Universele fonologie
(1991)–Anneke Neijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met fonologie, klankleer, wordt het terrein van onderzoek aangeduid dat de taalklanken betreft - fonologisch onderzoek is onderzoek naar het klanksysteem van natuurlijke talen. In dit eerste hoofdstuk wordt geschetst welke veronderstellingen een rol spelen bij het huidige fonologische onderzoek, en waarom deze introductie Universele Fonologie heet. Omdat hier met name de hypothesen van de taalkunde in het algemeen behandeld worden, is het goed mogelijk dit hoofdstuk pas later te lezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het klanksysteem van natuurlijke talenDe omschrijving het klanksysteem van natuurlijke talen doet vermoeden dat alle natuurlijke talen hetzelfde klanksysteem zouden hebben. Dat vermoeden is in grote lijnen juist, maar dat het zo is, ligt misschien niet direct voor de hand. Er zijn immers grote verschillen tussen talen en vooral de fonologische verschillen zijn opvallend. Luister maar eens naar een buitenlander die Nederlands spreekt: die kan bepaalde Nederlandse klanken beslist niet vlekkeloos uitspreken. Grammaticaboeken over vreemde talen benadrukken ook de verschillen tussen talen, en dat kan het idee steunen dat talen eerder essentieel verschillend van elkaar zijn dan in essentie gelijk. Die indruk op grond van grammaticaboeken is echter heel misleidend, want wat hetzelfde is, hoeft niet geleerd te worden, en zal dus ook niet in zo'n grammaticaboek vermeld worden. Een feit is, dat er verschillen zijn tussen talen. Maar er zijn ook frappante overeenkomsten. Die overeenkomsten zijn echter zo vanzelfsprekend dat ze vrij gemakkelijk over het hoofd gezien kunnen worden. Alle talen bijvoorbeeld maken onderscheid tussen klinkers en medeklinkers, en er is steeds een afwisselend gebruik van klinkers en medeklinkers (papa en mama laten een regelmatige afwisseling zien). Bij een opeenvolging van twee klinkers, bijvoorbeeld doordat een stam met een klinker eindigt en een achtervoegsel met een klinker begint, wordt in het Nederlands een medeklinker tussengevoegd: judo met -en wordt uitgesproken als judowen (al is de spelling judoën). Dat is geen bijzonderheid van het Nederlands: alle talen tonen een voorkeur voor een afwisseling van klinkers en medeklinkers. Er bestaan wel complexere patronen, maar wanneer een taal bijvoorbeeld een complex patroon van medeklinkers toelaat, dan laat die taal ook steeds de eenvoudiger variant toe (naast sprak zijn dan bijvoorbeeld ook prak en rak mogelijk). Andere overeenkomsten zijn er op het gebied van klankvariaties. Het gebeurt zelden of nooit dat een taal een variatie heeft die uniek is. Het Spaans bijvoorbeeld kent variatie van b en v: de b in sabino (‘cipres’) wordt als v uitgesproken, maar de b in bastante (‘ruim voldoende’) blijft een b. Een soortgelijke variatie heeft in de geschiedenis van het Nederlands plaatsgevonden: het Gotische geban correspondeert met het Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landse geven. Een andere variatie die veelvuldig in talen optreedt is die tussen t en d. Bekijk bijvoorbeeld eens de woorden in (1). (Let daarbij niet op de spelling van het Engelse stopped; wanneer Engelsen dat woord uitspreken eindigt het op een -t.)
