Wit over zwart
(1990)–Jan Nederveen Pieterse– Auteursrechtelijk beschermdBeelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur
[pagina 76]
| ||||||||||||||||
5 Kolonialisme en populaire cultuur‘Ik ken het spel’, zei in 1868 de Ethiopische keizer Tewodros II niet lang voor hij verslagen werd door een Britse invasie en zelfmoord pleegde. ‘Eerst de handelaars en de missionarissen: dan de ambassadeurs: dan het kanon. Het is beter om meteen over te gaan tot het kanon’.Ga naar eind1 In 1800 beheersten Europeanen 35 procent van het aardoppervlak, in 1878 was dit 67 procent en tussen 1878 en 1914, de periode van het ‘nieuwe imperialisme’, breidde de Europese controle zich uit tot over 84, 4 procent van de aardbodem. Die uitbreiding vond voornamelijk plaats in Afrika, dat daarom nog vers in het koloniale geheugen van Europa ligt. De voornaamste vraag die ons hier bezighoudt is: welk licht werpt de Europese populaire cultuur op dit tijdperk van imperialisme? De koloniale opmars kwam voort uit een situatie waarin Europese handelaars steeds verder opdrongen aan de Afrikaanse kusten. Zij pleegden inbreuk op de handelsmonopolies van Afrikaanse vorsten en deden steeds vaker een beroep op militaire interventie. Deze gunboat diplomacy leidde tot verschillende incidenten, maar daar bleef het bij, want de algemene politieke opinie in Europa was antikoloniaal. Van Afrika kon commercieel profijt getrokken worden zonder dat verovering en kolonisering nodig zouden zijn. Er vonden verschillende vroegere Europese excursies plaats in Afrika bezuiden de Sahara, maar de eerste koloniale operaties waren de Franse verovering van Gabon (1843-44) en Senegal (1854-65), de Britse oorlogen tegen de Ashanti (1850 en 1863) en de Abessijnse veldtocht (1867), die aanleiding was voor bovengenoemde uitspraak van Tewodros. De gebeurtenissen raakten in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw echter in een stroomversnelling en een nieuw imperialistisch tijdperk brak aan. | ||||||||||||||||
Chronologie van de verdeling van Afrika
| ||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
Krijgers versus soldatenWhatever happens, we have got The Maxim Gun, and they have not. Met de verslaggeving van koloniale conflicten in de media waren nationaal prestige en militair moreel gemoeid, tegen een achtergrond van toenemende nationale rivaliteit binnen Europa. Allengs begon de boulevardpers zich met de expansie in te laten. Was imperialisme voordien louter een staatsaangelegenheid van elites of koloniale belangengroepen, nu brak de tijd aan van volksimperialisme. In de jaren '80 van de negentiende eeuw werd imperialisme in verschillende westerse landen voor het eerst een populaire zaak. Dit ging gepaard met grootscheepse patriottische propaganda en massaal chauvinisme. Een bewust gevoerde propagandapolitiek was in belangrijke mate verantwoordelijk voor deze ontwikkeling, al zag deze periode ook de culminatie van alle vooroordelen die de eeuw opgespaard had. Populaire cultuur werd in de periode van het kolonialisme meer dan voorheen een instrument voor politieke propaganda, (bij)gestuurd van bovenaf. Daarbij manifesteerde het zich als een nationale populaire cultuur. Angst voor de opmars van de arbeidersbeweging in Europa en de Verenigde Staten, die rond 1880-90 onstuitbaar leek, deed de mening postvatten, dat nationalisme de beste remedie was om het gevaar van klassenstrijd en sociale revolutie te bedwingen. Opzettelijk opgevoerde nationale wedijver tussen Europese staten, politiek antisemitisme, imperialisme en racisme waren zowel reële besognes als manoeuvres om de klassenstrijd te neutraliseren en klassesolidariteit om te zetten in een nationale en raciale solidariteit, die van bovenaf beheersbaar zou zijn.Ga naar eind2 (Hoe beheersbaar zou overi- | ||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||
‘H. Melville and Coghill Saving the Colours of the 29th Regiment, 22-1-1879, door Alphonse de Neuville.’ Een schilderij in ‘bloed en glorie’-stijl uit de hoogtijdagen van het imperialisme. De slag van Isandlwana in januari 1879, een van Engelands historische nederlagen, wordt hier verheerlijkt.
‘Destruction d'une expédition Allemande en Afrique.’ Le Petit Journal Supplément Illustré, 1897 Collectienr. 0004
gens blijken tijdens de beide wereldoorlogen.) Het begin van de moderne politieke propaganda, dat vaak wordt gelegd bij de eerste wereldoorlog,Ga naar eind3 kan waarschijnlijk aanzienlijk vervroegd worden. Wat de media betreft was er onderscheid tussen de nieuwsbladen, zoals de Engelse Illustrated London News of het concurrerende Graphic, en satirische bladen als Punch, Judy, Fun in Engeland, Le Rire, Pêle Mêle, l'Assiette au Beurre, Fantasio in Frankrijk, Simplicissimus en Lustige Blätter in Duitsland. De nieuwsbladen zonden speciale correspondenten en tekenaars naar de ‘kleine oorlogen’ en veldtochten, ‘die voldoende ver verwijderd waren voor het publiek om ze bijna als een vorm van entertainment te zien’. De oorlogskunstenaars werkten in ‘dood of glorie’ stijl en maakten van de grote slagen heroïsche strijdtaferelen, waarin charges van de cavalerie en gevechten van man tegen man breed uitgemeten werden. Ze produceerden echter ook accurate tekeningen van de Britse troepen in het veld.Ga naar eind4 De bijdrage van de satirische bladen was van een heel ander karakter. Omdat deze bladen zich geen correspondenten konden veroorloven moesten ze uitblinken door hun karikaturen, die als het ware redactionele commentaren in beeld bevatten. Een aantal van de grimmigste vijandbeelden van gekoloniseerde volken is te vinden in deze stemmingmakerij-in-beeld van periodieken die de realiteit niet konden bekostigen. Het lezerspubliek van dergelijke geïllustreerde bladen kwam uit de middenklasse, want voor arbeiders lag de prijs te hoog (sixpence per week voor de Illustrated London News). | ||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||
Het koloniale beeld van de native is wat Afrika betreft in de eerste plaats een vijandbeeld. De eerste episodes van het kolonialisme - al zouden we dat niet zeggen als we kennis nemen van de latere economisch gerichte interpretaties van het imperialisme - waren episodes van strijd. Bloedig geweld was de eerste en fundamentele realiteit van het kolonialisme, ook nadat het koloniaal gezag gevestigd was. Opstanden werden hardhandig onderdrukt. Het vijandbeeld van het nieuwe imperialisme, in scherp contrast met het nobele zelfbeeld van de imperialist, is op klassieke wijze onder woorden gebracht door Rudyard Kipling (in 1899, naar aanleiding van de Amerikaanse invasie in de Filippijnen): Take up the White Man's burden -
Send forth the best ye breed -
Go bind your sons to exile
To serve your captives' need;
To wait in heavy harness
On fluttered folk and wild -
Your new-caught, sullen peoples,
Half devil and half child.
