Wit over zwart
(1990)–Jan Nederveen Pieterse– Auteursrechtelijk beschermdBeelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur
[pagina 108]
| |
7 Op avontuur in AfrikaNaast de feitelijke en officiële aanwezigheid van Europeanen in Afrika was er de gefantaseerde en de onofficiële aanwezigheid. Ongehinderd door de realiteit onthullen de fantasieën en avonturen met des te meer duidelijkheid de logica in Europese verwachtingspatronen. Stereotypen worden in de avonturenverhalen uitgewerkt tot scenario's. Tot de regelmatig terugkerende fantasieën behoren de angstfantasie van de Europeaan als gevangene van de wilden en de machtsfantasie van de Europeaan als koning over de wilden, met als figuranten hetzij dreigende hetzij dienstbare wilden. De karakters die we ontmoeten in westerse jeugdlectuur blijven in veel opzichten dezelfde: antagonistische wilden, doorgaans kannibalen, de Afrikaanse vorst, die nobel is dan wel wreed, de trouwe dienaar. Maar de scenario's en de mix van karakters veranderen, tenminste in bepaalde opzichten, naar gelang de positie van Europeanen op het wereldtoneel verandert. Tussen het klassieke avontuur van de schipbreuk en de koloniale fictie ligt een wereld van verschil. | |
Van Robinson Crusoë tot TarzanIn schipbreukverhalen uit de achttiende en negentiende eeuw was de hoofdpersoon overgeleverd aan de natuur en aan het lot, dat bepaalde of hij ‘goede’ dan wel kwaadwillige wilden ontmoette. Met een schipbreuk begint het avontuur van Robinson Crusoë die zowel menseneters op zijn pad tegenkwam als een ‘goede’ wilde. Tal van thema's die telkens zouden terugkeren in de westerse visie vinden we aangekondigd in dit verhaal van Daniel Defoe uit 1719. Dat geldt voor het thema van de kannibalen, van de redding van een slachtoffer van kannibalen, van Vrijdag als de goede wilde, gered, gekerstend en geknecht. Vrijdag wordt als wilde geacht geen cultuur te kennen en wordt bejegend als was hij een onbeschreven blad: zijn naam mag hij niet houden, hij krijgt een nieuwe naam, die hem inlijft in Robinsons kalender. Het verhaal bevat op profetische wijze de microcosmos van het zelfbeeld van Europees kolonialisme en beschavingsarbeid in de wereld der wilden. Robinson Crusoë was als koopman onderweg op een slavenschip en zijn visie is een typisch burgerlijke - de eenzame christenmens, cultuurschepper en natuurbedwinger in de wildernis.Ga naar eind1 Overigens speelt dit avontuur zich niet af in Afrika, maar op een Caribisch eiland. Een schipbreuk speelt ook een centrale rol in het verhaal van Bernardin de St Pierre, Paul et Virginie (1787). Het is een romantische novelle over het liefdesleed van gelieven uit Franse plantersfamilies op Mauritius, waarin verhoudingen met Afrikanen niet zo'n belangrijke rol spelen. Ze | |
[pagina 109]
| |
De gevolgen van een schipbreuk: Ze zagen zich omringd door acht inktzwarte negers. Journal des voyages Collectienr. 3360
worden als menselijk beschreven. Zo worden de jonge gelieven als ze in noodweer de weg zijn kwijtgeraakt, thuisgebracht door hulpvaardige slaven. Het boek had indertijd een sterke invloed op de stemming in Frankrijk. Onder de ogen van Paul vergaat Virginie in een schipbreuk voor de kust. Schipbreuken waren indertijd spraakmakende gebeurtenissen, zoals de ondergang van de Médusa in 1816 voor de kust van Senegal. Deze veroorzaakte net zo'n opschudding als later het vergaan van de Titanic (1912) en had haar echo in kunst en cultuur, zoals Théodore Géricaults schilderij Het vlot van de Médusa (1819). In het voetspoor van de explorateurs volgden geromantiseerde verhalen voor populaire consumptie en voor de jeugd. Op hun beurt volgden de koloniale veroveraars en empire builders. Koloniale romans waren à la mode rond de eeuwwisseling. Jongensboeken die roemrijke daden van Britse of Franse helden beschreven werden pedagogisch zeer geschikt bevonden. Vrouwen kwamen er nauwelijks in voor, de plots waren seksloos. Over King Solomon's Mines zei Rider Haggard: ‘there is not a petticoat in the whole history’. De Zoeloe-oorlog, de Boeren-oorlog, de