Wit over zwart
(1990)–Jan Nederveen Pieterse– Auteursrechtelijk beschermdBeelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur
[pagina 64]
| |
4 In het donkere continentIt was a good time to be white, British, and Christian. Met het aflopen van de slavernij nam de belangstelling voor Afrika toe. Gedurende driehonderd jaar was de Europese aanwezigheid in Afrika beperkt geweest tot de kusten, met als voornaamste uitzondering de vestiging van Hollanders aan de Kaap. De binnenlanden van Afrika, onderhevig aan chronische stammenstrijd bleven geïsoleerd, het operatiegebied van slavenhalers. De meeste slaven waren krijgsgevangenen.Ga naar eind1 De exploratietochten verlegden in de Europese visie het accent van de slavernij naar Afrika, van de kusten van Afrika naar de binnenlanden, en van westerlingen als slavenhalers naar de Arabische slavenhandel. | |
‘Dr Livingstone, I presume?’These two pioneers of civilization - Christianity and commerce - should ever be inseparable. De systematische exploratie van Afrika, die aanving met de Niger-expeditie van Mungo Park in 1795, en de moderne zending begonnen rond dezelfde tijd. De reizen, georganiseerd door de Royal Geographical Society, op zoek naar de bronnen van de Nijl, de tochten van David Livingstone in de jaren '40 van de negentiende eeuw of van de journalist Henry Morton Stanley in 1871 op zoek naar Livingstone, ondervonden een enorme belangstelling in de populaire media, de kranten en de geïllustreerde bladen van de middenklasse. Als tochten van heroïsche Europeanen die zich in het mysterieuze binnenste van Afrika waagden, gebieden zwanger van gevaar en belofte, spraken ze zozeer tot de verbeelding dat ze, vereeuwigd in populaire lectuur en jeugdboeken, tot de oerscènes van de westerse expansie behoren. Ook in recente literatuur worden de exploratiereizen nog geboekstaafd als een ‘terugdringen van de grenzen van de onwetendheid’ en een ‘vergroten van de voorraad van kennis van de wereld.’Ga naar eind2 Dit is een uiterst eurocentrische visie. De exploratiereizen produceerden niet simpelweg ‘kennis’ maar waren ook een grootscheepse operatie in mythevorming. Ze voltrokken zich binnen een bepaald perspectief, een westerse tunnelvisie die zou uitmonden in het Europese kolonialisme. De mythe van het donkere continent die door de explorateurs werd uitgedragen, pleitte het Westen vrij van de slavenhandel: deze was immers een manifestatie van Afrikaans primitivisme. Ze verlegde de aandacht naar de Arabische slavenhandel, waarover de aanklachten meer en meer een alibi voor Europees ingrijpen zouden vormen. Sinds de oudheid was Afrika het land onder de zon, zoals traditionele benamingen als Aithiop (Grieks voor ‘in het oog van de zon’) aangaven. De mythe van het donkere continent kwam pas tot stand in de negentiende eeuw, als het decor voor de exploraties.Ga naar eind3 | |
[pagina 65]
| |
‘The Livingstone aid expedition; crossing a river in East Africa’. Iconografie van de Europese exploratie: Afrikaanse dragers, dragers, dragers. The Illustrated London News, 15-11-1873 Collectienr. 2404
De exploratiereizen zelf vormden de belangrijkste bijdrage aan de mythevorming over Afrika. Men ging er daarbij totaal aan voorbij dat het continent al eeuwenlang doorkruist werd door handelsroutes. De langeafstandshandel is in Afrika dermate diep geworteld en belangrijk in de politieke economie van het continent, dat het de basis genoemd is van een ‘Afrikaanse produktiewijze’.Ga naar eind4 Niet alleen hadden de explorateurs ‘ook gewoon de weg kunnen vragen’Ga naar eind5, ze deden het ook. Terwijl de exploraties aan het thuisfront gevierd werden als fantastische triomfen van Europese kennis en durf, met Afrikanen als onnozele omstanders, was het welslagen van de tochten in werkelijkheid te danken aan Afrikaanse hulp, niet alleen van dragers (zoals de iconografie suggereert), maar ook gidsen, tolken enz.Ga naar eind6 De Europese penetratie leidde tevens tot wedijver met de Arabische aanwezigheid en herleving van anti-arabische vooroordelen. De bijdrage aan de bestaande kennis was mede daarom beperkt omdat de explorateurs dermate vervuld waren van raciale en patriottische superioriteit, dat ze aan Afrika zelf in veel opzichten niet toekwamen. ‘Er is niets van belang in een heidens dorp’, aldus Livingstone in 1867.Ga naar eind7 Naar zijn overtuiging was het ‘op het Anglo-Amerikaanse ras dat de hoop voor de wereld op vrijheid en vooruitgang berust.’ In zijn instructies aan een ondergeschikte in de Zambesi-expeditie legde hij uit: ‘We come among them as members of a superior race and servants of a Government that desires to elevate the more degraded portions of the human family. We are adherents of a benign holy religion and may by consistent conduct and wise patient efforts become the harbingers of peace to a hitherto distracted and trodden down race.’Ga naar eind8 Deze combinatie van christelijke en raciale arrogantie was kenmerkend voor het tijdperk dat zou uitmonden in de mission civilisatrice, de beschavingsmissie van Europa. Regelmatig gaven de explorateurs blijk van racisme. Zo sprak Livingstone over ‘het lage negerkarakter en gelaat’ en over de Kgatla schreef hij in 1844: ‘Zij lijken tot zo laag op de trap der mensheid te zijn gevallen als de menselijke natuur maar kan.’ | |
[pagina 66]
| |
De exploraties waren voorbode en voorspel van het Europese imperialisme. In de mengeling van missionaire, commerciële en strategische overwegingen op grond waarvan de exploraties ondernomen werden lag de ‘medley van motieven’ van het laat-negentiende-eeuwse imperialisme reeds besloten. De Britse obsessie voor de ‘bronnen van de Nijl’ was een poging om de draad op te nemen van de antieke geografie van Herodotus en Ptolemeus. De egyptofilie van de laat-achttiende eeuw en het oriëntalisme dat volgde in het spoor van Napoleons invasie in Egypte in 1798 was er ook debet aan.Ga naar eind9 De intense nationale rivaliteit die de scramble for Africa zou kenmerken lag al besloten in de exploraties. David Livingstone verzweeg dat zijn belangrijkste prestatie - dat hij als eerste Europeaan tot zuidelijk centraal Afrika zou zijn doorgedrongen - al jaren eerder was volbracht door de Portugese handelaars Rodrigues Graça en Silva Porto. Om de claim te kunnen handhaven dat hij als eerste Europeaan de Opper Zambesi zag, deed hij het voorkomen dat de Portugezen die hem voor gegaan waren ‘half-castes’ waren.Ga naar eind10 Livingstone was ontstemd over het onvermogen van de zendingsraad om Engelse in plaats van Duitse zendelingen te krijgen voor de zendingspost in het binnenland van Mombasa. Stanley viel na zijn geslaagde expeditie naar Livingstone in Engeland een botte en ongenereuze ontvangst ten deel. Uit zijn tocht bleek immers dat een Amerikaanse krant, de New York Herald, een grotere vindingrijkheid aan de dag had gelegd dan de Britten. De voorzitter van de Royal Geographical Society gaf te kennen ‘dat het niet waar was dat Stanley Livingstone ontdekt had; maar dat het Livingstone was die Stanley ontdekt had.’Ga naar eind11 De Britse explorateurs legden de grondslag voor de latere Britse aspiratie ‘to paint the map of Africa red’ (dat wil zeggen, de kaart van Afrika Brits in te kleuren). De benamingen die ze aan de Afrikaanse wateren gaven maakten deze tot uitvloeisels van de Britse dynastie, zoals de Victoria Falls van Livingstone, Lake Albert van Samuel Baker en Victoria Nyanza van John Speke. De boeken van de explorateurs werden opgedragen aan het koninklijk paar. Vanaf het moment dat het binnen Europa's gezichtsveld kwam, werd het binnenste van Afrika een ventiel voor de aspiraties en spanningen in het binnenste van Europa.