Dit is de onedele wilde die al eerder gesignaleerd was door explorateurs en missionarissen. Adeldom had stuivertje gewisseld. De onedele wilde van het kolonialisme was in de eerste plaats een
Vervaarlijke krijgers volgens de koloniale volkenkunde. ‘Krijger uit Wagogo’. Stanley's reizen, 1886
‘On the war path in Masai land.’ Bettany, The World's Inhabitants, 1888 Collectienr. 1375
| ||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||
krijger. Dezelfde deugden die eertijds het beeld van de nobele wilde bepaalden, zoals fiere agressiedrift, werden nu beschouwd als wreed en beestachtig. Naaktheid, indertijd een embleem van puurheid, maakte nu deel uit van het profiel van primitivisme en gold als teken van gebrek aan beheersing. Het contrast tussen de krijger en de soldaat, koloniaal vijandbeeld en zelfbeeld, is een variant op het contrast tussen wildheid en beschaving. Soldaten worden soms krijgers (warriors) genoemd maar niet omgekeerd. De stereotiepe krijger is nagenoeg naakt, woest, en uitgerust met primitieve wapens. Daarentegen is de soldaat in uniform, onderdeel van een leger en onderworpen aan krijgsdiscipline. Deze beeldretoriek was bezijden de waarheid omdat Afrikaanse krijgers geen onsamenhangende horden waren maar georganiseerd optraden en ook legers vormden. (Een gelijksoortige en hiermee samenhangende fictie was dat men in Afrika met ‘staatloze maatschappijen’ te doen had, waarin de bevolking in een toestand van ‘natuurlijke anarchie’ leefde. Niettemin slaagden diverse Afrikaanse samenlevingen erin om Europese legers soms tientallen jaren te weerstaan en in een aantal gevallen gevoelige nederlagen toe te brengen.) Het voornaamste alibi voor Europese agressie was savagery, wildheid, met mensenoffers als meest gebruikte excuus. Regelmatig werd een koloniale veldtocht in de geïllustreerde pers voorafgegaan of begeleid door reportages waarin mensenoffers breed uitgemeten werden. De Illustrated London News wijdde een serie artikelen aan de Ashanti, op 26 juli, en daarna op 8 en 29 november 1873, onder de kop The Gold Coast and Ashantee War. In woord en beeld kwamen sinistere tovenaars en rituelen aan de orde, met onder meer een afbeelding van een schemerig Ju-ju house vol mensenschedels en een bevallige vrouw (met nagenoeg westerse trekken), vastgebonden aan een paal in de rivier, met een krokodil die naderbij sluipt. Minder dan een jaar later begint de Britse veldtocht tegen de Ashanti.
Britse oorlogspropaganda, ‘Het offeren van een Juju meisje’. Insinuerende illustratie bij een artikel over de Ashanti's in de Illustrated Londen News, 29-11-1873. Collectienr. 2404
| ||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||
De Zoeloekoning Cetshwayo karikaturaal, aapachtig afgebeeld ten tijde van een van de Britse oorlogen tegen de Zoeloes. Onderschrift: ‘A lesson in diplomacy - of a certain sort. Esperienced Despatch Writer to Untutored Savage. That will never do! Say that you have no intention of hurting anyone, and then do-just what you please.’ Op het velletje papier staat: ‘To the Governor of Natal I do kill I will kill still more. Mind your own business Cetswayo.’ Judy, 1879 Collectienr. 0134d
In een artikel over Dahomey zijn koninklijke mensenoffers het hoofdthema, ook op een prominente tekening.Ga naar eind5 Afschaffing van de mensenoffers was wederom het excuus voor de Britse invasie en onderwerping van Benin (in Nigeria) in 1897 - Stop African savagery! Abolish human sacrifices!Ga naar eind6 - en weer werd het motief van koninklijke mensenoffers breed uitgemeten in de geïllustreerde bladen.
Een ‘normaal’ portret van Cetshwayo kaMpande, jaren na de oorlog. The World's Inhabitants, London, 1888
Een gevoelige episode in de Britse expansie, die het propagandakarakter van de pers illustreert, is de Zoeloe-oorlog van 1878-79. In januari 1879 vond de slag bij Isandlwana plaats waarin de Britten 1.600 manschappen verloren. Tegenwoordig staat deze slag te boek als ‘een van Europa's dramatische nederlagen’ en ‘de zwaarste Britse nederlaag sinds de Krimoorlog’,Ga naar eind7 maar Judy schreef op 26 februari 1879 geen fraaier staaltje van standvastige moed te kennen: ‘Never was there a finer example of steadfast valour’. Bij Rorke's Drift leden de Britten in februari weer een nederlaag tegen de Zoeloes. Het tij keerde pas op 3 en 4 juli bij de Britse aanval op het Zoeloe-hoofdkwartier in Ulundi. Dit was de eerste Europese oorlog in Afrika waarbij machinegeweren werden ingezet. Twee Gatlings maaiden de Zoeloes neer. Ze verloren 473 krijgers, maar in de media werd hier geen gewag van gemaakt.Ga naar eind8 (Hoe hoog de gemoederen opliepen blijkt uit het feit dat we in Nederland populaire scheldwoorden aan het gebeuren overgehouden hebben. Kaffer! Zoeloe!) De Zoeloe-impis met hun gedisciplineerde krijgsmethoden en strakke vormen van organisatie werden door de Britten bewonderd om hun krijgshaftigheid. Zolang de strijd gaande was overheerste echter de propaganda met zijn vijandbeelden van gedegenereerde, verwilderde Zoeloes. Cetshwayo kaMpande, koning van de Zoeloes sinds 1873, werd karikaturaal en beest-achtig afgebeeld zolang de oorlog duurde. Pas nadat het pleit beslecht was en de Zoeloes verslagen waren konden er weer ‘normale’ tekeningen van Cetshwayo in Britse media verschijnen; zo ingrijpend was de psychologie van het antagonisme. | ||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||
Het Europese beeld van Afrikaanse krijgers maakt deel uit van het overheersende rurale beeld van Afrika. Europese afbeeldingen laten doorgaans krijgshaftige figuren zien die niet imponeren door een technologisch ontwikkelde uitrusting. Terwijl tal van Afrikaanse volken al enige honderden jaren over vuurwapens beschikten, werden ze in Europa afgebeeld in een rustieke doch archaïsche wapenrusting, zoals op de chromo's, ter lering van de jeugd, van de soepfabrikant Liebig (zie pag. 94). Fetisjisme was een van de ingrediënten van het vijandbeeld van Afrikanen. De manier waarop Europese protagonisten van het kolonialisme werden voorgesteld deed ondertussen ontegenzeggelijk denken aan Europees fetisjisme. Hobson signaleerde deze mentaliteit in Engeland ten tijde van de Boeren-oorlog: jingoïsme, de Engelse variant van chauvinisme, beschouwde hij als de ‘quintessence of savagery’. Hij registreerde een neiging
Krijger en soldaat - vijand en rekruut. Contrasten in kleding, uitrusting en houding. Links en rechts twee figuren uit een prent over de Soedan. Links ‘A rebel follower of the Mahdi’. Rechts ‘A Soudanese or loyal black soldier’. The Graphic, 5-1-1884 Collectienr. 2179