Het kan geen toeval zijn dat t en d elkaar afwisselen, en niet bijv. t en b. De meeste taalkundigen gaan er daarom van uit dat het noodzakelijk is om het klanksysteem van natuurlijke talen in het algemeen te onderzoeken: de Universele Fonologie dus. Als we een grammatica beschouwen als de omschrijving van het gehele taalsysteem (niet alleen de zinsleer, de syntaxis, maar ook de andere onderdelen ervan), dan zijn de resultaten van fonologisch onderzoek ook in grammaticaregels samengevat, die voor de afzonderlijke talen niet wezenlijk kunnen verschillen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Universele GrammaticaConsider as a baseline the fact that hundreds of linguists have been studying the structure of English for decades and are far from a complete characterization. [...] Yet children seem to have no such difficulties. If they did, none of us would have learned to speak English. So the question arises of how children - many of whom are not as smart as some linguists - manage to acquire a language by the age of ten or so. Met het benadrukken van de overeenkomsten tussen talen en de universele karaktertrekken van de taalsystemen lijken de verschillen onder tafel te worden geschoven. Toch bestaat er wel degelijk zoiets als bijvoorbeeld het Nederlandse taalsysteem, en dus ook een Nederlands klanksysteem: Nederlandse sprekers zijn daar het levende voorbeeld van, want die gebruiken bijvoorbeeld systematisch het onderscheid tussen -te en -de bij werkwoorden in de verleden tijd. De wetenschap die zich met het Nederlandse taalsysteem bezighoudt kan dus met recht een empirische wetenschap genoemd worden: een vorm van wetenschap die zich ten doel stelt een beschrijving te geven van iets wat werkelijk bestaat, nl. de taalbeheersing van een Nederlander. Dat die taalbeheersing niet tastbaar is, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts in de psyche van de mens bestaat, doet niet ter zake. De zwaartekracht is ook niet tastbaar, maar bestaat daarom nog wel. Het lijkt dus redelijk zoiets als een Nederlands taalsysteem te veronderstellen. Maar hoe zit dat met het universele taalsysteem? Waaraan ontleent dat zijn werkelijkheidswaarde? Het antwoord is te vinden bij het taallerende kind. Het is opmerkelijk dat kinderen snel en vrijwel moeiteloos hun taal leren; dat is des te opmerkelijker wanneer we beseffen dat wetenschappers er nog steeds niet in geslaagd zijn het taalsysteem van welke taal dan ook uitputtend en naar volle tevredenheid te beschrijven. Behalve dit gegeven dient zich nog een ander opmerkelijk gegeven aan: de leden van één taalgemeenschap maken dezelfde ontwikkeling door, en maken zich hetzelfde taalsysteem eigen, ook al is niemand in precies dezelfde situatie grootgebracht, en heeft niemand precies hetzelfde taalgebruik aangeboden gekregen. Ondanks de verschillen in opvoeding heeft iedereen ongeveer dezelfde intuïties over de taal, zonder dat er een bewust leerproces met dat doel heeft plaatsgehad. Zo weet iedereen dat Susan wil een hondje om mee te spelen betekent dat Susan met een hondje gaat spelen, en niet omgekeerd, dat het hondje met Susan gaat spelen. Het betekenisverschil is gering, en is in de praktijk verwaarloosbaar, maar dat maakt zo'n voorbeeld des te treffender: mensen beheersen een taalsysteem met verfijnde nuances die niet het gevolg kunnen zijn van hoe de wereld geordend is, maar die kennelijk zuiver en alleen het gevolg zijn van het systeem dat ze hebben leren beheersen. De verklaring die voor deze observaties gegeven wordt, ligt eigenlijk nogal voor de hand: het taalsysteem is voor een deel aangeboren. Dat zou één van de verschillen tussen mens en dier zijn: de mens beschikt over een bepaald, typisch menselijk taalsysteem dat in aanleg aanwezig is, en slechts op bepaalde punten, op basis van ervaring, nader gespecificeerd wordt. Het aangeboren taalvermogen is wat dit betreft te vergelijken met een print uit een electronisch apparaat: die is in een standaardversie te koop, en de gebruiker soldeert daar de gewenste verbindingen op, zodat de print doet wat er verlangd wordt. Of vergelijk het met een tekstverwerkingsprogramma - dat komt in een standaardversie bij de gebruiker, maar meestal werkt het pas wanneer gespecificeerd wordt welk beeldscherm er gebruikt wordt, en welke printer. Om het de gebruikers niet al te