wederwaardigheden van Britse kolonisten in Zuid-Afrika, Rhodesië, Kenya, Oeganda en internationale intriges vormden het materiaal voor deze verhalen. Voor een belangrijk deel waren het white settler myths, machtsfantasieën in naam van de blanke kolonisten.Ga naar eind2 Een aantal ervan wordt nog steeds gelezen en verschillende zijn op hun beurt gepopulariseerd van films en stripboeken. Ze zijn metaforen geworden voor de plaats van het Western in de wereld. Een klasse apart in het genre van Afrikaanse koloniale fictie vormen de Tarzan-verhalen van de Amerikaanse schrijver Edgar Rice Burroughs. Zijn eerste boek, Tarzan of the Apes, dateert van 1911 en het laatste van 1944. Tarzan is de zoon van Lord Greystoke, een Britse koloniale ambtenaar die tijdens een inspectietocht in West-Afrika als gevolg van een scheepsmuiterij strandt en omkomt met zijn jonge vrouw. Tarzan blijft | |
[pagina 110]
| |
Kuifje-aanbidding in Belgisch Congo; laatse pagina uit het stripboek van Hergé [pseudoniem van George Remi], De avonturen van Kuifje. Kuifje in Congo. Eerste druk Antwerpen, 1947, Uitgeverij Casterman. Collectienr. 3105
als wees achter en wordt grootgebracht door een stam apen. Geleidelijk weet Tarzan overwicht over de stam te krijgen - niet zozeer door zijn menselijkheid als wel, volgens de auteur, door zijn Engelse aristocratische bloed. Dit is de rode draad die door de verhalen loopt - achtergelaten in de wildernis brengt Tarzan, zoon van een Engelse lord, het tot Lord of the Apes en Lord of the Jungle. Voor de auteur betekenden deze verhalen een speculatie omtrent ‘de relatieve waarde van erfelijkheid, milieu en opvoeding’ in de mentale, morele en fysieke ontwikkeling van een pasgeboren kind.Ga naar eind3 Het is een vertoog in verhaalvorm over sociaal-darwinisme en erfelijkheid, waarbij sombere denkbeelden over rassenvermenging en degeneratie als donkere wolken boven het oerwoud hangen. Verloren beschavingen die zijn verzwolgen door de ‘Afrikaanse duisternis’, een land waarin negers worden overheerst door een stam gorilla's, een stam van zwarte Amazones die niets liever willen dan wit worden, wrede Duitsers die Afrika en Tarzan bij de eerste wereldoorlog betrekken, communistische agenten die naar Afrika gestuurd worden om aan te zetten tot oorlog en revolutie - de Tarzan-verhalen zijn een waar compendium van westerse obsessies en fantasieën.Ga naar eind4 De eerste Tarzan-film werd vlak na de eerste wereldoorlog gemaakt en sindsdien is dit een populair genre gebleven. Het is een forum waarin denkbeelden over cultuur en seksualiteit (‘Me Tarzan, you Jane’) uitgewerkt kunnen worden, maar bovenal verbeeldt het een white settler myth, een witte koloniale machtsfantasie van het type ‘Rambo in Afrika’. | |
[pagina 111]
| |
In de twintigste eeuw kwamen er allerlei variaties op het stramien van de machtsfantasie, hetgeen tot op zekere hoogte parallel liep met de stabilisering van het kolonialisme in Afrika na ongeveer 1914. In een reclameverhaal van Haust-beschuit begint de reis als volgt:
Reklamekaart van Haust beschuit uit de serie ‘Dwars over den Aardbol, de wonderlijke avonturen van Loekie en Jan’. Illustrator M. Güthschmidt. Collectienr. 0569
Dra waren ze in Marokko aangeland
gingen daar fijn passagieren,
in die vuile maar schilderachtige stad
met z'n vele Arabieren.
En weldra:
De zwartjes hielden de auto aan
maar Jan wist 't gevaar te bezweren,
door de Kafferkoning en koningin,
op Haust-beschuit te trakteren.
Het gevaar was bezworen en Afrika ging meer en meer lijken op een uitgestrekt recreatiegebied, ideaal voor jongensavonturen. De ontspanningsen jeugdlectuur volgt het koloniale stramien. De koloniale rangorde en raciale hiërarchie blijven intact. Van Tarzan tot Tintin (alias Kuifje) bevolken dienstbare en uit het lood geslagen Afrikanen de westerse fictie. Vertrouwd is het sjabloon van de blanke avonturier en de derde-wereldbijwagen - zoals Sjors en Sjimmie, Lone Ranger en Tonto, Old Shatterhand en Winnetou. Dekolonisatie lijkt in de jeugdlectuur niet plaats te vinden ofwel weinig verschil te maken.