tot fetisjisme in een ‘terugvallen in het geloof in Engelands God, een barbaarse tribale godheid die strijdt met en voor onze grote regimenten’.Ga naar eind9 H.G. Wells onderkende dezelfde tendens in de verering van Brittania als een van Engelands ‘stamgoden’ van de negentiende eeuw.Ga naar eind10 Nationale heldenverering in Europa ging van explorateurs als Livingstone en Stanley over op generaals en veldheren - Gordon, Wolseley en Lord Kitchener in Engeland, Marchand en Bugeaud in Frankrijk - en op empire builders als Cecil Rhodes en Lord Cromer. Deze helden waren de tegenhangers van de gekarikaturiseerde Afrikaanse leiders zoals Cetshwayo, koning Ja-Ja van Opobo, keizer Menelik II en Muhammad Abdille Hasan alias de Mad Mullah van Somaliland. Met de inzet van machinegeweren was het pleit in Afrika beslecht. Gatlings speelden een belangrijke rol in de slag om Tel-el-Kebir in Egypte in 1882, al is daar op populaire afbeeldingen van de slag geen spoor van terug te vinden. Ook bij El Teb en Khartoem, in 1884-85, werden Gatlings gebruikt. Verpletterend was de slag bij Omdurman (1898) waarin 28 Britten en 20 andere soldaten sneuvelden tegenover 11.000 dode en 16.000 gewonde Soedanezen, neergemaaid door de Maxims. Voor de gewone Europese geweren waren Afrikanen meestal niet beducht, maar de machinegeweren brachten hierin verandering. Een Matabele reageerde als volgt: ‘En de blanke man kwam weer met zijn geweren die kogels spuwen, zoals de hemel soms hagel spuwt, en wie waren de Matabele om zich tegen deze geweren te verweren?’ Een Fulani beschreef de slag in de strijd om Hausaland in 1903 als volgt: ‘It was sunday when they came. The guns fired “bap-bap-bap” and many hundreds were killed.’Ga naar eind11 Het machinegeweer was van vitaal belang in de kolonisering van Afrika. Automatisch vuur stelde kleine eenheden soldaten in staat om inheems verzet uit te roeien en enorme gebieden te beheersen. Het gold als een wapen dat ‘speciaal aangepast is om een barbaarse of halfbeschaafde vijand, af te schrikken’ aldus het Army and Navy Journal. Volgens uitvinder Hiram Maxim was het effectief ‘in stopping the mad rush of savages’. Koloniale minachting en ontmenselijking gingen samen: het machinegeweer maakte het geweld onpersoonlijk, veeleer een technische dan een menselijke zaak. Dit technologisch keerpunt viel samen met het losbarsten van de scramble for Africa. In Europa werd, op grond van raciale ‘idées fixes’, de illusie gekoesterd dat het machinegeweer op een Europees strijdtoneel geen rol van betekenis zou spelen. | ||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||
Afrikanen in Europees uniformDe meeste troepen waarmee de Europeanen hun veroveringen in Afrika deden bestonden uit Afrikanen. Deze praktijk dateerde al van de zestiende eeuw, met het guerra preta of zwarte leger van de Portugezen in het westen van Angola. Vroeg in de negentiende eeuw rekruteerde Frankrijk zwarte soldaten, in samenwerking met plaatselijke ‘chiefs’ die hun gevangenen leverden, die ze eerder als slaven verkochten. Zo stuurden de Fransen in 1828 twee compagnieën zwarte soldaten, Wolof van origine, om in Madagascar te vechten en in 1857 ontstonden de multi-etnische Tirailleurs Sénégalais, Senegalese Schutters. Ook de Italianen maakten gebruik van lokale rekruten; de troepenmacht die ze inzetten in hun veldtochten tegen Ethiopië en Tigray bestond voor het merendeel uit Eritrese ascari onder Italiaanse officiers. De Duitsers kochten onder andere in Dahomey slaven en maakten hen tot soldaten, om in te zetten in Kameroen. Deze troepen kregen geen soldij. Overigens maakten ook Afrikaanse legers gebruik van huurlingen, ironisch genoeg soms van dezelfde etnische origine als de soldaten van de tegenstander. In twee inheemse regimenten die onder Wolseley optrokken tegen de Ashanti in 1874 bevonden zich Hausa, terwijl ook het Ashanti-leger een Hausa-corps telde.Ga naar eind12 Het verschijnsel van etnische soldaten is bekend sinds de oudheid. Het Gurkha-syndroom, het zich aansluiten bij het leger van de veroveraar, is
Manschappen van het Franse imperium in wapenrok. ‘L'armée coloniale.’ (Officier de tirailleurs sénégalais, Cipahis des Indes, Tirailleur algérien, Légion étrangère, Tirailleur annamite, Tirailleur de Madagascar, Spahi sénégalais, Spahi algérien). Omslag van Le Petit Journal Supplément Illustré, 7-3-1891 Collectienr. 1943
| ||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||
een vorm van etnische politieke adaptatie.Ga naar eind13 In de annalen van het Europese imperialisme spelen etnische soldaten een belangrijke rol. Wat is voordeliger dan manschappen te rekruteren uit een gekoloniseerd volk, om tegen een volgend doelwit in te zetten en opstanden te laten onderdrukken?Ga naar eind14 Alle Europese mogendheden maakten in hun koloniën gebruik van inheemse soldaten; ‘Old servitudes had simply acquired a new form’, zoals Basil Davidson opmerkte. Maar Afrikaanse soldaten inzetten in Europa was een andere zaak. Frankrijk, met de langste koloniale geschiedenis in Afrika, liep hierin voorop. In de Krim-oorlog (1854-1856) bestond de Franse troepenmacht voor 40 procent uit Afrikanen; Afrikanen vochten in het Franse leger in Mexico in de jaren '60 en in de Frans-Duitse oorlog van 1870-71. Koloniale troepen werden ook tentoongesteld op de grote koloniale exposities. In de eerste wereldoorlog werden door Frankrijk 211.000 Afrikanen (inclusief Noordafrikanen) gerecruteerd. Blaise Diagne, de Senegalese afgevaardigde in de Assemblée Nationale, bemiddelde hierbij en rechtvaardigde dit met het argument, waar nooit iets van terecht is gekomen, dat als Afrikanen meevochten in de oorlog ze inspraak zouden krijgen in de vrede. 170.000 Afrikaanse soldaten werden ingezet aan het moorddadige westelijke front; van 24.762 van hen staat vast dat ze zijn gesneuveld, en anderen werden vermist. Het inzetten van niet-Europese troepen in Europa leidde keer op keer tot racistische reacties bij de tegenstanders. Toen de Franse krijgsgevangenen van 1871 naar München werden overgebracht commentarieerde een Duitse krant dat de Afrikanen, Turcos, Zouaven en Zephyrs onder hen maar ‘armselige Burschen’ waren en dat ze wreed als wilde beesten geweest zouden zijn als ze gewonnen zouden hebben. Maar gelukkig zegevierde het Duitse volk. ‘The little chocolate soldier.’ Affiche van Will. Owen (GB) Collectienr. 1562
In een boekje dat tijdens of vlak na de eerste wereldoorlog verscheen, Der Völkerzirkus unserer Feinde, dreef de befaamde etnoloog Leo Frobenius de spot met de niet-Europese soldaten die werden ingezet door de tegenstanders van Duitsland. John Bull wordt gekenschetst als volkerendompteur en de beeldspraak van het circus en volkerendressuur wordt consequent volgehouden. De uitheemse manschappen worden met andere woorden beschreven als gedresseerde dieren. En dan, aldus Frobenius, begint de voorstelling: een serie foto's van uitheemse soldaten in een stijl die doet denken aan een crimineel archief. Sommige taferelen dragen ge-
Senegalese schutters strijden aan Franse fronten, maar zijn marginaal in de Franse samenleving. ‘Ça tombe bien.’ De Senegalese schutter zegt in neger-frans: ‘Geeft niet, Mademiselle! 't Is de goede op kant gevallen! ...'t Heeft geen vlek gemaakt op mijn papier.’ De soldaat wordt te kijk gezet als lomp en ruw in het legertijdschrift A la Baïonnette. Collectienr. 1511
| ||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||
De oorspronkelijke reclamefiguur van het ontbijtgerecht Banania, een Senegalese schutter aan het front. De affiche is uit het oorlogsjaar 1917. Négripub, 1987 Collectienr. 2284
Poëzieplaatje Collectienr. 0420
ringschattende onderschriften zoals ‘Gekleurde Fransozen in het veld tijdens een gevechtspauze’; ‘Blanke en gekleurde Engelsen maken een dansje achter het front.’
