Universele fonologie
(1991)–Anneke Neijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||
In de fonologie staan de spraakklanken centraal, en dit boek zal dan ook voornamelijk over klanken gaan. Daarbij moet echter niet uit het oog worden verloren, dat die klanken onderdeel zijn van een groter geheel: het taalsysteem. In dit hoofdstuk wordt toegelicht welke plaats de klanken in de taal innemen en hoe de fonologie zich verhoudt tot de andere onderdelen van de taalkunde. | |||||||||||||||||||||||
Spraak - de aanschouwelijke kantM. Aurelius at liveras perges assure augur quis. Y at sefan socchus tot saves. Taal is iets anders dan spraak, en het onderscheid wordt duidelijker door de aanschouwelijke kant van de taal te scheiden van de onaanschouwelijke. Met het aanschouwelijke wordt bedoeld: dat wat hoorbaar en, wanneer we het over het schrift hebben, zichtbaar is. Merk op dat spraak en schrift in dit opzicht overeenkomstige functies hebben: het zijn allebei uitdrukkingsvormen van de taal, de ene hoorbaar, de andere zichtbaar. Onaanschouwelijk is wat in werking gezet wordt door het taalsysteem. Alleen bij een taal die je kent, zul je woorden kunnen herkennen in een stroom klanken, die woorden tot zinsdelen kunnen groeperen, en er uiteindelijk een interpretatie aan toekennen. We weten dat je Van Gestel als géstel moet lezen, en iemands gestel als gestél. We weten dat hij zette de pot in het nachkasje begrepen moet worden als nachtkastje, terwijl hij zette de pot in het tuinkasje begrepen moet worden als tuinkasje. De zin ze doen het, maar je moet niet vragen hoe moet begrepen worden als hoe ze het doen, en ze zag de man met de verrekijker is dubbelzinnig (wie heeft de verrekijker?). Hoor je een uiting van een taal die je beheerst dan hoor je meer of anders dan wanneer je een uiting van een vreemde taal hoort. Het meerdere betreft de onaanschouwelijke kant van het taalsysteem. Je hoort niet wat je hoort. Spraak en schrift zijn verreweg de belangrijkste methoden om iets in taal uit te drukken, maar het zijn niet de enige methoden. Denk bijvoorbeeld aan het ingenieuze systeem van gebaren dat door doven gebruikt wordt om zich in uit te drukken. In gebarentaal worden relaties tussen betekeniseenheden aangebracht zoals in natuurlijke talen, zodat bijvoorbeeld duidelijk is dat Eet de slang de rat? iets anders betekent dan Eet de rat de slang? Of er wezenlijke verschillen bestaan tussen gebarentaal en gesproken talen, is een kwestie die nader onderzoek behoeft. Er zijn dus verschillende uitdrukkingswijzen voor de taal: naast de spraak ook het schrift en de gebarentaal. Alle drie zijn ze in staat als voertuig van onze gedachten te fungeren, en in dat opzicht zijn ze dan ook gelijkwaardig. Op de verschillen tussen spraak en schrift wordt in de laatste twee hoofdstukken grondiger ingegaan. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||
Bewuste en onbewuste kennisSprekers zijn zich in het algemeen niet bewust van hun spraak - waar het om gaat bij taal is immers de betekenis. Wanneer je wilt vertellen wat deze of gene gezegd heeft, dan gaat dat vrijwel nooit letterlijk. Uitzonderingen hierop zijn bijzondere vormen van taalgebruik, zoals poëzie en cabaret. Freek de Jonge vertelt in één van zijn voorstellingen een verhaal waarin de hoofdpersoon de sleutel van een kistje in de sloot gooide, met als commentaar: Sleutels horen immers in sloten. Essentieel is hier het gebruik van de vorm sloten, en daarom is dat woord niet vervangbaar door greppels of vaarten. In gewoon taalgebruik kan bij het navertellen meestal zonder bezwaar een andere bewoording worden gekozen. De exacte zinsbouw en woordkeuze doen er meestal niet toe, de inhoud is van belang. Daarom zijn taalgebruikers zich niet bewust van de klanken die ze gebruiken. Alleen wanneer de uitspraak afwijkt, valt het op. | |||||||||||||||||||||||
De spraakketen
Fig. 1. De spraakketen. Communicatie verloopt via verschillende schakels tussen spreker en hoorder. (Met kleine wijzigingen overgenomen uit Denes en Pinson 1963.)