Naar een schets van de explorateur Samuel Baker, die schreef: ‘Altogether I never saw a more unearthly set of creatures, they were perfect illustrations of my childish ideas of devilshorns, tails, and all, excepting the hoofs; they were our escort! furnished by Kamrasi to accompany us to the lake.’ The white Nile
| |
[pagina 67]
| |
‘Dr Livingstone, I presume?’ De klassieke scène van de Europese exploratie van Afrika. In de Europese verbeelding zijn de Afrikanen tot omstanders, figuranten geworden in hun eigen continent. Pikant detail in deze grootscheepse mythevorming is de Amerikaanse vlag, gedragen door een Afrikaan in Stanley's gevolg. Frost, Modern Explorers, 1884 Collectienr. 1371
Klassiek is de scène: Dr Livingstone, I presume? Met deze woorden trad Stanley op 3 november 1871 in Ujiji, na een maandenlange moelijke en onzekere tocht, Livingstone tegemoet. De scène is het exploratiegebeuren ten voeten uit. Ze gaat over niets anders dan de exploratie zelf en over de verhoudingen tussen Europeanen. Afrikanen en Arabieren zijn omstanders, passieve getuigen. Afrikanen zijn tot figuranten in hun eigen continent gemaakt, tot bijwerk dat niet meetelt in de grootse taak die door Europeanen wordt verricht. De Arabieren rond Livingstone zijn degenen over wie hij in zijn verslagen zo bitter klaagde en wier invloed door een Europese aanwezigheid afgelost zou moeten worden. De stars and stripes in de stoet van Stanley verwijst naar de nationale identiteit die, naast raciale identiteit, begint te tellen in het hart van Afrika. De onzekere Stanley had zijn tekst zorgvuldig ingestudeerd, een weloverwogen imitatie van afstandelijke Britse upper class-stijl. Zijn woorden werden terstond een standaardgrap en een klassiek voorbeeld van bombast. De twee Europeanen die deze merkwaardige Britse seance opvoerden aan de oever van Lake Tanganyika waren geen van beiden Engelsen en allebei randfiguren. Livingstone was zoals veel zendelingen een Schot, die de Engelsen wantrouwde en in Afrika bleef omdat hij zich niet op zijn gemak voelde met Europeanen. Stanley, een onwettig kind van een vrouw uit Wales, was na een moeilijke jeugd scheepgegaan naar New Orleans, waar hij door de Amerikaanse zakenman Henri Morton Stanley werd geadopteerd. Stanley propageerde de mythe van de nobele, heilige Livingstone, ook al wist hij na een paar maanden beter; maar zijn eigen mythe stond op de schouders van die van Livingstone.Ga naar eind12 Het Afrika van de explorateurs was een decor dat de rol van Europeanen reliëf gaf, en dat vooral bestond uit de ontstentenis van datgene wat Europeanen meenden te vertegenwoordigen. Centraal in de visie van de explorateurs stond, behalve het land, de exploratie zelf - net als in de missionaire visie, waarin de missie zelf het centrum vormde. Exploratie en missie produceerden beide mythen, niet alleen over de gebieden waar ze opereerden maar bovenal over zichzelf. Leugens die daarbij van pas kwamen worden in de westerse literatuur tot op heden uit piëteit onnauwkeurigheden genoemd. Afrikanen komen in de exploratieliteratuur voornamelijk ter spra- | |
[pagina 68]
| |
‘Op een verkenningstocht. De Congo.’ Afrika's grootse natuur zo voorgesteld dat mensen erbij in het niets verzinken. Stanley's reizen, 1886 Collectienr. 2445
‘Evenement de Madagascar.’ Petit Journal Supplément Illustré, 1892 Collectienr. 0021