Italiaanse propagandaaffiche waarop gesuggereerd wordt hoe Amerikaanse soldaten met kunstwerken omgaan - een zwarte als bruut met de Venus van Milo, 1943. Treviso, Museo Civico Luigi Bailo, collectie Salce
Toen de Fransen in 1920 Afrikaanse soldaten inzetten bij de bezetting van het Rijnland werd hiertegen in Engeland een campagne gestart. De initiatiefnemer was nota bene E.D. Morel, die eerder de Congo Reform Association had opgericht om de wreedheden in Leopolds Congo aan te klagen. Nu waarschuwde Morel, wiens stem van invloed was juist in progressieve en humanitaire kringen in Engeland, tegen de Afrikanen, die zonder hun vrouwen in Europa rondhingen. Afrikanen waren immers seksueel ongeremd en niet te remmen: ‘The African race is the most developed sexually of any. These levies are recruited from tribes in a primitive state of development. They have not, of course, their women with them. Sexually they are unrestrained and unrestrainable.’Ga naar eind15 De vrees voor rassenvermenging lag ook ten grondslag aan de obstakels die werden opgeworpen tegen immigratie van zwarte zeelieden in Engeland en elders, en anderzijds, aan ‘progressieve’ denkbeelden over eugenetica. Vergelijkbare problemen hebben gespeeld in het Amerikaanse leger, waarin zwarten werden opgenomen tijdens de Burgeroorlog. Het zou tot de tweede wereldoorlog duren voor de rassenscheiding binnen het Amerikaanse leger werd opgeheven. De aanwezigheid van zwarte GI's in Europa was ook aanleiding tot spot en anti-Amerikaanse propaganda.Ga naar eind16 De nazi's maakten er een propagandathema van, verwijzend naar het spook van de rassenvermenging. | ||||||||||||||||
De run op AfrikaEen mengeling van motieven leidde tussen circa 1880 tot 1910 tot de scramble for Africa, de race van Europese mogendheden om territoria in Afrika te verwerven. Als eerste noemen we hier strategische overwegingen: om de | ||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||
‘Comme un succube, l'Afrique pèse sur le repos de l'Europe.’ Pastiche van het schilderij Le Cauchemar door J.H. Füssli. Op de achtergrond Europa's ‘wespennesten’ in Afrika. Overgenomen uit Lustige Blätter in Le Rire, 18-4-1896 Collectienr. 0049
zeeroutes naar India open te houden hechtte Engeland belang aan de Kaap Kolonie en ging het over tot de bezetting van Egypte.Ga naar eind17 Ook nationale grandeur speelde een rol: ter compensatie van de nederlaag in de Frans-Duitse oorlog in 1871 legde Frankrijk zich toe op veroveringen buiten Europa. Nationale grandeur en economisch gewin gingen ook samen: koning Leopold II wilde van België een groot rijk maken (‘la capitale d'un immense empire’) door gebiedsuitbreiding buiten Europa. Het kleine Nederland dat groot en welvarend leek door het bezit van de enorme Indonesische archipel was een van zijn voorbeelden.Ga naar eind18 Ook binnenlandse politieke overwegingen en economische conjunctuur versterkten elkaar: in een periode van economische teruggang ging Bismarck over tot een expansie-politiek, teneinde politieke cohesie tot stand te brengen tussen verschillende belangengroepen in het Duitse rijk en in een poging om het politieke effect van de opmars van de arbeidersbeweging te neutraliseren.Ga naar eind19 Tenslotte noemen we instabiliteit in bepaalde regio's in Afrika zelf en preventief imperialisme (het voorkomen dat een andere staat invloed verwerft) als motieven. In uiteenlopende en wisselende combinaties speelden deze overwegingen in de imperialistische ondernemingen waarmee Afrika werd geconfronteerd. Centraal stond bij dit alles de wedijver tussen de Europese landen, met Afrika als voornaamste arena. Er is een stroming in de literatuur die deze interpretatie van het nieuwe imperialisme beklemtoont.Ga naar eind20 De spotprenten uit de periode na 1885, waarin meer nadruk valt op de Europese diplomatieke conflicten dan op de koloniale expansie, bevestigen dit. Ze laten de projectie zien van het Europese machtsevenwicht op de kaart van Afrika. Terwijl de koloniale politiek van het eigen land in het algemeen, afgezien van milde spot, in patriottische, glorieuze kleuren werd voorgesteld, werd het kolonialisme van andere landen kritisch bezien. Dat Franse | ||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||
media het Duitse kolonialisme neerhaalden, terwijl Duitsers en Fransen de Engelsen bespotten, weerspiegelt de Europese wedijver. In een ‘neutraal’ land als Nederland, dat niet deelnam aan de run op Afrika, kon een politiek tekenaar als Braakensiek veelvuldig de spot drijven met diverse Europese escapades in Afrika. Wat eigenlijk de plaats van Afrika zelf was in dit alles was niet altijd even duidelijk. Als een succubus weegt Afrika op de rust van Europa... In deze tekening in Le Rire (18.iv.1896) is Europa voorgesteld als een jonge vrouw in zwijm.Ga naar eind21 Volgens het onderschrift is er sprake van: ‘... een van de talrijke malaisen (maar misschien het zwaarst wegende) die het oude continent nu bezwaren. Iedere Europese mogendheid heeft er zijn hindernis of zijn wespennest.’ Het is een curieuze voorstelling. Als het continent oud is, waarom is het dan voorgesteld als een jonge vrouw? Waarom is Europa menselijk voorgesteld, als een vrouw, en Afrika als een demon? En vooral, als Afrika het slachtoffer is van Europese agressie, waarom wordt ze dan voorgesteld als de agressor - de nachtmerrie van Europa in bezwijming? Het is de omgekeerde wereld: het slachtoffer krijgt de schuld. Als Afrika-beeld grijpt dit terug op de demonische gargouille, de waterspuwer met een drake- of monsterkop, op middeleeuwse bouwwerken.
Onder invloed van de Boeren-oorlog nam het enthousiasme voor imperialisme en raciaal patriottisme af. Het Britse rijk en zijn raciale Angelsaksische ideologie, waarmee sommige Europese landen stilzwijgend hadden ingestemd, verloor aan prestige en geloofwaardigheid door de bloedige oorlog tegen de Boeren. Barbaarse krijgsmethoden toegepast tegen een blank volk in Afrika wekten weerstanden op in Europa en Engeland zelf. Deze imperialistische missie deed rond de eeuwwisseling te veel denken aan het koeioneren van kleinere naties, ‘British bullying of smaller nations’. Vervolgens deed zich het probleem voor van de dwangarbeid in de Congo. Koning Leopolds Vrijstaat was het meest berucht van alle Europese regimes in Afrika en werd na verloop van tijd universeel veroordeeld. Mark Twain schreef er zijn bijtende King Leopold's Soliloqui (1907) over. Rubberhandelaars die van Leopold een monopolie hadden gekregen maakten tijdens de wereldwijde boom in rubber gebruik van dwangarbeid en quotaregelingen. Na 1890 begonnen berichten door te sijpelen over de
‘In the rubber coils.’ Leopold de rubberkoning van Congo Vrijstaat. Propaganda tegen Leopolds kolonialisme in Punch, 28-11-1906. Collectienr. 2199
‘De nieuwe Congohymne’, ‘Heil Dir im Siegerkranz, Herrscher des Kongolands, Heil Leopold! Elfenbein bringen wir, Kautschuk erringen wir, und unser Kopf dafür zu Boden rollt.’ Simplicissimus, 11-12-1904
| ||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||
‘Congo atrocities’. In Engeland kwam een campagne tegen de misstanden in de Congo op gang. Een van de voornaamste motiveringen daarvoor was dat de Congo het Europese kolonialisme een slechte naam bezorgde - het argument was vergelijkbaar met de vroegere kritiek op misstanden onder de slavernij, terwijl slavernij zelf wel geaccepteerd werd. Namens de Engelse Congo Reform Association publiceerden E.D. Morel en Harry Johnston in 1906 Red Rubber, een boek waarin ze waarschuwden dat bij het uitblijven van hervormingen in de Congo het Afrikaanse verzet tegen de Europese hegemonie in Afrika zou toenemen.Ga naar eind22 In respons op de toenemende publieke druk werd in 1908 de soevereiniteit van koning Leopold II over de Congo overgedragen aan de Belgische staat. | ||||||||||||||||
Koloniale taferelenToen de kruitdampen waren opgetrokken en de koloniale situatie was gestabiliseerd, verschoof de beeldvorming van het koloniale vijanddenken naar de koloniale psychologie van meerderwaardigheid en minderwaardigheid. Het koloniale superioriteitscomplex was een politieke en psychologische noodzaak om een kleine uitheemse minderheid in staat te stellen de
Kaloderma Rasier Seife. Duitse reclameposter van Ludwig Hohlwein (1874-1949), met koloniale verhoudingen van dienstbetoon. Collectienr. 2186
| ||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||
‘Entertaining visitors in Matabeleland: a native dance at Buluwaya.’ Het gevestigde kolonialisme - de vijand is tot spectakel geworden. ‘When all was ready, first came two splendidly made Matabele warriors, of pure blood, dressed up fully in war costume, with ostrich feather headdresses and shoulder capes, skin waist dresses, armlets and leglets, shields, assegais, and battle-axe, who went through an imitation battle, accompanying their easily understood actions with war cries, shouts and horrible noises.’ The Graphic, 27-7-1895 Collectienr. 2758
inheemse meerderheid onder de duim te houden. Zoals een Engelse waarnemer het formuleerde: ‘Het is zelfmoord voor Europeanen om toe te geven dat inboorlingen iets beter kunnen dan zijzelf. Ze moeten superioriteit claimen in wat dan ook, en inboorlingen alleen toelaten om een secundaire of ondergeschikte rol te spelen.’Ga naar eind23 Prestige, intimidatie, machtsvertoon waren sleutelbegrippen in deze imperiale psychologie. Een nieuwe mythevorming van Afrika kreeg vorm, die aansloot op de behoeften van het koloniale regime. Wilden moesten getransformeerd worden tot politieke onderdanen. Het paternalistische aura van de White Man's Burden vergde onderdanen die in dit beeld pasten. Allengs verschoof het beeld en Afrikanen werden niet langer als woest en primitief gekarakteriseerd, maar als impulsief en kinderlijk - half devil and half child. Ze hadden goede eigenschappen, al waren dat niet de deugden die Europeanen op zichzelf van toepassing zouden willen verklaren: vriendelijkheid, medeleven, humor; ‘zachte’, geen harde mannelijke deugden. Afrikanen waren bijgelovig en, meenden velen, onverbeterlijk; hun karakter ‘zo buigzaam en ontvankelijk als van een kind. Een leeg vel waarop we kunnen schrijven wat we willen, maar zonder de noodzaak om eerst oude indrukken te verwijderen.’Ga naar eind24 Zo veranderde het beeld van de woeste krijger in het stereotype van de kinderlijke Afrikaan: de wonderlijke metamorfose van de ferocious savage in de child/savage.Ga naar eind25 Gelijksoortige verhoudingen in Noord-Amerika brachten een zelfde beeldvorming met zich mee van de zwarte als child/savage. Koloniaal paternalisme schiep infantilisme van de gekoloniseerden als zijn complement, of zoals het heette in een Belgische koloniale roman van 1896: ‘Eens hij (de neger) in aanraking met de blanke komt, verliest hij zijn barbaars karakter en blijft enkel het kinderachtige van de woudbewoners behouden.’Ga naar eind26 Over Surinaamse creolen op de koloniale tentoon- | ||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||
stelling in Amsterdam in 1883 schreef men als volgt: ‘Het voorkomen dier groepjes creolen heeft iets vriendelijks en kinderlijks, dat onwillekeurig aantrekt; echte kinderen der tropische natuur, zorgeloos, onbekommerd, het leven genietend, woelig, gesteld op beweging, geraas, kleur, licht, maar tevens menselijk en rechtvaardig.’Ga naar eind27 Het stereotype van de woeste wilde verdween niet maar werd gereduceerd tot een bijrol - de opstandeling, Simba, of later de Mau Mau-terrorist in Kenya.