Wereldbeeld in Europese jongensavonturen - Afrika ligt aan hun voeten. Tekening uit de jaren vijftig van Hans Borrebach, Den Haag. Collectienr. 1435
| |
[pagina 112]
| |
SafariVoor volwassenen is het Afrikaanse avontuur bij uitstek de safari. In 1909 bracht Theodore Roosevelt, president van de Verenigde Staten, een paar maanden in Brits Oost-Afrika door. Volgens zijn eigen opgave schoten zijn zoon Kermit en hijzelf 512 dieren, exclusief het wild voor de pot. Wat betreft de ‘grote vier’ waren dat 17 leeuwen, 12 olifanten, 11 buffels en 20 rinocerossen (waaronder 9 van de toen al nagenoeg uitgestorven witte rinoceros).Ga naar eind5 Zijn boek African Game Trails, dat het jaar daarop verscheen, werd een bestseller. Twee jaar eerder publiceerde Winston Churchill My African Journey (1908), zelf met jachtgeweer en gevelde rinoceros op de omslag afgebeeld. De jacht op groot wild was, net als de vossejacht, van upper class-oorsprong, maar was inmiddels tot een bourgeois-obsessie geworden.Ga naar eind6 Imitatie van de aristocratische cultuur was voor de bourgeoisie het pad naar de hemel. Was de shikar in Brits-Indië een sportieve aangelegenheid voor de upper-class, de Afrikaanse safari had van meet af aan een ander karakter. Ze trok professionele Europese jagers aan, om één simpele reden: ivoor. Sindsdien is de spanning tussen de commerciële jacht en de jacht als semi-aristocratisch tijdverdrijf toegenomen. Ook bij het tegenwoordige World Wildlife Fund, dat zich toelegt op bescherming van uitstervende diersoorten, speelt dit onderscheid nog een rol. De safari is een proeve van superioriteit van westerse technologie en een symbolische episode in de kolonisering van Afrika - ‘Donker Afrika’
Winston Churchill, My African journey. London, 1908.
Omslag van ‘Een jachtavontuur in Afrika’. Collectienr. 3400
| |
[pagina 113]
| |
is beheersbaar. Het gegeven dat een feodaal privilege, de jacht op groot wild, verplaatst werd van Europa naar Brits Oost-Afrika geeft te denken, ook omdat mensen in het safariperspectief op Afrika gemarginaliseerd worden. Wilde dieren staan letterlijk centraal. Wat dit betreft is het safariperspectief een voortzetting in rechte lijn van Herodotus' Afrika als ‘land van wilde beesten’. In het safariperspectief en daarop geïnspireerde natuurfilms verschijnt Afrika als een natuurwereld, niet als een culturele, door mensen gemaakte, wereld. Dit is het Afrika dat in het Westen wordt geëtaleerd en geadverteerd en het meest zichtbaar is, zodat gemiddelde westerlingen meer vertrouwd zijn met Afrika's wilde dieren dan met Afrika's mensen. In 1987 wijdde Time magazine een coverstory aan Africa - vanaf de omslag kijkt een leeuwin ons vastberaden aan. Het essay dat op de omslag wordt aangekondigd gaat over wilde dieren en degenen die aan het woord komen hebben aan mensen weinig boodschap, zoals Hugh Lamprey van het World Wildlife Fund: ‘If there was one species you could remove to the benefit of the earth, it would be man.’Ga naar eind7 Beschrijvingen van de natuurreservaten, ook recent, doen soms sterk denken aan de dagen van het kolonialisme. Zo begint Patrick Marnham een hoofdstuk over de wildparken met de opmerking: ‘As the African state and its game parks become more independent, they fall to pieces’. Zijn beschrijving van een reservaat dat nog door een Europeaan beheerd wordt is lyrisch van nostalgie: ‘And so, for a brief period, Victorian Africa was recreated with its wealth of game and hostile natives and the European's private army’.Ga naar eind8 Dat waren tijden - in Brits Oost-Afrika kon een eenvoudig man jagen als een edelman, er een leger op nahouden en bovendien verdienen aan de jacht. ‘Hostile natives’ vormden het enige probleem maar ook een soort sport. Op Europese ansichten van Afrika is menigmaal een Europeaan op jacht te zien, telkens op het punt om het beslissende schot te lossen en telkens geflankeerd door een dienstbare Afrikaan. De safari is nu een luxe sport voor oliemagnaten uit Texas en investment bankers uit New York - ‘businessmen who find stalking big game a fitting relaxation after tension-filled corporate hunting.’Ga naar eind9 De jacht is een elitemetafoor gebleven. | |