ke als interrupties in het exploratiegebeuren. Telkens weer is er sprake van de ‘moeilijkheden om dragers te krijgen’, van ‘chiefs’ die een hoge tol eisen voor de doortocht en plaatselijke oorlogen en schermutselingen die de reizigers oponthoud geven. Het accent in deze literatuur ligt geheel op landschap en natuur, waarvan we uitgebreide en begeesterde beschrijvingen krijgen. De loop van rivieren, de uitgestrektheid van meren, de woeste hoogten van bergen - daarover handelt deze literatuur. Afrikanen komen slechts in het voorbijgaan voor, hetzij als lastposten, hetzij als gastvrije of behulpzame zielen. De geografische kennis die in de exploratieliteratuur werd neergelegd, zoals de loop en bevaarbaarheid van rivieren, was ook strategisch en commercieel van belang, waarbij het netwerk van handelsroutes over het continent, waarvan het bestaan enerzijds werd ontkend, anderzijds nauwkeurig bestudeerd werd. In de ogen van Afrikanen wekten de exploratietochten, niet ten onrechte, de indruk van spionage.Ga naar eind13 | |
Missie en zendingGaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. De gedaanteverwisseling van Europeanen in Afrika, van explorateur en missionaris naar kolonisator, betekende een overgang van een houding van diplomatie naar een houding van overheersing. De Mau Mau in Kenya zeiden het zo: ‘Vroeger bezaten wij het land en de blanken het evangelie. Toen kwamen de missionarissen, leerden ons bidden en de ogen sluiten, en intussen maakten de blanken zich meester van ons land. Nu hebben wij het evangelie en zij ons land.’Ga naar eind14 Explorateurs moesten tactvol optreden, missionarissen waren kwetsbaar, maar al minder tolerant. Vaak bestond er een nauwe band tussen kerk en koloniale staat. In het moederland bestonden familiebanden tussen leden van het officierscorps en de kerk. In Engeland hingen regimentsvlaggen in de kerken. Vaak waren zendelingen pleitbezorgers van een expansionistisch beleid. Voor de kerk, net als voor koloniale ondernemingen, | |
[pagina 69]
| |
betekende expansie het ontsluiten van nieuw territorium. Volgens een zendeling in Lagos in 1892: ‘Vaak is oorlog het middel om de poort te openen waardoor het Evangelie het land kan worden binnengebracht. Het geestelijke zwaard wordt vaak door een stalen zwaard voorafgegaan.’Ga naar eind15 Vier jaar later trokken de Engelsen Ashantiland binnen. Ambtenaren kwamen en gingen maar religieuze orden en priesters bleven in de koloniën. Soms, zoals in Angola in 1854, trad de bisschop op als loco-gouverneur.Ga naar eind16 David Livingstone maakte zijn eerste reis (1848-53) in dienst van de London Missionary Society met het oogmerk de missionary road open te houden, de route waarlangs zendelingen vanuit de Engelse Kaap-provincie noordwaarts het binnenland introkken. (Jaren later zou Cecil Rhodes via deze zelfde route doordringen tot wat later Rhodesië zou worden - toen Matabeleland, nu Zimbabwe.) Livingstones volgende reis werd gefinancierd door het Britse Foreign Office dat hem de rang van consul verleende. Koning Leopold II van België nam Henry Stanley in dienst om een koloniaal rijk in de Congo te stichten en wendde zich vervolgens in 1888 tot de Belgische orde van de Scheutisten voor bijstand in deze grootse onderneming. Koloniale overheden streefden in het algemeen naar een ‘nationale’ missie, redenerend vanuit het principe dat de onderdanen