In dit boek staan, anders dan in normaal taalgebruik, de klanken centraal. In onze geletterde omgeving wordt al snel gedacht dat de klanken gelijk zijn aan de letters van het schrift. Dat is echter een grote vergissing: klanken zijn trillingen in de lucht, voortgebracht door de spraakorganen, en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||
opgevangen door het oor, zoals de tekening in figuur 1 duidelijk maakt. Het gehele proces van spreken en verstaan wordt de spraakketen genoemd: wat de spreker wil zeggen wordt via een aantal verschillende schakels aan de hoorder doorgegeven. Bij de spreker vormt zich eerst een idee (het cognitieve niveau) dat omgezet wordt in een taalvorm (het linguïstische niveau) waarmee signalen corresponderen die aan de spraakorganen worden doorgegeven (het fysiologische niveau). De spraakorganen brengen geluid voort door lucht in trilling te brengen (het akoestische niveau). Dat geluid wordt door het oor van de hoorder opgevangen en doorgegeven aan de hersenen (het fysiologische niveau). Op grond van kennis van de taal (het linguïstische niveau) zal de hoorder het geluid van een betekenis voorzien (begrijpen wat bedoeld is, het cognitieve niveau), en daarmee is dus, als er niets mis is gegaan, de boodschap van de spreker bij de hoorder aangekomen. Fysisch gezien is een taaluiting een ononderbroken geluidsstroom, maar de mens onderscheidt daarin zonder moeite verschillende stukjes: de mens deelt de geluidsstroom die bijvoorbeeld bij het woord taal hoort op in de segmenten t, aa, en l. Dat de mens de continue geluidsstroom analyseert als een opeenvolging van klanksegmenten blijkt uit versprekingen: jullie vesten me met in plaats van jullie mesten me vet. Het blijkt ook uit het gemak waarmee de mens het alfabetische schrift hanteert: kinderen leren lezen door iedere letter afzonderlijk uit te spreken, en dan achter elkaar te gebruiken. Uit fonetisch onderzoek blijkt echter dat de scheidslijn tussen de verschillende segmenten in de geluidsstroom (akoestisch dus) zeer lastig te bepalen is: de ene klank gaat vrijwel naadloos over in de volgende. Het is vooral op grond van de kennis van de taal dat taalgebruikers in staat zijn om verschillende segmenten te onderscheiden. Bij een vreemde taal is het veel moeilijker om de verschillende segmenten te herkennen. | |||||||||||||||||||||||
Klank en betekenisHet spraakgeluid dat de mens voortbrengt is fysisch te beschouwen als een geluidsstroom, maar blijkt bij het taalverwerkingsproces toch te fungeren als een reeks afzonderlijke klankeenheden, klanksegmenten genoemd, die met elkaar gecombineerd kunnen worden tot nieuwe betekenisdragende eenheden. Van de segmenten waaruit tal bestaat, kan lat gemaakt worden. En dat is wat de mens vooral onderscheidt van andere diersoorten: de mogelijkheid om door combinatie van klanksegmenten nieuwe betekenissen te creëren. Dat de mens van klanken gebruikt maakt is niet zo bijzonder; | |||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||
ook honden, katten, en andere geliefde diersoorten brengen immers klanken voort, maar die beschikken daarmee niet over een zo krachtig combinatiesysteem dat nieuwe betekenissen voortbrengt. Uit de manier waarop iets gezegd wordt, blijkt soms de betekenis. Zo kunnen de woorden slijm, slijk, sloerie op soortgelijke wijze uitgesproken worden, waarmee het verwerpelijke van die begrippen wordt aangegeven. Idem, maar dan juist met een waarderende uitspraak bij woorden als vrede, vrijheid en vriendschap, of met een strenge toon bij reinheid, rust en regelmaat. Dit kan