laat zien dat er verschil is tussen fonemen en klanken. De klanken hoor je ‘echt’, maar van de fonemen ben je je ook bewust, want niemand zal ontkennen dat geen bedoeld is in alle gevallen. Het doel van de fonologie is algemene regels op te stellen: de regels in (1) worden geacht zonder uitzondering te werken, en dat lijken ze ook te doen. Kijk maar eens maar kassla, voorruit, loopplank, eettafel en onnozel. Degeminatie heeft in al deze woorden gewerkt, en alleen wanneer we een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pauze inlassen kan de dubbele s, r enz. gehoord worden. Onze spelling wordt fonematisch genoemd, waarmee bedoeld wordt dat we in onze spelling rekening houden met fonemen, niet met de uitspraakklanken. Een spelling die de uitspraak echt zou volgen is fonetisch, en wie vertrouwd is met het fonetische schrift zal kunnen beamen dat dat schrift een onleesbare spelling oplevert. Niemand zal ontkennen dat het verstandig is om fonemen in plaats van klanken te spellen, maar daarmee wordt in feite verondersteld dat de notie foneem eenduidig bepaald kan worden. En dat is, helaas, een te optimistisch standpunt. De meeste taalkundigen beweren dat het Nederlands ‘ongeveer 40 fonemen’ heeft. Waarom geven ze geen exact aantal? De moeilijkheid is, dat ze niet weten of bepaalde klanken samen een foneem vormen: zijn ng, tj, dj, sj, zj elk één foneem, of zijn het combinaties van twee fonemen? De plofklank g van Goethe treedt in het Nederlands alleen maar op in samenstellingen (je hoort hem bijvoorbeeld midden in zakdoek). Behoort die klank desalniettemin bij de verzameling fonemen van het Nederlands? Een nog onbeantwoorde vraag. Er zijn aanwijzingen dat de spelling invloed heeft op de taalkundige analyses. Kijk eens naar het spellen van meervouden met -en. De n wordt niet gehoord in de uitspraak, maar er zijn fonologische analyses die veronderstellen dat de n er onderliggend wel is. Hoe juist zijn die analyses? Ze zouden ondersteund worden door het verschijnen van de n voor een klinker (honden aan de lijn), maar wordt daar wel een n gehoord? Bovendien verschijnt er ook wel eens een n wanneer er geen onderliggend foneem voorhanden is, zoals in daar heb je n 'm. Het is duidelijk dat de gehanteerde spelling niet gebruikt mag worden als argument voor fonologische analyses, want dat zou cirkelredeneringen van het hoogste kaliber opleveren. Om de bovengenoemde problemen rond de verhouding spelling-fonologie te vermijden hebben taalkundigen geprobeerd de spelling op zich, als systeem, te bestuderen. Dat er ook een spellingintern systeem in het geding is, blijkt uit het gegeven dat bepaalde vormen niet gespeld mogen worden: iets verss, hij eett bijvoorbeeld. In de spelling werkt kennelijk een variant van degeminatie: twee gelijke letters worden als één geschreven op woordeinde. De regel moet een uitzondering maken voor de ee: die lettercombinatie ondergaat de regel niet. De regel heeft niets te maken met de uitspraak: in letter horen we ook niet twee t's, en toch spellen we die. Door regels en uitzonderingen op een rij te zetten, kan geprobeerd worden te achterhalen wat regelmaat en uitzondering is in het huidige systeem. Daarnaast is het van belang de relatie tussen de spelling en taal te onderzoeken. Omdat ons spellingsysteem fonematisch is, gaat het daarbij vooral om de relatie tussen spelling en uitspraak. Dat die relatie in het geding is, blijkt met name uit spellinguitspraak: taalgebruikers die computer met de uu van puur uitspreken, of die hij ten onrechte als hij uitspreken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Men zegt dat hij gevlúcht is! Dat nauwgezet onderzoek naar het spellinginterne systeem en het verband tussen spelling en uitspraak vruchten afwerpt, blijkt vooral uit de stukken van Wester, die in het kader van haar onderzoek naar de voorleesmachine bijzondere