de godsdienst van de heerser behoren aan te nemen (cuius regio, eius religio). Zo werden in Afrika bepaalde gebieden gereserveerd voor protestantse zending, andere voor katholieke missie en betekende een verandering van koloniaal gezag in bepaalde gebieden ook een verandering van missionarissen.Ga naar eind17 In het tot wasdom gekomen kolonialisme vormde de kerk naast de staat en de koloniale ondernemingen, de ‘derde pijler van het koloniale Blok’Ga naar eind18 De kerk was de civiele kant van de imperiale politiek die dieper in de samenleving kon penetreren dan het politieke gezagsapparaat. Ze vervulde een pacificerende rol: ‘Waar het zaad van het christendom viel werd de wil tot tegenstand verzwakt.’ Ziekenzorg en vooral christelijk onderwijs grepen diep in op lokale culturen, met als politiek belangrijk effect dat een nieuwe elite werd gecreëerd. Bovendien waren de kerken een belangrijk kanaal voor koloniale propaganda in het moederland. In dit alles volgden de kerken ook hun eigen agenda, zodat ze bepaald niet onder alle omstandigheden louter als verlengstukken van de koloniale staat beschouwd kunnen worden. | |
De missionaris als held versus de boze tovenaarThe faith is Europe Europe is the faith De beeldvorming van Afrika door achtereenvolgens de explorateur, de missionaris en de kolonisator vertoont een dalende lijn. Zending en missie waren in belangrijke mate verantwoordelijk voor de overgang van het beeld van de nobele wilde en de nobele neger - toonaangevend ten tijde van het abolitionisme en de laatste decennia van de achttiende eeuw - naar het stereotype van de onedele wilde.Ga naar eind19 Schrikbarende verhalen over heidense rituelen, afgodendom en men- | |
[pagina 70]
| |
Illustratie van Ben Horsthuis uit B. Mol, Koningin Zingha. NL, (1960) Collectienr. 1232
senoffers vormen traditioneel een belangrijk onderdeel van de missionaire beeldvorming over andere culturen. Lange tijd, aldus de Oegandese antropoloog Okot p'Bitek, verspreidden de missionarissen gruwelverhalen over Afrikaanse volken. Duarte Lopez schreef al in de zestiende eeuw over: ‘een grote massa uit hout gesneden duivelsbeelden, in allerlei afschrikwekkende gedaanten: velen aanbidden gevleugelde draken, anderen vereren slangen als hun goden, weer anderen rammen, tijgers of andere gruwelijke en afschuwelijke dieren’Ga naar eind20 Deze beeldvorming was zelfs al werkzaam voordat missionarissen naar Afrika vertrokken waren. In maart 1852 begon Cornelius Rudolf Vietor een vierdelig ‘in ware kleuren’ getekend relaas over ‘Afrika, het veld vol doodsgebeenten’, waarin het wemelde van satanische slachtpartijen en perversiteiten. Zelf had hij nog nooit een stap gezet in Afrika. Zijn relaas ten behoeve van de Norddeutsche Missions-Gesellschaft laat zich lezen als een beschrijving van onderdrukte angsten.Ga naar eind21 Naast dit schrikbeeld stond een romantisch beeld van de missionaris als held: ‘Een missionaris - aldus pater van Rijckevorsel - roept voor onzen geest het beeld van een Christen held, die gewapend met het kruis, predikend en doopend verafgelegen landen doortrekt.’Ga naar eind22 ‘De missionaris staat tussen die zwarte heidense afgodendienaars als de eenzame en verbannen held, als een moderne Robinson Crusoë die, gewapend met het kruis, predikend en dopend, onderwijzend en genezend rondtrekt.’Ga naar eind23 Juist omdat deze wensvoorstelling niet op waarheid berustte en missie of zending vaak weinig uitrichtten, lag een verdere degradatie van het beeld van de te bekeren bevolking in de lijn der dingen. Dat de missie faalde lag volgens een wijdverbreide verklaring aan het feit dat men hier te maken had met het rij van de duivel. De missionaris Mallet berichtte in 1854 in een rapport aan de Norddeutsche Missions-Gesellschaft dat