echter geen reden zijn om sl als een negatieve, vr als een positieve, en r als een strenge klank op te vatten: desgewenst kunnen alle genoemde woorden verwerpend worden uitgesproken, of waarderend of streng. De manier waarop iets uitgesproken wordt, kan dus wel betekenis-dragend zijn, maar de klanken sl, vr of r hebben zelf geen betekenis. Wanneer de klanken tot een groter geheel worden gecombineerd, is er wel een directe relatie met de betekenis. Zo is het gedeelte vrij uit vrijheid een combinatie van klanken waaraan een betekenis toegekend is. Dat deze combinatie van klanken deze betekenis heeft is eigenlijk geheel toevallig, en welke betekenis een woord heeft, is onvoorspelbaar. In het Nederlands had het woord boek bijvoorbeeld ‘stoel’ kunnen betekenen, en het woord stoel had ‘boek’ kunnen betekenen. De relatie tussen klank en betekenis is arbitrair, willekeurig. Natuurlijk kan van sommige woorden wel hun voorgeschiedenis worden nagegaan, maar dat speelt in het systeem zoals dat nu gebruikt wordt, geen enkele rol. De klank-betekenis-relatie ligt vast (die wordt per woord geleerd). De relatie wordt arbitrair of willekeurig genoemd, omdat die niet in regels te omschrijven is. Bij onbekende woorden is de betekenis dus niet af te leiden uit de klankeenheden van het woord (al is het soms wel af te leiden uit de manier waarop het woord gezegd wordt of de omgeving waarin het woord gebruikt wordt). De betekenisloze combinaties van klanken, zoals sl en vr, worden onderscheiden van combinaties van klanken die wel betekenis-dragend zijn: de laatste heten morfemen. De woorden vrede, stoel en boek bestaan uit één betekenisdragende eenheid, uit één morfeem dus. De woorden vrijheid en vriendschap bevatten elk twee morfemen: vrij, -heid, vriend, en -schap. Het omschrijven van betekenissen is in het algemeen niet eenvoudig, en bij de achtervoegsels zoals -heid, en -schap is dat vaak nog lastiger. Als we vrij en vriend met vrijheid en vriendschap vergelijken, dan kan de betekenis van de laatste omschreven worden als ‘het vrij zijn’, en ‘het vrienden zijn’. In dit boek worden vooral de kleinere klankeenheden bestudeerd: de afzonderlijke klanken, ook wel de fonen genoemd, en de klanktegenhanger van het morfeem, het foneem. Fonen en fonemen zijn allebei klankeenheden; het verschil zit in de functie die de klanken hebben. Wanneer een klankeenheid een betekenisverschil teweeg kan brengen, spreken we van een foneem. Zo zijn de p en de b fonemen, omdat pad en bad verschillen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||
in betekenis. Woordparen aan de hand waarvan het verschil tussen de fonemen kan worden aangetoond heten minimale paren. Fonemen hebben dus, in tegenstelling tot morfemen, zelf geen betekenis, maar ze kunnen wel in een morfeem gebruikt worden om een betekenisverschil tot stand te brengen. De klankeenheden die geen betekenisverschil teweeg brengen heten fonen. Zo kunnen we de i-achtige ee-klank in meer als foon onderscheiden van de gewone ee-klank in meet, maar er is geen minimaal paar te vinden waarin het verschil een rol speelt. De beide ee-klanken zijn dus geen verschillende fonemen in het Nederlands. Het Nederlands kent wel het onderscheid tussen de l en de r, zoals lap en rap laat zien, maar dat onderscheid speelt geen rol in bijvoorbeeld het Chinees, reden waarom Chinezen die Nederlands spreken juist met deze klanken moeite hebben. Welke fonen ook fonemen zijn, wordt bepaald door het taalsysteem: de Nederlandse verzameling fonemen is anders dan de Chinese. | |||||||||||||||||||||||