lastig te maken, hoeven ze slechts uit een aantal aangeboden varianten een keuze te maken, en soms zijn er zelfs standaardkeuzes ingevuld om het gros van de echt onwetenden op dit terrein van dienst te zijn. Zo'n standaardversie van de grammatica kan verklaren waarom kinderen snel en doelgericht hun taal leren. De Universele Grammatica vormt een beschrijving van het aangeboren (of biologisch bepaalde) taalvermogen. Daarmee bepaalt de Universele Grammatica welke grammatica's mogelijk zijn, en welke talen voor kunnen komen. De Universele Grammatica is het nog oningevulde systeem waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mee de mens in staat is zich een taal eigen te maken. Daarbij heeft de mens dus geen vrijheid, behalve op de oningevulde punten (die mogelijk al wel een beginwaarde hebben, zoals de zgn. defaultwaarden op een tekstverwerker). Uit het gegeven dat ieder mens met een aangeboren taalvermogen ter wereld komt, volgt direct waarom talen onderling niet drastisch verschillen: slechts op bepaalde punten is variatie toegestaan. De mogelijke verschilpunten worden parameters genoemd; de gegevens die vastliggen worden de principes genoemd. Zo geldt voor alle talen dat ze zinnen opbouwen uit zinsdelen, wat vooral blijkt uit de onscheidbaarheid van woorden die samen één zinsdeel vormen, vgl. (2):
(Hier en in het vervolg zijn onacceptabele voorbeelden met een sterretje onderscheiden van acceptabele.) Voor alle talen geldt eveneens, dat zinsdelen in een bepaalde volgorde geplaatst worden. Bij een echt vrije volgorde zouden zinnen van drie zinsdelen zes volgordevarianten kunnen hebben. De volgende voorbeelden laten zien dat het Nederlands geen vrije volgorde heeft:
Het Nederlands kent dus beperkingen op de volgorde van zinsdelen. Er zijn ook talen waarin wel alle zes varianten voorkomen, maar bij ingewikkelder zinnen blijken toch volgordebeperkingen op te treden. Dus ook die talen zijn niet volledig vrij. Parameterinstellingen kunnen voor de verschillen in volgorde verantwoordelijk gesteld worden. Maar een vaststaand gegeven voor alle talen is, dat de woorden van een zinsdeel bij elkaar blijven staan, met uitzondering van enkele welomschreven gevallen. In het Nederlands zijn woorden zoals daar en er zulke uitzonderingen. Wanneer we bij (2c) en (2d) onbenulligheden in daar veranderen, zijn de voorbeelden grammaticaal: Daar schrijft hij over en Daarover schrijft hij. Andere dan deze twee varianten zijn er echter niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Universele Grammatica als leidraad voor taalkundigenDe veronderstelling dat alle taalsystemen varianten zijn van één aangeboren universeel systeem, is niet alleen van nut bij het verklaren van de taalleerfase en de overeenkomsten tussen talen. Het is ook een veronderstelling die van nut is voor het taalkundig onderzoek. Bij dat onderzoek is namelijk één van de grootste hindernissen dat de taalverschijnselen zich op velerlei manieren laten beschrijven. Bekijk nogmaals de volgordevariaties in het Nederlands: zijn die het gevolg van een regel die twee zinsdelen verwisselt, of van een regel die één zinsdeel verplaatst? (Om de zaak niet nodeloos ingewikkeld te maken, laten we andere beschrijvingsmogelijkheden hier buiten beschouwing.) Soms zijn er binnen de taal die onderzocht wordt geen bewijzen voorhanden die de ene of de andere beregeling afdwingen, en dan biedt onderzoek naar soortgelijke verschijnselen in andere talen uitkomt. En als gedegen onderzoek uitwijst dat in een bepaalde taal de volgordevariaties het gevolg moeten zijn van een verplaatsing van één zinsdeel, dan is dat een argument om er vanuit te gaan dat in alle talen volgordevariaties zo geanalyseerd moeten worden, en dus dat de verwisselingsregels geheel en al verworpen kunnen worden. Het idee van een universele grammatica fungeert dus als leidraad bij het ontwikkelen van taalspecifieke grammatica's. Taalspecifieke grammatica's zijn in feite uitermate lastig te ontwikkelen, omdat ze een verzameling van regels én uitzonderingen zijn. De uitzonderingen zijn zelfs zo opvallend en groot in aantal dat niet-taalkundigen soms verbaasd zijn dat er desondanks nog wel van regels sprake is. Ieder woord in een taal wordt afzonderlijk geleerd, en bij ieder woord kan geleerd worden dat dat woord zich uitzonderlijk gedraagt. Denk aan de