‘Priests or magicians invoking the national deities.’ Stemmingmakerij bij een artikel over de Ashanti's. Illustrated London News 1873 Collectienr. 2404
Aanbidding van fetisjen van ‘Banza Ouvana’. Le Congo Belge en images... (1909) Collectienr. 3365
| |
[pagina 71]
| |
de heidenen niet alleen onwetend en zwak waren, maar bovendien verstokte zondaars: ‘Onder hen heeft de duivel zolang zijn onbegrensde heerschappij uitgeoefend dat ze zijn slaven geworden zijn, en in dierlijke en
De ommekeer, volgens het Europese relaas. ‘Soeti vernielt de afgod.’ P. Spoor, Soeti, de katechist. Paters van de H. Geest, Rhenen, 1949 Collectienr. 1014
demonische toestanden zijn verzonken.’Ga naar eind24 Dergelijke verklaringen waren noodzakelijk voor de instandhouding van de missionaire identiteit. Ze dienden bovendien als beveiliging tegen het gevaar van ‘verwildering in de omgang met de heidenen’ Zodoende werd van de te bekeren bevolking een vijandbeeld geschapen, met als steeds terugkerende elementen de boze tovenaar, de fetisj en het mensenoffer.Ga naar eind25 Opmerkelijk is dat de zendingsarbeid veelal in militaire metaforen beschreven werd: het ging erom om te strijden, terrein te veroveren voor Christus.Ga naar eind26 Dit was niet helemaal misplaatst, voor zover traditionele godsdiensten en genootschappen de kern waren van het verzet tegen het kolonialisme.Ga naar eind27 Zo bestond de missionaire beeldvorming uit een manicheïstisch tweeluk met enerzijds het geromantiseerde zelfbeeld van de missionaris als redder, anderzijds het gedemoniseerde beeld van in de ban van de duivel verkerende heidenen. Deze twee stereotypen waren onderling afhankelijk: als zelfrechtvaardiging voor de missie of zending moesten de heidenen worden afgeschilderd als gedegradeerde, diep in de duisternis verzonken wezens, die het licht gebracht diende te worden. Het prestige en financiële appel van de zending of missie waren evenredig aan de demonie en degradatie van de heidenen.Ga naar eind28 Een soortgelijke dynamiek, de vorming van vijandbeelden ter rechtvaardiging van de Europese agressie, trad op in de koloniale propaganda. De strekking van deze verhalen en voorstellingen is duidelijk: Afrika is een hel. Vers twee van het missionaire relaas gold de kerstening. Dan verscheen de missionaris zelf in beeld: in confrontatie met de tovenaar; als een blanke vaderfiguur temidden van plaatselijke heidenen; bijbels uitdelend; uitheemse rituele handelingen verrichtend. De toon veranderde van militair naar zoete romantische kitsch. Jezus, Die mij spijst en voedt
met Uw eigen Vlees en Bloed,
Maak mijn hartje blank en rein
schoon mijn huidskleur zwart mag zijn.
Nederlands bidprentje (Elwa serie 720). Collectienr. 1822 a
een serie briefkaarten met foto's van de Zusters Missionarissen van O.L.V. van Afrika zijn de Witte Zusters bezig met catechisatie, onderwijs en verpleging. De vrome zusters zijn afgebeeld met gedisciplineerde, doorgaans terneergeslagen Congolese jeugd.