Tot de oerscènes van het kolonialisme behoren taferelen van onderwerping - inheemse dignitarissen die zich in het stof werpen voor vertegenwoordigers van het Europese gezag. Of, waar het bestuurssysteem gebaseerd is op de plaatselijke elite, het ritueel van het staatsiebezoek van een blanke gezagsdrager en de gewichtigdoenerij van elites. Aantrekkelijk voor Europeanen en psychologisch geruststellend in het in dit opzicht tumultueuze Europa was de strakke sociale hiërarchie die eigen was aan koloniale verhoudingen. Het was een sociale rangorde, gebaseerd op huidskleur, de koloniale colour bar, maar ook op andere tekenen van onderscheid, zoals het onderscheid tussen Europese en inheemse kleding. Persoonlijke bediening van Europeanen door natives vormt, ook psy-
‘Das Reisen in Sierra Leone’; de draagstoel als een van de symbolen van koloniale hiërarchie. Das Buch für Alle Collectienr. 1847
‘The world's workers.’ Tekst: A British museum official returning to England with a dead bargain. Punch, 9-8-1911 Collectienr. 2209
| ||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||
‘Sterke negers dragen onze olienootjes in zakken naar de kust toe.’ Tekening van Jo Spier in een receptenboekje van Calvé (Delft) over sla-olieprodukten, jaren twintig. Collectienr. 3521
chologisch, een wezenlijk bestanddeel van de koloniale ambiance. Het beeld van blanke heren die in een draagstoel gedragen worden door inlanders sluit aan op de symboliek en realiteit van de Europese hegemonie. Niettemin vond in de koloniale tijd het stereotype ingang van de luie inlander. Aan het begin van de negentiende eeuw luidde het signalement van de simpele goede wilde uit het repertoire van de Romantiek nog als volgt:
Gifted with a carelessness which is totally unique, with an extreme agility, indolence, sloth and great sobriety, the negro exists on his native soil, in the sweetest apathy, unconscious of want or pain of privation, tormented neither with the cares of ambition, nor with the devouring ardour of desire. To him the necessary and indispensable articles of life are reduced to a very small number; and those endless wants, which torment Europeans are not known amongst the negroes of Africa.Ga naar eind28
De dichter J. Montgomery mijmerde in 1807: ... Is the Negro blest? His generous soil
With harvest plenty crowns his simple toil
More than his wants his flocks and fields afford...
Maar dezelfde eigenschappen die aan het begin van de eeuw als paradijselijk werden voorgesteld, kwamen in een ander daglicht te staan met het proces van industrialisering, de ontwikkeling van puritanisme en protestantse arbeidsethiek in Europa en haar koloniale aanwezigheid in Afrika. Het beeld van de lazy native, indolent en zonder ambitie te midden van de tropische overvloed kwam ervoor in de plaats. Ledigheid was tot een vloek geworden. Dat beide stereotypen ontbloot waren van realiteit doet hier niet terzake: ze vervulden een functie als echo van verlangens en strevingen in de westerse cultuur. Het stereotype van de ‘lazy native’ was eigen aan het kolonialisme en bleef niet beperkt tot Afrika; in Amerika vinden we het terug in het beeld van de lazy Injun, de luie indiaan. Surinaamse bosnegers werden in 1883 beschreven met de woorden: ‘In het algemeen zijn zij vadsig en lui, en werken alleen als zij door de noodzakelijkheid daartoe worden gedwongen...’Ga naar eind29 Het stereotype van de luie inboorling sloot aan op de export van het kapitalisme, was een alibi voor arbeidsdwang en uitbuiting en vormde zodoende een profijtelijk bestanddeel van de beschavingsmissie. Karl Marx noemde het creëren van ‘universele ijver’ als een van de aspecten van ‘de grote civiliserende invloed van het kapitaal’.Ga naar eind30
Het belangrijkste thema in de modale koloniale propaganda was economisch gewin. Zo zag het moederland de kolonie het liefst: als een gebied dat door middel van Europese discipline en vindingrijkheid tot ontginning | ||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||
Vier ansichten uit een serie van acht volgens een typisch stramien van informatie: een kaart, Afrikanen die werken in een typisch produkt en typische inwoners. (F) Collectienr. 0437
werd gebracht; waarin onder Europese leiding natuurlijke rijkdommen in cultuur werden gebracht; waar gewerkt werd en orde heerste. ‘Nuttige produkten’ en (goedkope) arbeid nemen derhalve in de koloniale iconografie een belangrijke plaats in. Een monter beeld van produktieve koloniën werd door middel van reclameplaatjes, ansichten en verpakkingen van koloniale produkten verspreid. ‘We waren allemaal imperialisten’ stelt een Engelsman, refererend aan de beschuitbussen uit zijn jeugd of de sigarettenpakjes met hun koloniale afbeeldingen: ‘Empire was all around us, celebrated on our biscuit tins, chronicled on our cigarette cards, part of the fabric of our lives. We were all imperialists then.’Ga naar eind31 Op een serie prentbriefkaarten in de collectie Negrophilia over de Franse koloniën van na de tweede wereldoorlog is de compositie standaard: een kaart die de plek geografisch situeert, Afrikanen die arbeiden aan een
‘Nuttige planten van Kongo’, de cacaoboom en de oliepalm. Het ‘nut’ van de koloniën gepopulariseerd in reclame. Chromo's uit een serie van de Belgische soepfabrikant Liebig, 1941. Collectienr. 1434
| ||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||
‘typisch produkt’, en ‘typische autochtonen’. Op achtergrondillustraties van aandelen van koloniale ondernemingen spelen overzichtelijke plantages en ordelijke inheemse arbeid eveneens de hoofdrol.Ga naar eind32 Het beeld van koloniën als bron van welvaart leefde sterk in Europa. Als verliezer in de eerste wereldoorlog had Duitsland in 1918 zijn koloniën verloren, maar de koloniale gedachte leefde voort, ook als onderdeel van het nationaal-socialistische programma. Het koloniale evangelie volgens Köhlers Kolonial-Kalender (Die Wildnis Ruft) in 1934: Ohne Kolonien, Volk in Not,
Kolonialbesitz, Arbeit und Brot.Ga naar eind33
| ||||||||||||||||