Kannibalen...the Cannibals that each other eat, the Anthropophagi, and men whose heads Do grow beneath their shoulders. De herontdekking van de klassieken in de Renaissance bracht ook de verhalen en geografieën van Herodotus en Plinius weer in omloop. De wereld van de oudheid was een wereld omringd en begrensd door monsterlijke wezens en fenomenen. Het was dankzij cultuurhelden als Hercules, Theseus, Odysseus dat deze gevaren werden bezworen en de grenzen van tijd tot tijd werden verlegd. Ook de Europese middeleeuwen kenden zulke cultuurhelden, zoals Sint Joris en Sint Michiel, de drakendoders. Maar niettegenstaande de inspanningen van de ridders van het christendom waren alle monsters de wereld nog niet uit. De Renaissance was een wedergeboorte niet alleen van klassieke kennis maar ook van klassieke mythen. Zo verscheen in Engeland in 1556 een populair werk, A Summary of | |
[pagina 114]
| |
the Antiquities and Wonders of the World... Out of the Sixteen First Books of... Pliny. Het was een inventaris van wonderlijke wezens, waaronder eenogigen, hondkoppigen, menseneters, Troglodyten, spermatofagen en antipoden of tegenvoeters nog de minst verontrustende waren. Zo wordt ons over de Ethiopen verteld:
Bierviltjes: Oranjeboom (Nederland) en Pappenfabrik Haunoldmühle (Duitsland). Collectienrs 1530 en 1529
Of the Ethiopians there are divers forms and kinds of men. Some there are toward the east that have neither nose nor nostrils, but the face all full. Others that have no upper lip, they are without tongues, and they speak by signs, and they have but a little hole to take their breath at, by the which they drink with an oaten straw. There are some called Syrbote that are eight foot high, they live with the chase of elephants. In a part of Affricke be people called Ptoemphane, for their king they have a dog, at whose fancy they are governed... Etc.Ga naar eind10
Wat opvalt is hoe weinig van deze wezens de zestiende en zeventiende eeuw overleven. Het zijn voornamelijk de kannibalen die standhouden; van anderen wordt nauwelijks meer vernomen. In achttiende-eeuws Europa heeft men in het algemeen weinig boodschap aan deze mythisch-monsterlijke wezens. De thematiek van de kannibalen lijkt zich dus in een uitzonderlijke populariteit te verheugen. De vraag dringt zich op: waarom kannibalen, en niet de mensen zonder hoofd (die Shakespeare in 1604 nog noemt), de eenogigen, of hondkoppigen? Is dat misschien omdat ze meer op realiteit berusten dan andere verhalen over mythische mensentypes? In recente literatuur over dit onderwerp wordt erop gewezen dat kannibalisme nimmer waargenomen en altijd ‘van horen zeggen’ is. Het gaat in wezen om een mythe ter rechtvaardiging van verovering.Ga naar eind11 De literatuur is in de loop van de tijd soberder geworden. Een standaardrelaas gaat als volgt. Als een ver en vreemd volk hierover ondervraagd wordt - ‘Bent u menseneters?’ - is het antwoord, na overleg met de oudste aanwezige, gewoonlijk: ‘Nee, alleen heel vroeger. Maar wel dat volk’ - volgt de naam van een ver en vreemd volk - ‘dat zijn merkwaardige mensen.’ De meeste kannibalenverhalen zouden aldus in omloop gekomen zijn volgens een doorgeefsysteem van regionale vijandbeelden, collectieve bangmakerij en volkenkundige roddel. Dit afgezien van kannibalisme als een extreem verschijnsel in noodsituaties, zoals bij rampen. Ook moet onderscheid gemaakt worden met rituele praktijken van bepaalde volken waarbij bijvoorbeeld een klein deel van een overwonnen vijand ritueel verorberd wordt om de levenskracht van de tegenstander bij zich in te lijven. Dit is geen kannibalisme als volksgebruik, maar een vorm van krijgersmagie, die weinig of niets gemeen heeft met de westerse populaire voorstelling van kannibalisme. De vraag waarom het thema kannibalisme zo populair is blijft dus bestaan. Aan welke psychologische behoeften voldoet deze folklore dat ze zo lang standhoudt? De kannibalenhumor is het meest afgezaagde cliché over het niet-Westen; de blanke explorateur in de kookpot is een constant thema van 1870 tot 1970.Ga naar eind12 In feite kent het kannibalenmotief een langere geschiedenis, waarbij het niet steeds dezelfde betekenis noch dezelfde vorm heeft. We kunnen bij het kannibalenthema zes perioden onderscheiden: de oudheid; de middeleeuwen; de zestiende en zeventiende eeuw en de Nieuwe Wereld; de | |
[pagina 115]
| |