eigenschappen van de huidige spelling ontdekt heeft. Het spellen van -isch bijvoorbeeld heeft als voordeel boven het spellen van -ies dat de keuze tussen een t, s of ts in de uitspraak duidelijk is: critisch wordt steeds met een t uitgesproken, notities met een s of ts. Of, zoals ze het zelf formuleert (1989, 49): We hebben eens een machine gemaakt die een precieze specificator is van het Nederlandse spelling/uitspraaksysteem. Je doet er spelling in, die vervolgens via regels wordt ‘omgewerkt’ tot een beklemtoonde, fonetische vorm, en wanneer we daar weer een spraakmachine aan koppelen is het een voorleesapparaat, bijvoorbeeld ten dienste van blinden en slechtzienden. Hij doet het goed, maakt minder dan een kwart procent fouten - tot hem het kritiese voorstel gedaan wordt. Want dan gaat het mis. Krities wordt uitgesproken als krietsies en demokraties als demokraatsies dus precies zoals het meervoud polities in de uitspraak regelmatig polietsies moet worden, het meervoud van noties nootsies, van inserties insertsies, en ga zo maar door. Het onderzoek naar de relatie tussen spelling en uitspraak is in volle gang (met name met het oog op de vermelde voorleesmachine) en zulk onderzoek kan frappante nieuwe gegevens aan het licht brengen en zelfs tot controversiële conclusies leiden. Zo meent Wester dat de spelling van f en s in erf en huis, iets wat in andere artikelen een inconsequentie genoemd wordt in het licht van hond en web, samenhangt met de uitspraak van f en s in het Nederlands tussen klinkers: die zouden steeds als v en z worden uitgesproken. In de discussie draait het om de vraag welk paar regelmatig is: gans-ganzen of kans-kansen. Weer een vraag die niet stante pede met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden is. En zoals Wester opmerkt: voordat we tot een wijziging van de spelling besluiten zou er over bepaalde dingen toch consensus moeten bestaan: wat zijn de bouwstenen van de Nederlandse fonologie, wat is de systematiek van de huidige spelling, en hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Op de laatste vraag gaan we in de volgende paragrafen nader in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leestekens en prosodieEnige versteende zëgels te koop. In uitspraak speelt de prosodie een grote rol, in spelling hebben de leestekens (spaties, komma's, punten enz.) die functie overgenomen, vgl.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (3a) wordt door het aan elkaar schrijven van kilo en meter aangegeven dat het om een samenstelling gaat. De klemtoon ligt daar op kilo. In kilo veters geeft de spatie aan dat het om afzonderlijke woorden gaat, en veters krijgt (zoals vrijwel steeds het laatste woord in een zinsdeel) derhalve meer nadruk. Overigens is die informatie in dit geval via een omweg ook uit de woorden zelf te halen: aan een kiloveters zou je door het conflict tussen een en de meervoudsvorm veters moeten besluiten dat een bij kilo hoort; in een kilo meter zou je uit het enkelvoud van meter kunnen afleiden dat het hier om een samenstelling moet gaan: alle naamwoorden (behalve stofnamen) staan na een hoeveelheidaanduiding als een kilo in het meervoud. Dit illustreert dat de informatie voor een gedeelte redundant is (overtollig). Die redundantie komt echter de communicatie ten goede: spraak wordt er minder kwetsbaar door (omgevingsgeluiden zijn minder ergerlijk, want heb je iets niet echt verstaan, dan kun je op grond van de rest van de zin raden wat er gezegd is), en schrift wordt eenvoudiger te lezen (denkaanhetongemakdatzouontstaanwanneerjegeenspatiesmeerzougebruiken). In (3b) geeft de komma aan dat het om een uitbreidende bijzin gaat (met de betekenis ‘de waarheid ligt altijd in het midden’); zonder komma kun je uitdrukken dat je het hier slechts over die waarheid hebt die in het midden ligt. In uitspraak correspondeert het verschil