De positie van de missionarissen zelf was niet rooskleurig. Anders dan de missieleiding, die gerecruteerd was uit de hogere burgerij, waren velen van hen afkomstig uit eenvoudige boerenfamilies uit kansarme plattelandsstreken. Hun achtergrond was plattelands en provinciaals, hun cultuur de cultuur van de kerk die hen een strak regime oplegde. Deze discipline, de cultuur en hiërarchische orde van de kerk, is zichtbaar in de documenten van de missie. | |
[pagina 72]
| |
In de missievoorstellingen nemen de missionarissen zelf de centrale, overheersende plaats in. Het zijn voorstellingen die laten zien dat de wereld van de missie een op zichzelf betrokken, in zichzelf besloten wereld is, met de kerk en de missie zelf als middelpunt. Wat voorts opvalt in tekeningen zowel als foto's, is een bepaalde afwezigheid. Vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking zijn buitengesloten: hoogwaardigheidsbekleders - ouderen met gezag, Afrikaanse priesters of traditionele genezers - in de missionaire iconografie komen ze niet voor, tenzij afgezonderd en gestigmatiseerd als demonische heidenen. Al deze aspecten en representanten van de eigen cultuur zijn uitgebannen, geëlimineerd. Zodoende zien we missionarissen en zusters optreden in hoedanigheden die de volkscultuur traditioneel op zich neemt: als overdragers van kennis, genezers, of andere figuren met gezag, meestal omringd door kinderen en zelden in gezelschap van volwassenen. Deze missionaire wereld werd in het moederland weerspiegeld in een missiecultuur van missie-acties, missieverenigingen, missiebrieven, missietijdschriften en missiefilms. Vanaf 1926 werden er ieder jaar in oktober missiedagen gehouden. Op een treffend missieplaatje uit 1927 voor de missie-Actie-Congres-Tentoonstelling-Amsterdam knielen in Jugendstil de volkeren der wereld voor een Europese priester, terwijl de heilige geest neerdaalt via een boven alles uittorenend duister kerkgebouw. De missiesubcultuur bracht ook haar eigen beeldmeubilair met zich mee, met beeldjes van negerkinderen, voorzien van een gleuf en de tekst ‘Dank’, de Duitse Nickneger die knikt als er een munt in geworpen wordt en dergelijke. Ook kon men ‘Heidenkinder’ kopen via ‘slaafkensmaatschappijen’, een praktijk die terugging tot de tijd van de slavenhandel, toen missionarissen kinderen konden loskopen die vervolgens in missietehuizen werden opgevoed en gedoopt. Ook toen er geen slavenmarkten meer waren kon men voor 21 Duitse marken nog zo'n heidens kind kopen, voor wie men dan de doopnaam mocht bepalen en waarvoor een foto van bijvoorbeeld een negerjongen in strorok als reçu gold.Ga naar eind29
‘Een talrijk gehoor.’ In de iconografie van de missie staat de missie zelf centraal. Contrasten in kleur, kleding, houding, getal, spreken dezelfde taal. Suasso de Lima de Prado, 1955 Collectienr. 1390
| |
[pagina 73]
| |
‘In de klas.’ Boudewijnstad, Belgisch Congo. Collectienr. 1028
Manifesteerde het christendom zich in de missie als de vervulling van een Europese droom, in Europa zelf won het proces van secularisatie geleidelijk veld. In de loop van de negentiende eeuw verplaatste de religie zich van het centrum naar de periferie: in Europa nam de twijfel toe terwijl er overzee steeds meer ‘gespierd christendom’ kwam.Ga naar eind30 Was deze missionaire activiteit ook een reactie op het terreinverlies van de kerken binnen het Westen? Misschien geldt dit minder voor de evangelische en protestantse zending, die op gang kwam na 1790 en zich ontwikkelde in het begin van de negentiende eeuw, dan voor de katholieke kerk. Het Genootschap voor de Verspreiding van het Geloof werd opgericht in 1822. ‘De negentiende eeuw, de eeuw van katholieke verliezen en beproevingen in alle katholieke landen van Europa is tevens de eeuw waarin het Geloof eindelijk naar ieder deel van de aarde gebracht is.’Ga naar eind31 In Duitsland woedde in de jaren '70 de Kulturkampf en in Frankrijk werden beperkende kloosterwetten aangenomen, als gevolg waarvan kloosteren missie-orden naar het zuiden van Nederland uitweken. Dit maakte Nederland in de periode tussen 