Fonologie en fonetiekEnkele tientallen jaren geleden was men ervan overtuigd spraak zichtbaar te kunnen maken op beeldband. Dat zou de oplossing zijn voor blinden: visible speech. Als spoedig bleek dezelfde tekst, uitgesproken door verschillende mensen, zulke verschillende beelden op te leveren, dat men niet een bereid was te geloven dat het om dezelfde boodschap ging. Van de nood een deugd makend heeft men hieruit een methode ontwikkelde omsprekers uit elkaar te houden: de voice print [...] Met de bestudering van de taalklanken houden twee vakgebieden zich bezig: de fonetiek en de fonologie. Het verschil is, dat de fonetiek zich ook met het fysiologische en fysische niveau bezighoudt, terwijl de fonologie zich beperkt tot het linguïstische niveau (zie figuur 1 op p. 15). Met andere woorden: de fonetiek houdt zich ook bezig met invloeden op taalklanken buiten het taalsysteem, dus ook met de spraakorganen, de geluidsgolven die bij spraakgeluid horen, en het gehoor. In de fonetiek worden dan ook wel drie deelgebieden onderscheiden: de articulatorische fonetiek, die zich met de spraakorganen bezighoudt, en dus met de produktie van klanken, de akoestische fonetiek, die spraakgeluid bestudeert, en de auditieve fonetiek, die onderzoek doet naar de waarneming, de perceptie van taalklanken. Zo is er fonetisch onderzoek naar het verschil tussen mannen- en vrouwenstemmen, wat geleid heeft tot ap- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
paraten waarmee vrouwenstemmen automatisch veranderd kunnen worden in mannenstemmen en omgekeerd. Verder is de vraag bestudeerd, hoe je iemand aan zijn stem kunt herkennen, en of er meetmethoden ontwikkeld kunnen worden waarmee iemand aan zijn of haar stemgeluid geïdentificeerd kan worden. In de toekomst naast een vingerafdruk van delinquenten dus ook een stemafdruk. Fonetici meten klanken (de geluidstrillingen), en maken apparaten waarmee klanken voorgebracht worden. Een voorlees-machine bijvoorbeeld, die letters omzet in geluid. Of apparaten waarmee gehandicapten zich verstaanbaar kunnen maken.
Fig. 2. In fonetisch onderzoek spelen meet- en registratieapparatuur een belangrijke rol. Bovenstaande oscillogrammen geven de via een microfoon geregistreerde luchtdrukvariaties weer. Bij (a) een oscillogram van het woord missen. Is de tweede helft van de [s] uitgewist, zoals in (b), dan wordt misten gehoord ('t Hart 1988, p. 69).
Er zijn klankverschillen die er voor het taalsysteem niet toe lijken te doen: klinkers hebben bijvoorbeeld invloed op de aangrenzende medeklinkers (de k's van kiek worden anders uitgesproken dan die van koek), maar daarvan is de taalgebruiker zich doorgaans niet bewust. De verschillen zijn een gevolg van de traagheid van de spraakorganen, en het verschijnsel wordt derhalve coarticulatie genoemd. De foneticus is wel geïnteresseerd in zulke gegevens, de fonoloog heeft er minder belangstelling voor. De fonologie bestudeert klanken vooral vanuit het taalsysteem: het foneem bijvoorbeeld is een typisch fonologische notie. Iedere taal heeft een eigen verzameling fonemen: omdat lat en rat in het Nederlands verschillende woorden zijn, behoren de l en de r tot de verzameling fonemen van het Nederlands. In het Japans en Chinees bestaan zulke minimale paren niet voor de l en de r, en dus zijn het in die talen geen afzonderlijke fonemen. De vraag die de fonologie bestudeert, is, of dit verschil samenhangt met andere klankverschillen tussen de talen. Met andere woorden: of er enige systematiek te ontdekken is in de verzamelingen klanken die de afzonderlijke talen gebruiken. Zo worden in alle talen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