negentiende eeuw en Afrika; eind negentiende eeuw tot heden, kannibalenhumor; 1980 tot heden, gemoderniseerd kannibalisme. In de eerste twee perioden hebben verhalen over kannibalisme betrekking op Europa zelf, hetzij als een kwalijk gebruik onder naburige volken, hetzij als gevolg van een noodtoestand in door hongersnood geteisterde gebieden.Ga naar eind13 Door de Europese geschiedenis heen is kannibalisme een mythologisch en literair thema, van de oervader Kronos die zijn kinderen verslindt tot Dantes Inferno en ettelijke sprookjes, zoals Hans en Grietje of Roodkapje, waarin het eten van mensen een belangrijk motief vormt.Ga naar eind14 De derde periode geldt de eerste niet-Europese vorm van menseneten. Hieraan is de term kannibalen ontleend, door verbastering van Caribals, of bewoners van de Caribische eilanden. De wereld van de Europese middeleeuwen was een religieuze wereld van wonderen, fabels en demonen
‘Schijn bedriegt.’ Tekst: ‘Hier ver vandaan, in Afrika, Daar wonen deze zwartjes; Ze zien er nog wel vriend'lijk uit, Denkt gij wellicht. Maar hartjes, De schijn bedriegt u hier alweer, Want zie, ik weet het beter, Ze heeten Njem-njem, en dat is Hetzelfde als “menscheneter”. Wordt gij nu bang? Wat malligheid! Ze zullen u nooit eten; Den verren weg naar Nederland Kan geen der Njem-njems weten.’ Collectienr. 2273
| |
[pagina 116]
| |
en de ontdekking van wilden in nieuwe continenten stelde Europa in staat om de overgang te maken ‘van wonderen naar verifieerbare monstruositeiten: van hemel naar aarde’, aldus Winthrop Jordan.Ga naar eind15 De overzeese wilden vervulden zodoende een rol in het Europese seculariseringsproces; de beschuldiging van kannibalisme diende bovenal als rechtvaardiging voor de verovering van Amerika. Ambivalentie vis à vis de Nieuwe Wereld, van utopie (Montaigne, Thomas More) tot aversie (Shakespeare, Defoe), speelden de auteurs parten in het ‘nieuwe kannibalisme’ als literair thema. Het thema leefde opnieuw op in de negentiende eeuw, in het lexicon van explorateurs en missionarissen, de cultuurhelden van expansionistisch Europa. Het had nu voornamelijk betrekking op Afrika. Wederom verlegde zich de ‘grens van het bekende’ en thema's uit de ‘eerste periode van ontdekking’ (de Nieuwe Wereld) werden overgeheveld naar de ‘tweede periode van ontdekking’ (die van het binnenste van Afrika). Wederom ook was het aangezicht van het onbekende even angstaanjagend, met dezelfde merkwaardige wezens en verschijnselen en met kannibalen in de hoofdrol. In T.H. Huxley's Man's Place in Nature (1863), een wetenschappelijk werk van een gerenommeerd antropoloog, treffen we plotseling een passage aan over ‘kannibalisme in de Congo in de zestiende eeuw’, ontleend aan een toenmalig Portugees relaas en geïllustreerd met een ijzingwekkende gravure van een ‘menselijke slagerswinkel’. In het datzelfde jaar verschenen Savage Africa van Winwood Reade wordt ons toevertrouwd: ‘the mob of Dahomey are maneaters; they have cannibal minds; they have been accustomed to feed on murder.’ In een werk uit 1886 over Stanley's reizen ten slotte draagt een sobere afbeelding het achteloze onderschrift ‘kannibaal’.
Illustraties van George van Raemdonck uit A.M. de Jong, De wereldreis van Bulletje en Bonestaak. Amsterdam, 1929/1957, Arbeiderspers. Collectienr. 0776
| |
[pagina 117]
| |
Stanley was carried away in his zealous horror of anthropophagy and repeated every tale of cannibal tribes that he heard in addition to creating quite a number of his own. Winwood Reade sprinkled cannibals about West Africa rather like raisins in a cake. ... Lady Flora Lugard postulated the existence of ‘a belt of cannibalism... across the whole breadth of Africa’.Ga naar eind16
Hoofdmotief bij dit kannibalenthema is de vorming van een vijandbeeld van de inheemse volken ter rechtvaardiging van verovering; een ander element is literaire sensatiezucht. Ten tijde van het imperialisme gingen van verhalen als Henry Wards Five Years with the Congo Cannibals (1890) er dertien in het dozijn. Een Frans jongensboek uit het interbellum opent met het hoofdstuk ‘Gevangene der Kannibalen’.Ga naar eind17 De logica van de populariteit van deze metafoor is, om met Patrick Brantlinger te spreken, dat ‘Hoe meer Europeanen Afrikanen overheersten, des te “wilder” Afrikanen kwamen te lijken.’Ga naar eind18 Een ander aspect van het kannibalenmotief dat zich in de negentiende eeuw deed gelden is dat van de contra-utopie. Een onderstroom in de westerse visie associeerde het primitieve ‘natuurlijke’ leven met het