weer met een prosodisch verschil: wel een pauze voor de uitbreidende bijzin, geen pauze voor de beperkende bijzin. Het gebruik van de komma in (3b) staat omschreven in alle leerboeken. Die leerboeken stellen ook dat je voor en geen komma spelt. Toch lijkt het handig de twee betekenissen van (3c) met een komma te kunnen weergeven: zonder komma zouden ook de vrouwen geschikt moeten zijn, en met komma wordt over de geschiktheid van vrouwen geen uitspraak gedaan. In de uitspraak kan mannen en vrouwen als een geheel worden uitgesproken, waarmee de eerstgenoemde betekenis correspondeert; als er een sterke pauze na en valt, ligt de tweede betekenis meer voor de hand. De voorbeelden (3) laten zien dat uitspraak en spelling dezelfde uitdrukkingsmogelijkheden hebben. Dat is niet altijd het geval. Soms (zie (4)) is de spelling in staat een verschil aan te geven dat in de uitspraak wegvalt, soms (zie (5)) is het omgekeerde het geval:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer (5a) uitgesproken wordt, kun je uit de nadruk op nicht of trouwen opmaken welke interpretatie bedoeld is. Bij (5b) valt de nadruk ofwel op even ofwel op geduurd, en dat heeft een drastisch betekenisverschil tot gevolg. In de praktijk zul je zulke dubbelzinnigheden niet zo vaak tegenkomen, want wanneer je als schrijver merkt dat wat je schrijft zo dubbelzinnig is, zul je een andere omschrijving kiezen. Deze voorbeelden laten zien dat soms de uitspraak, en soms de spelling meer informatie geeft over de bedoelde interpretatie. Ambiguïteit is er in beide, en ook zijn beide in een aantal opzichten redundant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Letters versus klanken
Fig. 1. Een kind van 6 jaar: lievu Sint ik wil geen marsupijn, maar iets, vor d trijn. Merk op dat sommige letters in spiegelbeeld zijn geschreven. Daarom lijkt de g van geen meer op een e.
Een opvallend verschil tussen spelling en spraak is, dat het ene van discrete elementen gebruik maakt (lettertekens) en het andere van meer gradueel onderscheiden elementen (klanken). Door de vloeiende beweging van de spraakklanken is het onderscheid tussen de ene en de andere klank niet scherp: bij het uitspreken van een woord als bank bijv. wordt de n k-achtig uitgesproken. Bank had dus ook als bangk gespeld kunnen worden, maar nodig is dat niet, want iedere Nederlandse lezer weet (onbewust) dat bank niet anders dan als bangk kan worden uitgesproken. Vanuit een meer theoretisch perspectief is toch de vraag waarom we bank spellen en niet bangk van belang. Het verschil tussen beide is dat de ene manier van spellen vier letters gebruikt, en de andere vijf letters. Wat komt nu meer overeen met het taalgevoel? Dat bank uit vier klankdeeltjes (segmenten) bestaat of vijf? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het algemeen is er in de Nederlandse spelling een vrij nauwkeurige overeenkomst tussen de hoeveelheid letters waarmee een woord gespeld wordt en de hoeveelheid segmenten die voor een bepaald woord gemotiveerd kan worden, zie de volgende voorbeelden:
Elk van de woorden uit (6) verschilt op één punt van de andere woorden uit de rij. De woorden worden daarom minimale paren genoemd (dus: bak-bal is een minimaal paar, evenals bak-bok, maar bak-bol is geen minimaal paar). De zo bepaalde drie klanksegmenten voorden fonemen genoemd, betekenisonderscheidende klankeenheden. Er zijn voor het woord bak slechts deze drie plaatsen van variatie mogelijk: bij de eerste, de middelste of de laatste letter, wat correspondeert met de variatie bij het eerste, middelste of laatste klanksegment. Op deze manier is dus de spelling van bak met drie letters te motiveren. Een ander voorbeeld is het vierletterige hels, dat op vier plaatsen variatie toelaat:
Deze gegevens laten zien dat de spelling toch op een bepaalde manier weergeeft wat er aan de hand is: niet de vloeiende spraak zelf wordt gebruikt, maar een wat abstractere representatie die niettemin heel passend blijkt te zijn. De vraag of bank niet beter als bangk gespeld had kunnen worden kan nu opgelost worden door de vraag te beantwoorden of er vier of vijf variatieplaatsen zijn. Het zijn er vier, vergelijk:
De vijfde plaats had gemotiveerd kunnen worden als naast bangk nog een woord banlk, banst, banfk of iets dergelijks mogelijk geweest was. Die mogelijkheid is er niet - tussen n en k kan aan het einde van een lettergreep geen enkele andere consonant gesproken worden. De combinatie ng geeft dus één klank weer; zulke combinaties worden digrafen genoemd (zie p. 137). Behalve de ng is in het Nederlands bijvoorbeeld ook de ch een digraaf, vergelijk:
En de laatste klank van een woord als bureau wordt met de trigraaf eau | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weergegeven. Hier blijkt dus steeds het aantal letters niet overeen te komen met het aantal fonemen. Op een ander punt komt het aantal letters weer wel dicht bij het aantal klanksegmenten. In het hoofdstuk over de opbouw van de syllabe werd aannemelijk gemaakt dat lange vokalen als VV kunnen worden gekarakteriseerd (een opeenvolging van twee korte vokalen). In dat geval wordt aangegeven dat lange vokalen ‘zwaarder’ zijn dan korte. De spelling sluit deels aan bij dit gebruik van een dubbel teken voor lange vokalen, vergelijk:
De digrafen oe, ie en eu verschillen van de digrafen aa, ee, oo, en uu doordat ze verschillende lettertekens gebruiken. Toch gaat het maar om één klankkleur. Alleen bij de diftongen (ei, ui, ou) verschilt het begin van de klank drastisch van het einde van de klank. Oe, ie, en eu hadden dus beter met een combinatie van twee gelijke tekens gespeld kunnen worden (maar helaas, het Latijnse alfabet levert niet meer letters voor vokalen). Het lijkt vrij logisch om lange vokalen met twee letters te spellen; logischer in ieder geval dan korte vokalen met twee te spellen. Er is zelfs ook een argument om twee klanksegmenten aan te nemen voor de lange vokalen; dat argument komt in feite weer neer op het minimale-paar-idee. Bekijk eens de opbouw van de volgende woorden:
Deze woorden hebben gemeenschappelijk dat ná de korte vokaal nog drie of vier consonanten volgen. Als je nu probeert de korte vokaal te vervangen door een lange dan blijkt dat niet te lukken:
Alleen in afgeleide woorden, zoals grootst kan een lange vokaal gevolgd worden door drie of meer consonanten. De verklaring die je daarvoor kunt geven is in termen van ‘plaatsen’ in de syllabe: een syllabe (bij niet-afgeleide woorden) zou slechts een beperkt aantal posities kennen. Als nu de lange vokalen twee posities innemen, volgt daaruit dat na een lange vokaal niet zoveel consonanten kunnen staan als na een korte. Hierover is meer vermeld in hoofdstuk 6 (de opbouw van de syllabe). Het blijkt dus dat letters corresponderen met segmenten, een abstract niveau van representatie, want wat met meetapparatuur waarneembaar is, is slechts een vloeiende klankstroom. Uitzonderingen op de klanksegment-letter-correspondentie zijn enkele digrafen zoals de ch, en letters zoals x en t in taxi en politie die voor een combinatie van ks en ts staan. Bijzonder in dit verband is ook de spelling van de meervouden, vergelijk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de basisschool wordt de variatie verklaard met de verdubbelaar en de letterdief. Het systeem is daarmee wel te leren (het is niet gemakkelijk), maar zonder de verdubbelaar en de letterdief was er ook een systeem geweest, vergelijk:
Dat laatste is voor basisschoolleerlingen ongetwijfeld een stuk eenvoudiger, maar welk van beide systemen nu het nauwst aansluit bij het abstracte niveau van segment in de fonologie is onbekend. Een argument vóór de verdubbelaar is, dat het niet duidelijk is waar de middelste consonant bij hoort: bij de eerste of bij de tweede lettergreep. Door te verdubbelen kun je de consonant zowel bij de eerste als bij de tweede lettergreep laten horen, wat blijkt bij het afbreken aan het einde van een regel: man-nen. Bovendien komen korte vokalen nooit in open lettergreep voor (het is [doremi] en niet [dɔrɛmɪ]), tenzij er nog een syllabe op volgt. Alleen uitroepen zoals joh, hè, en ha eindigen op een korte vokaal. Soortgelijke argumenten voor de letterdief zijn (nog) onbekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het niveau van representatieNRC-Handelsblad 25-2-1984
De spelling is een bepaalde manier om taal weer te geven. De vraag is, bij welk soort representatie van de taal de spelling aansluit. Is de Nederlandse spelling gebaseerd op morfologische of fonologische principes? Spelen semantiek en syntaxis een rol? Die vragen worden in deze paragraaf nader bestudeerd. Bij taalkundig onderzoek worden ter beschrijving van taal onder andere een semantisch, syntactisch, morfologisch, fonologisch en fonetisch niveau gebruikt. Een semantische beschrijving van bijvoorbeeld een bal rolt kan aangeven dat dit een uitspraak met algemene waarheid is, een generieke zin, en dat bij de kern rollen één zinsdeel hoort, bal, dat de functie ‘thema’ heeft (thema is dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinsdeel dat de handeling ‘ondergaat’, dus dat verandert of van plaats verandert). Syntactisch is de bal onderwerp en rolt persoonsvorm. Morfologisch zijn de en bal ongeleed, en bestaat rolt uit een stam rol en een achtervoegsel -t. Fonologisch is opmerkelijk dat een in deze context, vóór bal, als [əm] wordt uitgesproken. Fonetisch tenslotte zijn de [ɑ] en [ɔ] gekleurd door de daaropvolgende [l]. Van de semantiek trekt de spelling zich vrij weinig aan: in er rolt een bal (een niet-generieke uiting) worden rolt en een bal net zo gespeld. Ook van syntactische verschillen trekt de spelling zich nauwelijks iets aan: de spelling verandert niet wanneer een bal lijdend voorwerp is in plaats van onderwerp, zoals in iemand rolt een bal. Misschien moet je concluderen dat het verschil tussen hun en hen een syntactisch verschil is dat niet in de uitspraak maar wel in de spelling uitgedrukt wordt (al zijn er mensen die ook [hɛn] uitspreken, en dan kun je het spellingsverschil dus herleiden tot een uitspraakverschil). Morfologie en fonologie spelen wel een grote rol in de Nederlandse spelling. Het spellingsverschil tussen laden en laadden drukt een morfologisch verschil uit (stam + meervoud in het ene geval, en stam + verleden tijd + meervoud in het andere geval), evenals wordt en word, bevestigd en bevestigt, enz. Er is onmiskenbaar een uitgangspunt dat morfologisch genoemd kan worden: Het morfologische principe Daarnaast bestaat er (vrij naar Siegenbeek geformuleerd) een fonologisch uitgangspunt: Het fonologische principe De beide principes zijn af en toe met elkaar in conflict, en nu eens wint het ene principe, dan weer wint het andere principe. Vergelijk:
Zoals het onmogelijk is om twee identieke klanken achter elkaar in dezelfde lettergreep uit te spreken, zo is het ook niet toegestaan om achter elkaar twee identieke letters voor consonanten te spellen, zie (15). Uit (16) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt dat de Nederlandse spelling niet consequent voor het ene of andere principe kiest: soms is de spelvorm in overeenstemming met de uitspraak (mees en duif worden met een s en f uitgesproken), maar soms ook schrijft de spelling voor, dat de morfemen steeds op dezelfde manier gespeld zijn (zoals hond en rob). Merk op dat het fonologische principe van de spelling ook als een spellingprincipe geformuleerd kan worden, zonder de verklaring ervoor in de fonologie te zoeken: Spellingprincipe De ingrediënten van dit spellingprincipe zijn aan de fonologie ontleend, maar