Koloniale etnografieColonial power produces the colonized as a fixed reality which is at once an ‘other’ and yet entirely knowable and visible. De gestalten van de vreemde volken der wereld: nooit hebben ze een naam, altijd zijn ze typisch, de kenmerkende representant van hun volk. Beeltenis na beeltenis kijkt ons aan, met leerrijke onderschriften als: Congolees, Guinéen, Galla. Het is de encyclopedie van de tweede helft van de negentiende eeuw, de registratie der volken, de census van het imperialisme, de parade der overwonnenen. De beeltenissen zijn te vinden in werken met panoramische titels als The World's Inhabitants, or Mankind, Animals, and Plants, Le Tour du Monde of Reis om de Wereld: Beschrijving van de Verschillende Landen en Volken, Zeden en Gewoonten, of in geïllustreerde etnografische studies. Voorts vinden we deze volkenkundige dossiers gepopulariseerd voor de jeugd, zoals in de chromo's van soepfabrikanten of van kaasmerken. De etnologie van de eerste helft van de negentiende eeuw was grosso modo raciaal. Er werd naar gestreefd om rassen in kaart te brengen en de kennis, of de illusie van kennis, was nog niet gedetailleerd genoeg om
‘Afrikanische Völkertype.’ Koloniale etnografie gepopulariseerd. De figuren zijn genummerd en ingedeeld naar Afrikaanse stammen. Brockhaus' Konversations Lexicon, Leipzig Collectienr. 0220
| ||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||
Sigarenbandjes van Washington sigaren. ‘Senegambische; Oegogoër; Senegambiër; Senegambische’. Collectienrs 1226 a,b,d,g
Chromo's uit 1955 van Liebig ‘Peuplades du Congo Belge’: ‘Les Bushongo. Haricots à la Tomate Liebig: prêts à servir’; ‘Les Wagenia. Lemco Chicken Soup: pour manger mieux.’ Collectienr. 1626
volken van elkaar te kunnen onderscheiden. De koloniale etnografie van het einde van de eeuw was dit stadium in bepaalde opzichten voorbij. Vanuit bestuurlijk en economisch oogpunt bestond behoefte aan meer specifieke kennis. Het kennen van de gekoloniseerde volken is een van de fundamentele vormen van beheersing en inbezitname. In honderd jaar is betrekkelijk weinig veranderd - de betrokkenen werden niet geïndividualiseerd; individualiteit is immers een beschavingsattribuut en een westers privilege. Wel verschoof mettertijd het accent ook in de populaire afbeeldingen: de fysionomie alleen was niet langer voldoende en allengs werden mensen afgebeeld bezig met typische activiteiten, zoals jacht of voedselbereiding, of met typische attributen, zoals een hoofdtooi of tatoeage. Op verschillende manieren werden de afgebeelde mensen tot object gemaakt. Exotische attributen hielpen het vreemde, afwijkende in beeld te brengen, in een iconografie die gebonden bleef aan de victoriaanse esthetische conventies. De ‘wilden’ werden naar klassieke voorbeelden uit de oudheid (lichaamshouding en dergelijke) afgebeeld. Ze werden geïsoleerd van hun omgeving of hun omgeving werd schematisch afgebeeld. Het op de voorgrond plaatsen van de afgebeelde figuur versterkte de impressie van de waarnemer er zicht en greep op te hebben.
Kenmerkend voor de imperialistische cultuur van Europa was de grote toegankelijkheid van deze etnologische afbeeldingen in wetenschappelijke, esthetische of populaire vorm. Was de eerste Playmate, na Aphrodite, de Hottentot Venus, de antropo-erotische sensatie van negentiende-eeuws Europa? Of was ze een schone creoolse? Tegen het eind van de eeuw (in het oriëntalisme gebeurde dat al eerder) kregen etnografische afbeeldingen een extra functie: als ersatz-pornografie op afstand. Afbeeldingen van schaars geklede inheemse vrouwen, van Afrikaanse vrouwen met blote bors- | ||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||
ten in decoratieve posen waren voor veel westerse jongemannen de eerste kennismaking met vrouwelijk naakt. Ze vonden deze afbeeldingen in tijdschriften als de National Geographic in de Verenigde Staten en De Aarde en haar Volken in Nederland, geïllustreerde encyclopedieën, foto-albums en ansichten.Ga naar eind35 De wereld van het kolonialisme is een mannenwereld. Dit fenomeen maakt onderdeel uit van de tweeslachtigheid in westerse houdingen vis à vis niet-westerse volken: de mengeling van aantrekking en afstoting - aantrekking door het ‘vrouwelijke’, verleidelijke, sensuele, en afstoting door het ‘mannelijke’, dreigende, primitieve. Enerzijds de inheemse schone, anderzijds de kannibaal. | ||||||||||||||||
Koloniale tentoonstellingenExpositions are the timekeepers of progress. ‘Het web van wereldtentoonstellingen dat gelegd werd over de economische breukvlakken in de Amerikaanse samenleving tussen 1876 en 1916 weerspiegelde’, aldus Robert Rydell, ‘de pogingen van Amerika's intellectuele, politieke en business leiders om een consensus te scheppen ten aanzien van hun prioriteiten en hun visie op vooruitgang als raciale overheersing en economische groei’.Ga naar eind36 De Amerikaanse tentoonstellingen maakten deel uit van een wereldwijde trend. Ze werden van graadmeter voor westers industrieel kunnen, voor het eerst op de Londense Crystal Palace Exhibition van 1851, allengs tevens graadmeter voor westerse koloniale en raciale hegemonie. Er zijn meer dan 28 wereldtentoonstellingen gehouden, merendeels in Europa. Zeven tentoonstellingen werden georganiseerd in de Verenigde Staten, twee in Australië en twee in Azië (in Hong Kong en Hanoi). Representaties van de koloniën, met vertegenwoordigers van gekoloniseerde volken gingen deel uitmaken van de wereldtentoonstellingen en werden na verloop van tijd ook afzonderlijk georganiseerd. In de laatste decennia van de negentiende eeuw, de hoogtijdagen van het imperialisme, gebeurde dit zeer regelmatig: tegen betaling presenteerde men het publiek negers, indianen of Aziaten, in hun eigen behuizingen. Het principe van de volkerenschouw gaat terug tot het Romeinse Rijk met zijn triomftochten waarin, met de buit, inheemse gevangenen werden meegevoerd. Volgens hetzelfde principe werden rond 1500 door Amerigo Vespucci en Gaspar Corte-Real Amerikaanse indianen naar Spanje en Portugal gebracht, waar ze niet alleen getoond werden aan het hof maar ook als een soort attractie op jaarmarkten. Werden in de koloniale etnografie de gekoloniseerde volken tot object van kennis, in de koloniale tentoonstelling werden ze tot spektakel gemaakt. Ze stonden te kijk als trofeeën van de overwinnaars. Nadat de strijd was beslecht, werd het beeld van de inheemse krijgers, voordien zo dreigend en afstotend dat het bezworen moest worden met gruwelverhalen en afzichtelijke karikaturen, decoratief. Dit was een van de manieren waarop het exotisme ontstond - turquerie was à la mode toen de Turken geen bedreiging voor Europa meer vormden; beelden van ‘Nobele Indianen’ sierden winkels en advertenties toen de Indian Wars voorbij waren en de indianen voorgoed verslagen waren; afbeeldingen van vervaarlijke Afrikaanse krijgers, met speer of assagaai, werden ornamentale elementen, | ||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||
Toegangsbewijs 1883. Gemeentearchief Amsterdam
‘De Surinaamsche inboorlingen op de Tentoonstelling te Amsterdam. Teekening van Ch. Rochussen’, 1883.