sterke en zwakke werkwoorden in het Nederlands: lopen heeft als verleden tijd liep, hopen daarentegen heeft niet *hiep maar hoopte. Omdat de groep sterke werkwoorden klein is, en zich niet verder uitbreidt, ligt de conclusie dat dat de uitzonderlijke groep is voor de hand. Maar niet altijd is dat zo duidelijk. Bij de plaats van klemtoon in woorden bijvoorbeeld zien we naast elkaar tabák en kájak. Welke van deze twee representeert nu de regel in het Nederlands, en welke is de uitzondering? Het onderzoek naar klemtoonpatronen in andere talen kan in zo'n geval bepalend zijn voor de keuze van een analyse. Het onderzoek naar de Universele Grammatica wordt niet gehinderd door uitzonderingen: het aangeboren taalvermogen is misschien wel grillig van opbouw, maar toch voor ieder mens gelijk. De onzekerheden over uitzondering en regel doen zich niet voor, want de Universele Grammatica is een uitzonderingloos systeem. Uit de veronderstelling dat aan ieder afzonderlijk taalsysteem een Universele Grammatica ten grondslag ligt, en dat mensen op basis van die Universele Grammatica plus de leerfase hun taalsysteem ontwikkelen, volgt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook, dat het taalsysteem van iedere afzonderlijke taal leerbaar moet zijn. Wanneer een taalkundige dus een beschrijving voorstelt die niet leerbaar is op grond van mogelijk taalaanbod in die taal, dan kan deze beschrijving om die reden verworpen worden. De taalkunde onderscheidt zich op dit punt van andere empirische wetenschappen, waar vaak het criterium van eenvoud geldt (die beschrijving die het eenvoudigst is, verdient de voorkeur). Bij het taalsysteem krijgt eenvoud een speciale invulling: het systeem dat eenvoudig te leren is verdient de voorkeur. Dat leerbaarheidsfactoren bij talen een rol spelen, blijkt onder andere uit taalveranderingen: het Yiddisch bijvoorbeeld kende enkele eeuwen geleden een stadium waarin d en b op woordeinde als t en p werden uitgesproken. Op dat punt verschilde het Yiddisch dus niet van het Nederlands:
In het hedendaagse Yiddisch worden bild en hob met een d en b uitgesproken. Hoe kan dat? Het verdwijnen van de variatie bilt-bilder en hop-hobn hangt samen met het verdwijnen van de stomme e-klanken op woordeinde. Daardoor werden de vroegere vormen erde en gibe uitgesproken als erd en gib, met een d en b. Stel nu dat een kind het Yiddisch in deze vorm als taalaanbod krijgt: naast de vormen bild en hob met een t- en p-uitspraak komen erd en gib voor met d- en b-uitspraak. Er is nu geen aparte reden meer om erd en gib te onderscheiden van bild en hob, want het gebruik van de stomme e is verdwenen. Een gelijke beregeling van al deze vormen ligt dan voor de hand. In het Yiddish is daarom waarschijnlijk de regel die d en b laat variëren met t en p verdwenen, en worden bild en hob dus steeds met d en b uitgesproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fonologisch onderzoek vroeger en nuTalen kunnen vanuit twee verschillende perspectieven onderzocht worden: synchronisch of diachronisch. Synchronisch noemen we taalkundig onderzoek naar de aard van het taalsysteem op een bepaald moment. Hoe het Nederlands van nu gekarakteriseerd moet worden, bijvoorbeeld, maar ook wat de grammaticaregels waren van het Klassiek Grieks. Tegenover deze synchronische benadering staat de diachronische: daarin wordt onderzocht hoe het taalsysteem zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft. In de diachronische taalkunde wordt bijvoorbeeld onderzocht waar het onderscheid tussen de sterke en zwakke werkwoorden in het Nederlands zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorsprong heeft, en of bepaalde talen historisch aan elkaar verwant zijn. In vroeger eeuwen werden talen meestal vanuit diachronisch perspectief onderzocht, en vooral de fonologie was een dankbaar onderwerp van diachronisch onderzoek. Men probeerde de klanken van een taal te systematiseren op grond van hun geschiedenis, bijvoorbeeld door te wijzen op de regelmatige verschillen tussen moderne en oudere talen. Zo is het Nederlandse vader verwant aan het Latijnse pater. Een van de doelen van het onderzoek naar de veranderingen was, te achterhalen wat de alleroudste taal geweest is. Bij deze onderzoeksopzet werd nauwelijks aandacht besteed aan het taalsysteem van een bepaald moment. Men had gewoon geen