klinkers gebruikt, maar het aantal verschilt per taal enorm. Wat stuurt nu de mogelijkheden? Waarom is de a wel in alle talen vertegenwoordigd? Ook bestudeert de fonologie hoe lettergrepen opgebouwd zijn; uit zulk onderzoek is bijvoorbeeld gebleken, dat er zich allerlei regelmatigheden voordoen. Het is niet toevallig dat het Nederlands de woorden *bkat, *kbat, *tabk en *takb niet kent: de b en de k lijken te zeer op elkaar en zijn daardoor onverenigbaar. De beide t's in nachtkastje worden niet uitgesproken, terwijl dat woord toch uit de delen nacht en kast bestaat, waarin de t's wel gehoord worden. Bovenstaande voorbeelden van typisch fonetisch en fonologisch onderzoek laten de uitersten zien, maar er zijn ook overlappingen tussen beide vakgebieden. Fonetici kunnen bijvoorbeeld een onderscheid ontdekt hebben dat door fonologen in het taalsysteem ingepast kan worden. Omgekeerd wordt fonologisch werk gebruikt door fonetici. Bij het werk aan de voorleesmachine bijvoorbeeld wordt gebruik gemaakt van fonologische regels voor de aanpassing van klanken aan elkaar en voor de plaats van accenten in de zin. Toekomstig onderzoek zal misschien uitwijzen, dat bepaalde regels die nu fonologisch genoemd worden, eigenlijk fonetisch van aard zijn of omgekeerd. | |||||||||||||||||||||||
Fonologie en de andere onderdelen van de grammaticaHet woord grammatica kan verschillend gebruikt worden. In het vreemdetalenonderwijs wordt het vooral gebruikt om de zinsleer mee aan te duiden; grammatica staat dan ook wel voor het boek waaruit gewerkt wordt. Verder wordt de grammatica vaak gezien als een gezaghebbend iets (dan ook wel een normatieve grammatica genoemd), een verzameling voorschriften op grond waarvan bepaalde uitingen niet, en andere wel gebruikt mogen worden. Een voorbeeld van zo'n grammatica is de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Dat boek geeft aanwijzingen voor correct taalgebruik. In de titel van deze paragraaf en in de rest van dit boek wordt grammatica anders gebruikt, nl. als de omschrijving van het taalsysteem. De grammatica is de verzameling van alle regels en uitzonderingen van een taal. Het is gebruikelijk om de fonologie als één van de onderdelen van de grammatica te onderscheiden. De andere onderdelen zijn de morfologie (de woordleer), de syntaxis (de zinsleer), en de semantiek (de betekenisleer). Zie figuur 3. De fonologie beschrijft slechts een gedeelte van het taalsysteem: dat gedeelte dat de klanken betreft. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
Fig. 3. De onderdelen van de taalkunde.
De indeling in figuur 3 is voorlopig slechts een indeling die het gemak van de taalkundige dient: die kan zich tot één bepaald terrein beperken. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat het taalsysteem zelf ook waarschijnlijk uit verschillende onafhankelijke onderdelen (modules of componenten) bestaat - het systeem zou modulair opgebouwd zijn. De onafhankelijkheid van de componenten (hun autonomie) blijkt bijvoorbeeld uit het soort regels of het soort beperkingen dat in een component optreedt. In de syntactische component spelen regels een rol die zinsdelen groeperen tot zinnen, en waarin de plaats van de verschillende zinsdelen beregeld kan worden door van ‘verplaatsingen’ te spreken en van ‘oorspronkelijke plaats’ en ‘werkelijke plaats’. In een vraagzin zoals (1a) is de oorspronkelijke plaats van wat in de bijzin; de werkelijke plaats is voorop. Zin (1a) hangt immers samen met de zgn. echovraag (1b).