toen machinegeweren korte metten gemaakt hadden met het Afrikaanse verzet. Exotisme is een luxe van de overheerser, het behoort tot het psychologisch gerief van de overwinning de Ander niet alleen uit te buiten, maar ook te genieten.Ga naar eind37 De koloniale tentoonstellingen gaven gelegenheid aan het voyeurisme van de overwinnaar; het waren ‘allegorieën van de Europese hegemonie’ en manifestaties van raciale suprematie, waarin imperialisme getransformeerd werd naar ‘natuurlijke historie’.Ga naar eind38 Als ‘een machtig propagandamiddel tot nationale zelfverheffing’ legden de koloniale tentoonstellingen, zoals P.H. Pott opmerkte, de basis voor de snelle ontwikkeling van koloniale en volkenkundige musea in West-Europa aan het eind van de negentiende eeuw. Deze musea werden allengs zelf demonstraties van koloniale macht, ‘waarbij dan maar al te vaak niet de wezenlijke waarde van de bijeengebrachte verzamelingen hun betekenis bepaalt, maar eer de pompeuze wijze waarop zij de nationale macht tot uitdrukking weten te brengen’.Ga naar eind39 De Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling in Amsterdam in 1883 besloeg het hele terrein tussen de Stadhouderskade en Van Baerlestraat, en de Jan Luyckenstraat tot de Hobbemakade. De | ||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||
‘Ethnografische Afdeling’ kende een Oostindische en een Westindische sectie. Doel van deze laatste sectie was belangstelling te wekken voor Suriname ‘door uit de Kolonie op etnologisch gebied iets te zien te geven wat nog nimmer in Europa te aanschouwen is geweest’. Een groep van achtentwintig Surinamers was bij elkaar gezocht, bestaande uit indianen, bosnegers, creolen en één Hindoestaanse. Hen was voorgespiegeld dat de koning van Nederland een feest gaf voor ‘alle natiën’ waarvoor ze waren uitgenodigd. Hoezeer ze als objecten werden beschouwd blijkt uit het taalgebruik in de catalogus:
Uit West-Indië wordt verwacht een troep inboorlingen, deels uit roodhuiden en boschnegers, deels uit Karboegers en verdere gekruiste rassen bestaande. Over de roodhuiden en boschnegers deelt ons de heer B., President van de Surinaamsche Exploitatie Maatschappij te 's-Gravenhage, aan wie wij de overkomst dezer lieden voornamelijk verschuldigd zijn, het volgende mede. Voor zover ons bekend is, zullen deze roodhuiden, behoorende tot de Arrowaken, de eersten zijn van deze volksstam, die naar Europa worden overgebracht. Zij zijn ... zachtzinnig en goedaardig van karakter en veel vredelievender van aard dan de andere indianen die men in Guyana aantreft. Eerlijk en trouw tegenover elkander, betrachten zij deze deugden ook tegenover de vreemdelingen. Evenals de meeste roodhuiden zijn zij hartstochtelijke liefhebbers van sterken drank, en zoo zij die kunnen machtig worden, deelen zij zelfs de zuigelingen daarvan mede. Pogingen om hen te beschaven bleven steeds vruchteloos.Ga naar eind40
Vaak werden de tentoongestelde mensen, zoals de Surinamers in Amsterdam, bovendien onderworpen aan antropologisch onderzoek. Op de Wereld Expositie in Parijs in het jaar 1900 waren verschillende Afrikaanse dorpen nagebouwd. Dahomey stal de show met een replica van de offertoren van Abomey, compleet met schedels en beschrijvingen van de procedures voor koninklijke mensenoffers. De topattractie was echter de Ethnographie en nature, samengesteld door Afrikaanse soldaten in Fran-
Paul Friedrich Meyerheim, ‘Die Wilden’, 1873. Aachen, Suermondt-Ludwig Museum
Programmaboekje van de koloniale tentoonstelling in Parijs, 1931. Collectienr. 2163
| ||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||
se koloniale dienst in Porto Novo. Hier konden de bezoekers zich door sterke Afrikanen laten ronddragen in een hangmat. De dragers deden prima zaken.Ga naar eind41 Zo kon het publiek het ‘koloniale gevoel’ krijgen zonder de metropool te hoeven verlaten. Mettertijd werden de volkerententoonstellingen door dierentuinen georganiseerd, kennelijk op grond van de gedachte dat bij exotische dieren ook bijpassende mensen horen. In 1845 bood kapitein Louis Meyer van de Magalhaes, de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde in Antwerpen een negerjongen aan van ongeveer tien jaar oud. Indien de neger voor de dierentuin te wild zou blijken, kon hij retour worden gezonden. Deze negerjongen, Jozef Moller, kreeg een plaats in de Zoo en mocht ongekooid rondlopen. Jarenlang fungeerde deze neger, in de volksmond ‘Jefke van den Zoölogie’ geheten, als publiekstrekker voor de Antwerpse dierentuin.Ga naar eind42 In Duitsland was het de Hamburgse dierenhandelaar en dierentuindirecteur Carl Hagenbeck die dergelijke exposities organiseerde. In zijn memoires noemde hij ze ‘antropologisch-zoölogische tentoonstellingen’. Groepen Lappen, Nubiërs, Eskimo's, Vuurlanders, Kalmukken, Bella-Coola-indianen, Singalezen, Ethiopiërs, Somali's enzovoorts volgden elkaar vanaf de jaren '70 in een bonte parade op. Het initiatief werd in 1881 overgenomen door La Grange in Parijs met zijn Jardin d'Acclimatation in het Bois de Boulogne. Godefroy bracht in 1888 een etnografische verzameling uit Angola naar Nederland, met een groep van drieëntwintig negerslaven, zo geselecteerd dat het ‘wilde klanten’ zouden zijn. Uitheemse volken alleen maar tentoonstellen in een natuurgetrouw nagebootste omgeving was na verloop van tijd niet meer boeiend genoeg; actie was nodig, en vooral wilde actie, zoals krijgsdansen, kannibalendansen, strijdtaferelen en dergelijke. Tussen 1895 en 1914 werden grootscheepse spektakelstukken op touw gezet, waarin de bestaande clichés breed uitgemeten werden. Met de opkomst van de film werd dit soort exposities overvleugeld. Film zou nog effectiever blijken in het omzetten van stereotypen in spektakels, en daarmee in het bestendigen ervan. | ||||||||||||||||
VerwestersingshumorTyperend is de prent De wals en de kokosnoten, met het onderschrift: ‘Hetgeen bewijst dat de negers voor vooruitgang ontvankelijk zijn is de voortreffelijke ontvangst die de eerste stoomwals ten deel viel in Timboektoe’ Men zou dit type voorstellingen ‘verwestersingshumor’ kunnen noemen: Europeanen die de spot drijven met de wijze waarop Afrikanen reageren op westerse gebruiken of westerse technologie. De pointe is gewoonlijk dat de westerse aankleding louter vernis is; daaronder blijven Afrikanen zoals wij Europeanen ze oorspronkelijk gedefinieerd hebben: wilden. De voornaamste karakteristiek van deze humor is meewarigheid. Humor functioneert hier als onderdeel van de cultuur van dominantie. De lach stigmatiseert en bakent zo de grens af tussen cultuurwerelden. Een van de achtergronden van de verwestersingshumor was het Euro- | ||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||