paradijs - hoe dichter bij de natuur des te dichter bij het paradijs. Deze utopische tendens moest, juist in de victoriaanse tijd, beheerst en bezworen worden.Ga naar eind19 Het leek van tijd tot tijd alsof de Schotse missionarissen, de bijbel in de hand, zich rechtstreeks tegen de dichters van de Romantiek en tegen hun idyllische voorstellingen van het bestaan in de tropen keerden, om als tegenbeeld de Afrikaanse situatie te schetsen als een pandemonium, een tafereel van duivelaanbidding en kannibalisme; alsof al deze verslagen van explorateurs en missionarissen omtrent het donkere continent telkens weer moesten bevestigen: het leven van de wilden is niet aantrekkelijk, paradijselijk. Het is deze moraal die spreekt uit volksprenten uit deze tijd, bijvoorbeeld uit De Lotgevallen van Cyprien Kikkertje (Imagerie d'Épinal). Cyprien Kikkertje is een apothekersassistent die droomt van verre landen, zoals het land van de wildeman op het uithangbord van de apothekerij waar hij werkt. Hij gaat scheep, wordt achtergelaten op een eiland in Nieuw Caledonië, ontmoet er een wilde, wordt onthaald en gedurende zes maanden vetgemest, om ten slotte door de kok aan het mes te worden geregen. Dan schrikt Cyprien wakker uit zijn droom. Een jaar later zien we hem gezeten voor de apothekerij, getrouwd met de dochter van zijn baas. Moraal: het is beter om de wilden te mijden. Deze raad neemt een andere avontuurlijke jongeman, onder de omineuze naam Narcisse Aventureux, niet ter harte. In Le Naufrage, de schipbreuk, uit dezelfde serie, eindigt hij dan ook aan het spit. Hier fungeert het kannibalenthema ter ondersteuning van Europese arbeidsethiek en burgerlijke moraal. Avonturen in het verre en vreemde lopen fataal af. ‘Wilde fantasieën’ kan men daarom beter uit zijn hoofd zetten. Victoriaanse verdringing en de kleinburgerlijke traditie van de prentenmaker Épinal sluiten hier op elkaar aan.Ga naar eind20 Toch deed zich, vanaf eind negentiende eeuw, een ‘terugkeer van het verdrongene’ voor: een herleving van romantische natuurverering en een identificatie van ‘wilden’ met de natuurstaat, als de paradijselijke oerstaat, | |
[pagina 118]
| |
‘... want dit alles was slechts een droom geweest die Kikkertje geheel van zijn zin tot reizen genas...’ ‘Wilde’ fantasieën kan men beter uit zijn hoofd laten. Epinal prent nr. 51 Collectienr. 2778
oftewel een rehabilitatie van de goede wilde. Signalen hiervan zijn Gauguins migratie naar Tahiti, het fauvisme van Matisse, het werk van Rousseau le Douanier, l'art nègre die in Parijs in de mode raakt, of ook, later, bewegingen als de Wandervögel in Duitsland en het nudisme. De retoriek van de kannibaal treedt hier op als een barrière, opgeworpen op een juist in deze periode vloeiende psychologische en culturele scheidslijn. Juist in deze tijd is er een reactivering van Europese ambivalenties, een thematiek die Freud aanroerde in Das Unbehagen in der Kultur (1930). Rond 1900 veranderde de kannibaleniconografie van karakter. Angst en bedreiging maakten plaats voor humor en de toon werd ironisch. De negentiende-eeuwse bangmakerij verdween en het stramien van de luchtige kannibalenhumor zoals we die tot op heden kennen kreeg vorm. Winwood Reade was wat dit betreft een voorloper. Reade wijdde een hoofdstuk aan ‘The Philosophy of Cannibalism’, waarin hij onderscheid maakte tussen ritueel kannibalisme, dat in praktijk gebracht zou worden door bepaalde ‘... En zo is het gebeurd dat Narcisse Aventureux in plaats van de beroemde reiziger te worden die hij zich gedroomd had te zijn, zijn loopbaan voortijdig eindigde in de ingewanden van uitgehongerde kannibalen. Waarom ook had hij het spreekwoord vergeten dat gebaseerd is op het gezag van lange ondervinding en dat zegt: “Jaag de wilde weg, hij komt in galop terug”...’ Pellerin Collectienr. 1791
| |
[pagina 119]
| |