het principe zelf kan natuurlijk niet fonologisch genoemd worden, omdat het letters en lettergrepen betreft, en niet klanken. Er zijn een paar artikelen verschenen die regels voor de spelling op deze manier formuleren (‘autonome spelling’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat is een goede spelling?Het schrift is de ontzagwekkendste uitvinding, die de mens ooit gedaan heeft; de uitvinding van het wiel zinkt daarnaast in het niet. Want het schrift betekent een overwinning op de tijd, dus op de dood. [...] Dankzij het schrift kan mijn achterkleinkind over honderd jaar aan de weet komen, wat zijn overgrootvader van de spellingvernieuwing vond. En dat is niet veel goeds. Het spellingsdebat wordt meestal aangezwengeld door mensen die zich ergeren aan het gebrek aan logica in de huidige spelling - vaak onderwijzers die daar dagelijks mee geconfronteerd worden. Die roepen dan weer het weerwoord op van conservatievere lieden, vaak schrijvers, die graag de spelling zouden laten zoals hij is, en die dan tevens bang zijn voor ‘taalverlies’ wanneer de spelling gewijzigd zou worden. Zoals we hierboven al hebben gezien, is de spelling een systeem dat in de loop der tijd tot stand is gekomen. Het systeem kan dus niet geheel los gezien worden van die toevallige loop van de geschiedenis. De eisen die aan de spelling gesteld moeten worden zijn vooral eenvoudseisen - de spelling moet zo gemakkelijk mogelijk zijn voor de gebruiker. Met deze conclusie zal niemand het oneens zijn (behalve de strenge onderwijzer die wil dat iedereen een systeem van een bepaalde moeilijkheidsgraad onder de knie krijgt, en daarvoor de spelling geschikt vindt). Toch levert deze ogenschijnlijk eenvoudige constatering juist een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bron van onenigheid op: er zijn namelijk nogal wat verschillende gebruikers van de spelling, en wat eenvoudig is voor de ene gebruiker, kan wel heel gecompliceerd zijn voor de andere. Bijvoorbeeld: stel dat we het verschil tussen ei en ij zouden opheffen, en steeds ij zouden schrijven. Dan zou dat gemak betekenen voor de schrijver, want die hoeft zich niet meer af te vragen of de plaatsnaam Lijden nu met een lange of korte ei is. Maar als die schrijver het werkwoord lijden schrijft, weet de lezer niet meer of nu ‘leiden’ of ‘lijden’ bedoeld is. De lezer zal uit de context moeten opmaken wat de meest voor de hand liggende betekenis is. Voor de lezer is het misschien ook wel handig om uit de spelling te kunnen afleiden om welke vorm van het werkwoord het gaat: beschuldigd is altijd een voltooid deelwoord, beschuldigt is de derde persoon enkelvoud. Toch blijkt juist dit soort verschillen een hoop spelfouten op te leveren: talloze schrijvers zijn geneigd dat hij mij daarvan beschuldigd te schrijven. De vraag is, in hoeverre de lezer geholpen is met het verschil. Onderzoek wijst uit dat de lezer inderdaad voordeel kan halen uit zulke verschillen. Voor de onervaren schrijver blijkt een zo fonologisch mogelijke spelling het handigst te zijn. De spelling van de werkwoorden wordt steeds genoemd als grootste struikelblok. Het blijkt dat leerlingen dat op de basisschool nog maar ten dele onder de knie kunnen krijgen. Maar op latere leeftijd speelt dat waarschijnlijk niet meer zo'n grote rol: wie veel leest, raakt automatisch vertrouwd met het woordbeeld, en heeft minder behoefte aan regelmaat. De ervaringen met het Engels onderstrepen dit: de Engelse spelling is uitermate lastig te leren voor kinderen, maar wie het Engels als tweede taal schrijft, heeft er nauwelijks moeilijkheden mee. Misschien is het voor het eerst leren spellen van een taal dus een veel grotere inspanning. Voor de ervaren schrijver, die ongetwijfeld ook een ervaren lezer is, doet het er kennelijk niet zoveel toe hoe de spelling in elkaar steekt (al hebben de meeste mensen toch wel ‘last’ van kopie naast copiëren, produktie naast structuur, hiëroglyfe naast hiëroglief e.d.). Voor de lezers en schrijvers die ook teksten lezen en schrijven in een andere taal, kan het spellingsysteem van die andere taal van invloed zijn op het gemak waarmee de ene of andere vorm van de Nederlandse spelling gebruikt wordt. Wie vooral Engels leest, is geneigd structuur, actief enz. te schrijven, omdat in het Engels structure en active gespeld wordt. Wie daarentegen vooral Duits leest, dat die woorden als Struktur en aktiv schrijft, is eerder geneigd beide woorden in het Nederlands met een k te schrijven. Het is allebei overigens toegestaan (de vormen met c hebben de voorkeur volgens de huidige regeling). Er is dus een grote rij van belanghebbenden op te sommen, die elk zo hun eigen wensen hebben: schrijvers tegenover lezers, op een bepaald buitenland georiënteerde schrijvers en lezers, onervaren schrijvers en lezers, lezers die graag een duik nemen in de literatuur van vroeger tijden, schrijvers die slechts bij hoge noodzaak een letter op papier zetten en die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit lezen. Daarnaast begint ook een nieuwe belanghebbende zich aan te dienen: de programmeur die voor teksten bepaalde handigheidjes wil ontwikkelen. Denk aan het programma dat automatisch koppeltekens plaatst, de automatische ontleder die geschreven tekst van een struktuur voorziet, de automatische spellingcorrector, en niet te vergeten de voorleesmachine. Het is niet verstandig een star standpunt pro of contra een spellingswijziging in te nemen - de spelling is waarschijnlijk het enige onderdeel van de taal dat zich voor (geforceerde) wijzigingen leent. Het ‘normale’ (primaire) taalgebruik (waar de gespelde vorm een afgeleide van is, secundair dus) onttrekt zich aan concrete voorschriften, en wijzigt zich in de tijd vanzelf. Het lijkt onverstandig de spelling ook niet af en toe te laten meegaan met deze wijzigingen. Veel aspecten van de verschillende spellingsystemen zijn echter nog ononderzocht, en er zijn daarom tal van onbeantwoorde vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingZowel gesproken als geschreven taal kan de vormkant zijn van een taal. Die vorm is bij spraak kennelijk een geherstructureerde weergave van wat er bedoeld is: [kɔmpɑs] moet begrepen worden als kom pas in de context ik kom pas als je roept; maar het moet begrepen worden als kon pas in de context ik kon pas komen toen jij riep. Er is dus niet een één-op-één relatie tussen vorm en betekenis. Bij de spelling zijn er soortgelijke voorbeelden: week kan een naamwoord of een werkwoord zijn. De verschillen tussen spraak en tekst zijn groot, maar er zijn ook overeenkomsten: beide zijn soms redundant, en soms dubbelzinnig. De letters van het alfabetische schrift komen redelijk goed overeen met de klanksegmenten uit de fonologie. In de spelling zijn voortdurend het fonologische en het morfologische uitgangspunt met elkaar in conflict: moeten de morfemen ongeacht hun omgeving een constante spelling krijgen, of moet je vooral het ‘schrijven wat je hoort’-principe hanteren. De Nederlandse spelling blijkt nu eens het ene en dan weer het andere uitgangspunt te volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opdrachten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningenOver het fonologische en morfologische beginsel hebben van Cohen en Kraak (1972) geschreven. Zij roepen op tot meer onderzoek naar de spelling, evenals Wester (1989), die verschillende artikelen over de interne systematiek van de spelling heeft geschreven. Zie ook Zonneveld (1980) en Kerstens (1981). De systematiek van de Nederlandse spelling en de ermee samenhangende problemen zijn het onderwerp geweest van verschillende proefschriften: Van der Velde (1958), Van Heuven (1978), Verhoeven (1985), Assink (1983) en Zuidema (1988). |
|