1915 en 1940 na België een van de meest actieve missielanden.Ga naar eind32 De missiecultuur was een verjongingskuur voor de kerk. Ze wekte de indruk dat de katholieke kerk de toekomst had en zich onstuitbaar uitbreidde, juist in een tijd dat de kerk sterk in de verdediging was tegen de opmars van seculiere tendensen en het socialisme in Europa en zich wist te handhaven door nieuwe ‘wondercentra’ als Lourdes of Fatima, of door haar toevlucht te nemen tot het kopiëren van moderne methoden van massamobilisatie.Ga naar eind33 Zo zong men in de Afrikaanse kerken: ‘Redt, redt Frankrijk in naam van het Heilig Hart’, terwijl Belgische seminaristen in missie-opvoeringen als nammak-negers met zwarte snoeten en een strorok rond de lendenen het apostolische refrein zongen: ‘Heb medelijk, heb medelij, ik heb een ziel lijk gij’.Ga naar eind34 Het is de vraag of de christelijke missie succes oogstte. In aanmerking genomen de uitgaven die ermee gemoeid waren, waren de resultaten bescheiden. | |
[pagina 74]
| |
Christendom van welke gezindte ook slaagde er niet in om een serieuze concurrent te worden van de enige werkelijk groeiende religie, de islam. Deze ging door zich onweerstaanbaar te verbreiden, zonder ondersteuning van een missionaire organisatie, geld of steun van grootmachten, door de achterlanden van Afrika en delen van Azië, zonder twijfel geholpen niet alleen door haar egalitarisme, maar ook door een bewustzijn van superioriteit aan de waarden van de veroverende Europeanen.Ga naar eind35
Het christendom was in Afrika pas effectief in combinatie met kolonialisme. Als godsdienst vond ze het meest ingang in combinatie met ‘nativistische’ elementen, zoals de onafhankelijke ‘Ethiopische’ (dat wil zeggen Afrikaanse) kerken die, beginnend in Zuid-Afrika, in veel Afrikaanse landen tot ontwikkeling kwamen. Deze kerken speelden, in tegenstelling tot de gevestigde kerken, die een aanhangsel waren van de moederkerk en tot op zekere hoogte van de nationale staat, een belangrijke rol bij het opkomende nationalistische verzet. De verhoudingen waren complex. Het christendom stond soms aan de Afrikaanse kant, zoals in het kamp van Menelik II, de keizer van Ethiopië, of bij de Boeren in Zuid-Afrika, of in een aantal Afrikaanse verzetsbewegingen. Ook speelde de missie zelf een belangrijke rol in de ontwikkeling van antikoloniale bewegingen.Ga naar eind36 Sinds de dekolonisatie is er veel veranderd. In het voetspoor van de dekolonisatie vindt een geleidelijke ‘verinheemsing’ van de kerken plaats; in de missiewetenschap is de ontwikkelingsproblematiek centraler komen te staan, en een Afrikaanse theologie en een bevrijdingstheologie hebben zich meer en meer geprofileerd. Wel is sinds enige tijd een nieuwe evangelische zending actief geworden, met haar hoofdkwartier in de Verenigde Staten, die, in neokoloniale context, veel krasse praktijken van de ‘koloniale missie’ reproduceert.Ga naar eind37
‘Nu weet u waarom ik zoo zwart ben.’ Missiekalender Missionarissen van Mill Hill, Belgisch Congo, 27 mei 1938. Bruikleen
| |
[pagina 75]
| |
Missieplaatjes van de jaarlijkse Wereld Missiedagen in 1927, 1947, 1959, 1960. Verschuivende accenten in de plaatjes laten de veranderende opvatting van de missie zien. Collectienrs 1810, 1814, 1817, 1818
Missiebusjes: ‘Help de missie’ van de Mill Hill Paters in de Congo en ‘Doe voor broer en zusje een cent in het busje’ van de Paters Montfortanen; Spaarpot ‘Voor de missie Abdij Postel’. Bruikleen en Collectienr. 0307
De explorateurs creëerden het beeld van het donkere continent, de kerken schiepen het beeld van de gevallen heiden en de onedele wilde; stereotypen waarop het kolonialisme zou inhaken en voortborduren. De demonisering van Afrika legitimeerde de missie. Het licht van Europa straalde door de verduistering van andere continenten. De kerken laafden zich aan de nieuwe horizon en versterkten hun positie in de cultuurstrijd in Europa zelf mede dankzij het prestige en de glamour van de missie. Weer was het veranderende beeld van Afrika bepaald door veranderende verhoudingen in Europa en het Westen. |
|