Westafrikaanse volken, en een andere vorm die ‘simply an act of gourmandise’, van lekkerbekkerij is. ‘A cannibal is not necessarily ferocious. He eats his fellow-creatures, not because he hates them, but because he likes them.’ We zien hier het begin van de ironisering van het kannibalenthema, het begin van de moderne kannibalenmythe, die gastronomisch van aard is. Rond 1900 waren de bittere koloniale conflicten in Afrika voorbij; er vonden wel opstanden plaats maar die waren voor de Europeanen niet werkelijk bedreigend meer. De pacificatie en de domesticatie van Afrika waren begonnen; dienovereenkomstig werd ook het beeld van de Afrikaan gedomesticeerd. De clou van de nieuwe kannibalenhumor draait meestal om de tegenstrijdigheid van de wilde gourmand. Een wilde, dus een kannibaal, maar een kannibaal met verfijnde keukenmanieren, met de attributen of attitude van de westerse cuisine. De kannibaal-gourmand werd aldus de icoon van de gekoloniseerde wilde en het gepacificeerde Afrika. Ze laat verwestersing zien in de attributen van het kannibalisme en zegt tevens: in wezen is er niets veranderd, onder de westerse aankleding zijn Afrikanen nog steeds wilden. Zodoende fungeert deze icoon als een overbrugging tussen oude en nieuwe beelden van Afrikanen en als ondersteuning van de koloniale beschavingsmythe; ze verzoent tegenstrijdige Europese fantasieën en bevestigt Europeanen in hun geloof dat Afrikanen nog steeds wilden zijn, nog steeds inferieur. Dit rechtvaardigt zo het voortduren van de westerse suprematie. In Fred, Mile et Bob, de voorloper van Kuifje in Afrika, merkt Bob in de kookpot op, dat het inderdaad triest is: ‘Ze hebben er zelfs niet een paar sjalotten en een laurierblad bijgedaan!’ Hier vraagt de jonge reporter er dus om verorberd te worden door tenminste beschaafde kannibalen. Dit zet de toon voor latere grappen. Is dit een afdoende verklaring voor de chronische populariteit van de kannibalenhumor? Het is een humor die inmiddels diverse tijdperken doorstaan heeft - kolonialisme, twee wereldoorlogen, dekolonisatie en de
‘... ze hebben er zelfs niet een paar sjalotjes en een laurierblaadje in gedaan!’ Les Aventures en Afrique de Fred, Mik et Bob. (F) Collectienr. 2406
| |
[pagina 120]
| |
recente derde-wereldproblematiek. Sinds 1900 is in de teneur ervan weinig veranderd. Ook weinig veranderd gedurende deze periode is de westerse hegemonie over Afrika en meer algemeen de derde wereld.
Significant is dat de beschuldiging van kannibalisme van beide kanten kwam. Zo kon slavernij worden ervaren als een vorm van kannibalisme; zoals in een anoniem gedicht van een slaaf uit 1793: Here de white man beat de black man
Till he's sick and cannot stand.
Sure de black man be eat by white man!
Will not go to white man land.Ga naar eind21
Door Afrikanen en mensen in de derde wereld is de westerse overheersing vaak ervaren en beschreven als een vorm van kannibalisme. W. Arens geeft er verschillende voorbeelden van; zo zou in Tanzania ‘bloedzuiger’ een gebruikelijke bijnaam voor Europeanen zijn.Ga naar eind22 Voor Jack Forbes is dit het ware gezicht van de westerse expansie, hetgeen hij in A World Ruled by Cannibals karakteriseert, vanuit Amerikaans-indiaans gezichtspunt, als een ernstige vorm van psychose.Ga naar eind23 Bob Marley zong ‘Babylon is sucking the blood of the poor’. Het hoeft geen verbazing te wekken dat deze tegenbeschuldigingen van de kant van de derde wereld in het Westen niet werden geventileerd.
Leuke Ogenblikken nr. 4. NL Collectienr. 1981 b
Toch lieten ook Europeanen zich in deze termen uit. In 1899 veroordeelde Herbert Spencer (die het begrip de ‘strijd om het bestaan’ introduceerde) het Europese imperialisme in deze bewoordingen: ‘... the white savages of Europe are overrunning the dark savages everywhere ... the European nations are vying with one another in political burglaries ... (Europe has) entered upon an era of social cannibalism in which the stron-
‘Menu’. Op de voorgrond ‘Pieds à l'Huile’. Le Journal amuseant, 13-12-1902 Collectienr. 2292
Kaart van Gomez Diatz. B Collectienr. 0293 | |
[pagina 121]
| |
‘Une scène de cannibalisme dans le haut-Congo (en 1860, en 1911).’ Kannibalisme vijftig jaar later - een Franse kritiek op het Europese kolonialisme. De Europese mogendheden snijden de Congo aan stukken. Le Rire, 4-11-1911 Collectienr. 0070 b