belangstelling voor het gegeven dat er regels in talen te ontdekken zijn die niets met de historische achtergrond te maken hebben. Van Wijk (1939, p. 6), een van de eerste Nederlandse fonologen die de taal synchronisch bestudeerden, kenschetst de opvattingen van zijn voorgangers (met name Hermann Paul, die in 1880 een standaardwerk op het gebied van de diachronische taalkunde publiceerde) als volgt: [...] in Paul's tijd hadden de taalkundigen nog niet het rechte oog voor het feit, dat een taal op elk moment van haar bestaan een systeem is, gekenmerkt door een bepaalde evenwichtstoestand zijner onderdelen, - een systeem, welks structuur als zodanig reeds een waardevol studie-object is [...] Met deze opmerking vraagt Van Wijk dus aandacht voor de synchronische taalwetenschap. Opmerkelijk is, dat hij het standpunt van zijn voorgangers op de volgende manier verklaart: [...] en deze onderschatting van het systeem-begrip hing weer daarmee samen, dat men een collectief psychisch bezit, zoals het systeem ener taal is, niet begrijpen kon en het daarom eenvoudig loochende. Van Wijk beschouwde het synchronische systeem dus als een collectief systeem. In dit opzicht zijn de opvattingen opnieuw gewijzigd: het taalsysteem wordt op dit moment niet langer als collectief psychisch bezit beschouwd, maar als individueel psychisch bezit, waarbij het gegeven dat taalgebruikers overeenkomstige systemen ontwikkelen door het aangeboren taalvermogen en het gedeeltelijk overeenkomstige taalaanbod wordt verklaard. Juist doordat ieder individu over een eigen taalsysteem beschikt, kan er individuele variatie zijn. Dat blijkt soms heel duidelijk uit verschillen in woordkeuze en uitspraak, zoals uit een vergelijking van bijvoorbeeld Drs. P en Marcel van Dam blijkt. Van taalverandering is vooral sprake wanneer opeenvolgende generaties sprekers zich andere taalsystemen eigen maken. Een taal verandert wanneer het taalgebruik een andere analyse van de gegevens toelaat (zoals de regel die d/b omzet in t/p in het Yiddisch). Een nieuwe generatie taalgebruikers kan dan een enigszins gewijzigd taalsysteem ontwikkelen. Met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komst van de synchronische taalkunde is derhalve de diachronische taalkunde wel van karakter veranderd, maar niet verdwenen. De veronderstelling dat taalkundig onderzoek zich moet laten leiden door het gegeven dat grammatica's voor een gedeelte aangeboren zijn, de Innateness Hypothesis, is afkomstig van Noam Chomsky. Hij is de grondlegger van de generatieve grammatica, zoals de grammatica genoemd wordt die volgens zijn ideeën wordt ontworpen. (Generatief is een wiskundige term voor een bepaald soort expliciete regels; generatieve taalkundigen hechten veel waarde aan een nauwgezette, ondubbelzinnige omschrijving van het taalsysteem.) In Aspects of the Theory of Syntax (1965) besteedt Chomsky aandacht aan de leerbaarheid van talen, en met name aan het gegeven dat taalgebruikers, cultuur, en omgeving wat dat betreft nauwelijks invloed hebben op het systeem. Eerder lijkt het taalsysteem een gevolg van de evolutie, en dus onderworpen aan biologische noodzaak. De consequentie van dit standpunt is, dat de aandacht verschuift van de bestudering van talen naar de bestudering van grammatica's, en de introductie van de notie Universele Grammatica. Chomsky (1981, 7) omschrijft het als volgt: The study of generative grammar has often been criticized as a departure from the canons of the natural sciences in that it is avowedly ‘mentalistic’, that is, concerned with the rules and representations of the mind/brain - and does not base itself firmly, so it is argued, on the actual events that are observed, such as particular sounds, speech acts, or whatever. To me it seems that exactly the reverse is true. The shift of focus from language (an obscure and I believe ultimately unimportant notion) to grammar is essential if we are to proceed towards assimilating the study of language to the natural sciences. It is a move from data collection and organization to the study of the real systems that actually exist (in the minds/brain) and that enter into an explanation of the phenomena we observe. Natuurlijk moet de taalkundige gedegen en diepgaand onderzoek doen binnen afzonderlijke talen: [...] it is only through the detailed investigation of these