In de fonologie spelen verplaatsingsregels geen rol: de fonologische regels betreffen slechts segmenten die aan elkaar grenzen, en nooit segmenten die ver van elkaar verwijderd zijn. Zo wordt een n als m uitgesproken voor de p, maar niet wanneer er een klank tussen staat, vgl.:
Variaties zoals deze worden assimilatie genoemd: de ene klank wordt gedeeltelijk gelijk aan de andere (de m lijkt meer op de p dan de n). Assimilatie lijkt op coarticulatie, maar verschilt daarvan toch, doordat het om een proces gaat dat de taalgebruiker kan besturen: het is mogelijk om, met wat nadruk, de m in aampakken toch als n uit te spreken. Dat is bij coarticulatie nooit het geval. Het onderscheid tussen assimilatie en coarticulatie is dat assimilatie tot de regels van de taal behoort (andere talen kunnen anderssoortige assimilatieregels hebben), terwijl coarticulatie als automatisme volgt uit de werking van de spraakorganen. Uit onderzoek blijkt dat het zinvol is om in het taalsysteem verschillende onderdelen te onderscheiden. Maar daarmee is nog niet gezegd dat de opsomming van de vier modulen hierboven juist is. Wellicht moet er nog een component bij of af. Bovendien suggereert de figuur dat de vier componenten netjes via elkaar aan elkaar gerelateerd zijn. Het verband | |||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||
tussen de componenten kán inderdaad zo zijn, maar er zijn redenen voor twijfel. De fonologie heeft niet alleen invloed op delen van woorden (op de morfologie dus), maar ook op de woorden zelf in een bepaald zinsverband (op de syntaxis dus), wat blijkt uit de vergelijking van de woordvormen in (2) met de zinsdelen in (3):
Ook tussen afzonderlijke woorden in een zin komt dus assimilatie voor. De variatie van aan - aam en een - eem heet allomorfie: het gegeven dat een morfeem in verschillende klankgedaanten kan voorkomen. Heel vaak is assimilatie verantwoordelijk voor het ontstaan van allomorfen, maar niet altijd. De keuze tussen de allomorfen -aal en -aar in ideaal, labiaal, muzikaal, velaar wordt juist bepaald door dissimilatie: eindigt de stam van een woord al op een -l, dan wordt -aar gekozen. Op de vraag hoe allomorfie beregeld wordt, hoe de fonologie zich verhoudt tot andere delen van de grammatica, en op welk niveau van representatie de fonologische regels werken, zullen we in latere hoofdstukken terugkomen. Hoe de verschillende componenten samenwerken, en hoe ze precies hun taken verdelen, is een punt van nader onderzoek. | |||||||||||||||||||||||
SamenvattingSpraak is de belangrijkste uitdrukkingswijze van de taal, maar het is niet de enige: de mens kan ook via schrift of gebaren communiceren. Om de bijzondere plaats van de spraak aan te geven wordt dat de primaire uitdrukkingswijze genoemd. Overigens zijn mensen zich meestal niet bewust van hun spraak; ze brengen geluidsstromen voort, maar ‘denken’ toch eerder in klanksegmenten, woorden en betekenissen. De letterlijke weergave doet in het algemeen niet echt ter zake. Het communicatieproces tussen spreker en hoorder kan schematisch worden weergegeven als een spraakketen. Daaruit blijkt hoe de verschillende representaties van de taalvormen aan elkaar geschakeld zijn. Op het linguïstische niveau zijn verschillende componenten werkzaam: in ieder geval moet de syntactische component van de fonologische worden onderscheiden. Met de studie van de klanken houden twee vakgebieden zich bezig: de fonetiek, die ook de fysiologische en fysische niveaus bij het onderzoek betrekt, en de fonologie, die zich vooral richt op het linguïstische niveau, op onderzoek dus van klanken als onderdeel van het taalsysteem. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||
Opdrachten
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningenTen zeerste aanbevolen: Ter Sprake (ed. Van den Broecke (1988)). In deze verzamelbundel staan hoofdstukken over zulke uiteenlopende zaken als woordklemtoon, sprekerherkenning, versprekingen en dovenspraak, om maar een greep uit het aangeboden arsenaal te doen. De meest gebruikte inleiding in de fonetiek is Nooteboom en Cohen (1988). Volledigheidshalve kunnen ook genoemd worden Zwaardemaker en Eijkman (1928), Eijkman (1955) en Blancquaert (1962). De volledige titelbeschrijving van de ANS is te vinden onder Geerts (1984). De plaatjes op p. 16 en 20 zijn afkomstig uit een aflevering van Actuele Onderwerpen over de nieuwe woordenlijst (1954). Je weet niet wat je weet is geschreven door Van Dort-Slijper e.a. (1976). |
|