ger nations are devouring the weaker.’ In een essay over ‘Re-Barbarization’ stelde hij de cultuur van ‘savage imperial society’ hiervoor verantwoordelijk: ‘Literature, journalism, and art, have all been aiding in this process of re-barbarization.’Ga naar eind24 L'Assiette au Beurre, een paar jaar later, draaide de kannibalenmythe om in een tekening van een zwarte vrouw geroosterd boven een vuurtje, met als onderschrift: ‘De enige kannibalen in Afrika zijn de blanken.’Ga naar eind25 Deze omkering is ook het thema van een cartoon in Le Rire (4.xi.1911) waarop Afrikanen een blanke in mootjes snijden - in 1860, en Europeanen de Congo in stukken snijden - in 1911. Een cartoon in het Belgische Hooger Leven in 1937, als er sprake van is dat de Belgisch Congo aan Hitler zal worden overgedragen, is ook niet mis te verstaan: ‘Zijn er nog liefhebbers voor negersoep?’Ga naar eind26 In dit licht krijgt de westerse kannibalenhumor een ander karakter. Het gaat om een uitwisseling van Hobbesiaanse mensbeelden - de mens is de mens een wolf - waarbij de beeldvorming van de machtigste partij de overhand heeft. De logica van het standpunt van de machthebber houdt in dat het slachtoffer schuldig is - blaming the victim. Aan de westerse houding en praktijken tegenover overheerste economisch achterliggende volken is volgens deze redenering niets verkeerd, want zouden zij de kans krijgen, dan zouden ze ons verslinden... Kannibalenhumor heeft een legitimerende en geruststellende functie, die het westers geweten verzoent met de bestaande verhoudingen. Volgen we echter de logica van de projectie - oftewel zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten - kan dan dit chronisch toeschrijven van kannibalistische aandriften aan vreemde volken iets anders betekenen dan dat Europeanen zichzelf, au fond, als kannibalen beschouwen? Kannibalisme als culturele metafoor leeft nog steeds. Een popgroep met de naam Fine Young Cannibals en een recente bestseller van Tama Janowitz, een jonge schrijfster uit New York, A Cannibal in New York, illustreren het gebruik van dit beeld als instrument van maatschappijkritiek of ‘kritische utopie’. | |
[pagina 122]
| |
Het leeft ook nog in verhouding tot Afrika. Belgen in de Congo vroegen zich na de oorlog af of er wel sprake kan zijn van ‘beschaving’ bij ‘kleinzonen van authentieke menseneters’.Ga naar eind27 Ook de dekoloniseringsstrijd ging gepaard met de herleving van negentiende-eeuwse beeldvorming (Kenyatta werd door de Engelsen ‘a leader of darkness and death’ genoemd). Het bewind van Idi Amin is beschreven als een vorm van ‘ritual cannibalism’ en ‘refrigerated cannibalism’. Weliswaar wordt dit ook zo gekarakteriseerd in Afrikaanse bronnen,Ga naar eind28 maar het ligt anders als deze kenschets deel uitmaakt van een hoofdstuk over Afrika sinds de onafhnakelijkheid onder de titel Caliban's Kingdoms in een boek over moderne geschiedenis.Ga naar eind29 Wat grappen en cartoons betreft lijkt de kannibalenhumor in de meeste westerse landen al minstens een decennium op zijn retour te zijn. Een uitzondering hierop is de Bondsrepubliek Duitsland waar kannibalencartoons, in luchtige periodieken als Wochenende en Quick, tot op heden niet alleen floreren maar zich ook in nieuwe variaties voordoen. Opmerkelijk is bijvoorbeeld wat men zou kunnen noemen high tech-kannibalisme. Europeanen die geroosterd worden in een reusachtig broodrooster opgesteld in de bush - onderschrift: ‘Nu zie je wat ze met al die dingen voor de Derde Wereld doen’ (Bild am Sonntag 7.xii.1987). Een machine midden in de jungle die de argeloze blanke grijpt, waarna er blikjes uit rollen en een neger met blikopener komt toesnellen - onderschrift: ‘Ontwikkelingshulp’ (Report 26.x.1980). Een elektrische grill die door blanken wordt aangevoerd ter modernisering van de kookpot, waar intussen een andere blanke in vertoeft. De teneur is zonneklaar: westerse ontwikkelingshulp en technologie worden door onverbeterlijke wilden tegen ons gebruikt.Ga naar eind30 De politieke strekking van dit soort humor is evident. Deze humor van de borreltafel vormt een pregnant voorbeeld van de algemene problematiek die bij dit alles aan de orde is. Hij illustreert hoe een bepaalde beeldvorming, die in de negentiende eeuw vorm heeft gekregen door ontlening aan de zestiende eeuw en aanpassing van de klassieken, zich heeft verhard. Deze beeldvorming wordt gereproduceerd, eerst als motivering voor kolonialisme en vervolgens voor neo-kolonialisme en voor een conservatieve houding ten aanzien van de derde wereld. De suggestie van dit type humor is dat Afrikanen in al die tijd niet veranderd zijn. Wat het in werkelijkheid aantoont is dat Europeanen al die tijd niet veranderd zijn. ‘Nu zie je wat ze met al die dingen voor de Derde Wereld doen.’ Technologisch kanibalisme als nieuwe vorm van kannibalenhumor, gericht tegen ontwikkelingshulp. Bild om Sonntag, 7-12-1987
|
|