particular systems that we have any hope of advancing towards a grasp of the abstract structures, conditions and properties that should, some day, constitute the subject matter of general linguistic theory. (Chomsky 1977, 207) De beschrijvingen moeten expliciet zijn (d.w.z. niet voor meer dan één uitleg vatbaar), en wat dat betreft kan de term generatief voor deze aanpak gehandhaafd blijven. Maar minstens zo belangrijk is dat de beschrijving binnen het Principes-en-Parameters-kader past. Wat dat betreft had de Generatieve Grammatica beter de Principes-en-Parameters-grammatica kunnen heten. Uiteindelijk moet onderzoek binnen dit kader antwoord kunnen geven op de knellende vraag die Jackendoff stelt: hoe is het mogelijk dat er nog lang geen volledige en bevredigende beschrijving van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Engels gegeven kan worden, terwijl die taal toch tientallen jaren lang door honderden taalkundigen onderzocht is? Paradoxaal genoeg leren kinderen het Engels (of welke natuurlijke taal dan ook) moeiteloos binnen tien jaar. De enige verklaring daarvoor is, dat kinderen een voorsprong hebben op de taalkundigen: hun aangeboren taalvermogen, dat sterk sturend werkt in het proces dat ieder kind doormaakt, nl. het ontdekken van de grammatica van de taal die in hun omgeving gesproken wordt. Licht gewijzigd overgenomen uit: L. Gonick, 1989, p. 41. Copyright © BSO, Utrecht 1989.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingHet resultaat van taalkundig onderzoek wordt samengevat in een grammatica. Daarmee wordt bedoeld: de beschrijving van het taalsysteem van de individuele taalgebruiker. Willen verschillende taalgebruikers elkaar begrijpen, dan zal hun taalsysteem in grote lijnen hetzelfde moeten zijn. Dat blijkt ook inderdaad het geval. Zonder dat het de verschillende Nederlan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders expliciet geleerd is, hebben ze toch dezelfde oordelen over zinnen. Waarschijnlijk kunnen kinderen het taalsysteem van de taal die ze horen zo snel ontdekken doordat ze beschikken over een aangeboren taalvermogen. De hypothese dat het taalsysteem gedeeltelijk aangeboren is, heeft geleid tot het onderscheid tussen de Universele Grammatica (de beschrijving van dat gedeelte dat aangeboren is) en de taalspecifieke grammatica (de beschrijving van de uiteindelijke grammatica van een taal, dus ook wat aangeleerd is). De Universele Grammatica bevat, zo wordt verondersteld, principes en parameters. Principes zijn de eigenschappen van grammatica's die vastliggen en parameters zijn de eigenschappen die per taal kunnen verschillen. De synchronische taalkunde doet onderzoek naar het systeem van de taal van een bepaald moment; de diachronische taalkunde onderzoekt hoe taalsystemen in de tijd veranderen. De fonologie bestudeert de klanken van talen. Omdat de volledige verzameling regels van een taal de grammatica van die taal genoemd wordt, kunnen ook fonologische regels grammaticaregels genoemd worden. De taalkunde is een empirische wetenschap; het onderzoeksobject is het taalsysteem van de afzonderlijke taalgebruikers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opdrachten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningenOver de hypothese dat mensen over een aangeboren taalvermogen beschikken, het onderscheid tussen principes en parameters en meer in het algemeen de generatieve grammatica heeft Chomsky verschillende duidelijke, maar toch vrij technische verhandelingen geschreven. Lees bijvoorbeeld Chomsky (1986). Lightfoot (1982) geeft een veelzijdig belichting voor de niet-ingewijde en gaat daarbij ook in op taalverwerving, taalverandering en taalverval. Kaye (1989) heeft een boek geschreven over de algemene achtergronden van de generatieve fonologie. Het boek is zeer leesbaar, omdat het nu eens geen leerboek is. Jackendoff (1987) beschrijft hoe de verschillende onderdelen van de grammatica zich tot elkaar en tot andere cognitieve vermogens verhouden. Nederlandse boeken over de fonologie zijn er niet zo veel. Hier volgt een vrij uitgebreide opsomming: Van Wijk (1939), Cohen e.a. (1959), Van den Berg (1967), Hermkens (1969), Bakker (1971), Collier en Droste (1973), Trommelen en Zonneveld (1979), Booij (1981). Voorbeeld (4), het Yiddisch, is beschreven in Trommelen en Zonneveld (1979, 145). |
|