pese dilemma dat voortkwam uit de kloof tussen koloniale ideologie en realiteit. De koloniale ideologie repte van de ‘White Man's Burden’ en de mission civilisatrice, maar de werkelijke verhoudingen lagen anders. Tot na de tweede wereldoorlog had slechts een minuscuul percentage van de koloniale bevolking westers onderwijs genoten, en dan voornamelijk via missie- of zendingsscholen. Het kolonialisme heette een ‘School voor Democratie’, maar het koloniale systeem was wezenlijk autocratisch. Voor 1945 had minder dan één procent van de Afrikaanse bevolking politieke en burgerrechten of toegang tot democratische instituties.Ga naar eind43 De ideologie van de beschavingsmissie was niet verenigbaar met de koloniale realiteit en bovendien in strijd met andere Europese ideologieën. De eruptie van Europees imperialisme vond plaats op grond van sterk overdreven en voor het merendeel misplaatste economische verwachtingen, en in feite in een tijd dat de economische voordelen van het bezit van koloniën twijfelachtig waren. Regelmatig werden artikelen gepubliceerd met titels als Is Central Africa Worth Having? Het propagandathema van koloniën als wingewesten was alleen maar realiseerbaar na aanzienlijke investeringen in infrastructuur en als de koloniën zichzelf zouden bedruipen. Dat impliceerde minimale uitgaven aan bestuur en voorzieningen voor gezondheidszorg en onderwijs. In deze boekhouding was voor beschavingsarbeid geen post ingeruimd. JanMohamed betoogde, in het voetspoor van Frantz Fanon, dat niet ambivalentie maar manicheïsme kenmerkend is voor westerse houdingen tegenover het niet-Westen. De fundamentele structuur van koloniale literatuur is volgens zijn analyse de ‘manicheïsche allegorie’, volgens welke de relatie tussen veroveraar en veroverde een onoverbrugbare tweedeling
‘Le rouleau et les noix de coco.’ Spotprent over de reactie op westerse technologie in de kolonie. ‘Hèt bewijs voor het feit dat de negers ontvankelijk zijn voor vooruitgang is de voortreffelijke ontvangst die de eerste stoomwals in Timboektoe ten deel viel.’ Le Pèle-Mèle, 3-7-1913 Collectienr. 2111
‘Au pays noir. Tous les sports!’ ‘Verkiezingssport’, deel van een prent uit Le Rire, 1904. Collectienr. 0269
| ||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||
Beeldvorming van het neokolonialisme. ‘Welkom in de USA!’. Ministers van een zojuist (‘vorgestern’) onafhankelijk geworden Afrikaans land komen een krediet van ‘20 miljoen’ spenderen. Hun belangstelling gaat naar alles uit behalve naar landbouwwerktuigen. ‘Het leven gaf de stervelijken niets zonder hard te werken. Horatius’. Fragment Simplicissimus, 22-7-1961 Collectienr. 2703
van werelden is. ‘Als zulke literatuur kan aantonen dat het barbarisme van de inlander onherroepelijk is, of tenminste diep geworteld, dan kan de Europese poging om hem te civiliseren onbeperkt doorgaan, de exploitatie van zijn rijkdommen kan ongehinderd voortgaan, en de Europeaan kan volharden in het genot van een positie van morele superioriteit.’Ga naar eind44 De verwestersingshumor in de populaire cultuur functioneert op een soortgelijke manier. Het uitgangspunt - hoe kan men natuurvolken beschaving bijbrengen? - suggereert een onoplosbare tegenstrijdigheid. De kloof tussen natuur en civilisatie is immers onoverbrugbaar en volgens de rassentheorie biologisch gegrondvest. De spanning en frictie die voortvloeit uit dit door Europeanen zelf gecreëerde dilemma wordt opgelost in de verwestersingshumor. Dit reproduceert het manicheïsche beeld van twee onoverkomelijk gescheiden werelden met een bevrijdende lach: ten koste van de ‘natives’. Diverse prenten, ook in de collectie Negrophilia, zijn variaties op dit dilemma en het favoriete thema civilisatie. Macaber is een prent met onderschrift De Weldaden der Civilisatie waarop naast elegante Afrikaanse heren, die op stap zijn, een aap staat, eveneens met hoge hoed (Le Rire 28.vii.1900). En hoe wordt de ‘good old English Christmas’ bij de Zoeloes gevierd? Met mensenoffers (Punch XII. 1912). Zo wordt de tegenstrijdigheid tussen Europese verwachtingen kortgesloten in een zichzelf bevestigende koloniale fantasiewereld.
Na de tweede wereldoorlog verschenen in bladen als Simplicissimus en Paris Match grappen en prenten die de draak staken met het Afrikaanse onafhankelijkheidsstreven en de postkoloniale situatie. Ook de bekende kannibalenhumor hoort hierbij. We zouden het dekoloniseringshumor kunnen noemen. Typerend hiervoor is een cartoon van ambtenaren van een nieuwe onafhankelijke Afrikaanse staat, die een krediet van 20 miljoen ($) komen spenderen en voor alles belangstelling hebben behalve voor landbouwwerktuigen. Van een Duitse politicus op staatsbezoek in Afrika wordt opgemerkt: ‘Wat is hij snel geacclimatiseerd’: hij is in een aap veranderd. De portee van deze prenten is: de wilden zijn onverbeterlijk en ontwikkelingshulp is weggegooid geld. Hier gaat koloniale propaganda over in neokoloniale propaganda.
Vanuit Afrika gezien kon het manicheïsche schema wildheid/civilisatie andersom worden gezien. Het imperialisme werd door Afrikanen veelal ervaren als de vernietiging van Afrikaanse beschavingen en hun substitutie door westers barbarisme. ‘De Christenramp is over ons gekomen/ Als een | ||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||
stofwolk’ zo heette het in een gedicht uit Salaga in Noord-Ghana, geschreven in 1900, in het arabisch. De visie van Afrikaanse intellectuelen die, met name in de jaren '20 en '30, het Europese schema wildheid/civilisatie omdraaiden bestond uit de volgende stappen. Gesteld werd in de eerste plaats dat het proces van Europese verovering zelf barbaars was. Over het barbarisme van de ‘civiliserende horden’ bestond wijd en zijd overeenstemming, van de Westafrikaanse essayist Tovalou Houénou tot Rabindranath Tagore (‘You build your kingdom on corpses’). Ten tweede was het koloniale systeem dehumaniserend. Onder de dekmantel van beschaving werden de gekoloniseerden gereduceerd tot wilden. Voorts werd het noodzakelijk verband tussen het niveau van technologische ontwikkeling van een volk en de kwaliteit van zijn beschaving aangevochten. Deze vorm van cultureel relativisme en afwijzing van evolutionisme stelde dat termen als ‘hoog’ en ‘laag’ van toepassing kunnen zijn op technologische en economische ontwikkeling maar niet op civilisaties. Tenslotte wees men erop dat Afrika's eigen moderniseringspotentieel door Europese interventies geblokkeerd is. Dit geschiedde door de slavenhandel en door ingrijpen juist tegen moderniserende krachten als Mohammed Ali in Egypte (1769-1849) en Samori Turé van het Mandingo-rijk in West-Afrika (1830-1900).Ga naar eind45 Deze visies zijn sindsdien op tal van manieren uitgewerkt - door Kwame Nkrumah (Ghana) in een leninistisch vertoog, door Aimé Césaire en Frantz Fanon in andere richtingen, op diverse punten in overeenstemming met Europese intellectuelen. Want over het barbaarse karakter van Europees kolonialisme bestaat overeenstemming als we te rade gaan, niet bij de koloniale propaganda, maar bij de documenten, rapporten, brieven en dagboeken van Europeanen uit de koloniën zelf. Dan is het de verwilderde kant van het werkelijke kolonialisme die vaak het luidst spreekt.Ga naar eind46 Een aantal Europese getuigen maakte zich daarover weinig illusies. Marx merkte op: ‘De totale hypocrisie en het inherente barbarisme van de bourgeois beschaving ligt onthuld voor onze ogen in de koloniën, waar het naakt is’. Sartre zei het na hem: ‘In de koloniën staat de waarheid naakt’. Joseph Conrad karakteriseerde het kolonialisme als ‘the vilest scramble for loot that ever disfigured the history of human conscience’. De westerse populaire cultuur volgde ondertussen in grote trekken het stramien van de koloniale propaganda. Aan het begin van de twintigste eeuw hadden John Hobson en Rosa Luxemburg gewaarschuwd dat het imperialistische militarisme en barbarisme als een boemerang op Europa zelf zouden terugslaan. Na de loopgravenoorlog in 1914-18 werd ook in de koloniën de vraag gesteld wat civilisatie nu zo aantrekkelijk maakte. Toen in het land van ‘dichters en denkers’ zes miljoen mensenoffers werden gebracht rees de vraag wat er aan de zelfingenomen westerse humor ten koste van de gekoloniseerde volken zo humoristisch was. Césaire en Fanon namen de draad van Hobson en Luxemburg op en interpreteerden fascisme en nazisme als ‘naar binnen gekeerd imperialisme’. Deze visie is een van de aanknopingspunten voor een ‘omgekeerde antropologie’. |
|