Geschiedenis der kolonie van Suriname
(1974)–David Nassy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Inleiding.De verachting, waarmede men de Joodsche Natie, is alle de deelen der bekende wereld, behandelt; de haat en afkeer, welke men haar toedraagt, is eene zaak, die zo onbetwistbaar zeker is, als dezelve moeielyk te begrypen valt, inzonderheid in deeze verlichte eeuw, waarin de Koningen en Vorsten, om zo te spreeken, met elkanderen twisten om den eernaam van Vaders en Weldoeners hunner Onderdaanen. De schriften van den Heer Voltaire zyn misschien 't gepaste middel om dit zedekundig vraagstuk op te lossen; deeze groote Man, geschikt om de wereld te verlichten, heeft, te midden van zynen afkeer van alle Godsdiensten, daar hy de verdraagzaamheid preekt, en allerlei slag van uiterlyken eerdienst met voeten treedt, teffens het ongelukkig vermaak genomen van de Joodsche Natie te verpletteren, enze afschuwelyk te maaken in de oogen van 't HeelalGa naar voetnoot(1). Zyne aanbidders, of om beter te spreeken, de nieuwelingen, welke deeze vermaarde Man heeft weeten te maakenGa naar voetnoot(2), zyn 't vaandel | |
[pagina 21]
| |
en de zinspreuk van hunnen Apostel bestendiglyk gevolgd. Misschien heeft men hem en zyne aanhangers voor de oorzaak te houden, dat de Zedeleer van Jezus Christus, de eenvoudigheid van het Euangelie, zelfs ten nadeele van de JoodenGa naar voetnoot(3), verward, en, om zo te spreeken, in een gesmolten wordt met de doodelyke verbysteringen der Priesterschaare. Alhoewel de Heer Voltaire, in zynen brief over de drie Bedriegers, (welke begint met eene verdediginge van Gods bestaan, en eindigt met schimpredenen op de Jooden en den Hr. Freron) zegt: Berisp den knecht, maar ontzie den Meester; zyne leerlingen, echter, hebben misbruik van zyne kundigheden gemaakt, en in hunne afdwaalingen, op het voetspoor van hunnen Apostel, de Joodsche Natie tot een voorwerp van hunne lompe spotternyen genomen. De wereld is, ongelukkiglyk, vervuld met zeer veele hoogmoedige en trotsche verstanden, maar met zeer weinig waare wyzen. Wat hoope viel 'er in deeze groote ongelykheid ooit voor de Jooden op te vatten, zelfs te midden der Wysbegeerte, die thans in Europa boven dryft? Het onderscheidend karakter van eene Natie wordt het best gekend uit de beschouwinge van de byzondere leevenswyze van der zelver leden, die, t' samen genomen eenig lichaam van Maatschappy | |
[pagina 22]
| |
uitmaaken, vry van alle de hindernissen dier schoon schynende welleevendheid, welke tot het karakter van een' beschaafd Man behoort. Uit hunne byzondere wyze van leeven, en uit de betrekkingen met derzelver familien en vrienden, wordt hunne zedeleer en manier van denken en leeven eerst recht gekend: zonder dit in acht te neemen, zal men altyd kwalyk oordeelen, en gevolgen trekken, die verre van de waarheid verwyderd zyn. Iemand kan zeer wel zachtmoedig, beminnelyk en weldaadig zyn, wanneer hy zich buitenshuis bevindt, en door eergierigheid, verwaandheid, hoogmoed of eigenliefde genoodzaakt wordt, eene uitwendige vertooning te maaken van 'tgeene hy inderdaad niet is; doch uit het geen hy te zynent alleen is, en uit zyne kleine bedryven, waarin alleen de Natuur spreekt, valt met zekerheid te oordeelen, hoe 't met zyne ziel geschapen stâ. Werden 'er, derhalven, wel ooit persoonen gevonden, die genoegzaame belangeloosheid, in vereeniginge met eene zuivere liesde voor de waarheid, en wysbegeerte zonder vooroordeelen bezaten, welke zich de moeite gegeeven hebben, om de Jooden van naby te bestudeeren, en in hunne huizen te verkeeren, zonder vreeze van daar over gelasterd te zullen worden? Heeft men wel ooit hunne afwykingen vergeleeken met hunne behoeften, met hunne op te voeden talryke huisgezinnen, met hunne bekrompen middelen om zich te redden, met hun gering genoegen van te bestaan in het gezigt van zo veel versmaadinge, en eindelyk met de noodwendige onachtzaamheid in het onderhouden van de regels der welvoegzaamheid? Neen. Dat geluk heeft den Jooden tot nog toe nooit mogen gebeuren. Alles wat hun behoort, alles wat van hun voortkomt, of eenige betrekking tot hen heeft, wordt, zo niet al met de uiterste strengheid | |
[pagina 23]
| |
veracht, ten minste met verontwaardiginge behandeld. Hadden de beide Buxtorfen en Bartolocci, met oogmerk om de Natie en haaren Godsdienst zwart 'te maaken,Ga naar voetnoot(4) de Rabbynen niet bestudeerd, wie weet, of niet alzo wel de naamrol der Joodsche Schryveren ware begraaven geworden, als de verrichtingen en bedryven, die hen met eere bekend zouden maaken in de historie des menschlyken geslagts. 't Is om deeze zelfde reden, dat de Jooden, die door zedelyke bedryven, en door gewigtige diensten, aan verscheiden Mogendheden van Europa beweezen, hebben weeten uitteblinken, geen plaats wisten te vinden in de Woordboeken der vermaarde Mannen. De vernuftige verzamelaars dier Werken zouden voorzeker dezelve niet ontsierd hebben, indienze daarin plaats hadden gelieven te verleenen aan zo veele Jooden, als zich op eene zeer voordeelige wyze onderscheiden hebben, en 't geluk hadden van vereerd te worden met eertytelen, die der Natie tot roem verstrekken. Te midden van zo veele tegenheden verdiende immers Bienvenida Abarbanel, in de XVI eeuw, de eere van verkoozen te worden tot de opvoeding van Donna Leonora de Toledo, dogter van den Onderkoning van Napels, en vervolgens gemaalinne van Kosmos de Medicis, Groothertog van Toskanen, welke deeze Joodin, tot haaren dood toe, met den naam van Moeder vereerde. Gracia Nassy, in Italie bekend voor eene Vrouw van zeer groot aanzien, aan welke de vermaarde Bybel van Ferrara | |
[pagina 24]
| |
van 1533 werd opgedraagen, en die tot schoonschoon had den beroemden Hertog van Naccia, haaren neeve; de heldhaftige kuischheid van haare dogter Ester, die wel verdienen zou omstandiglyk gemeld te worden; Samuël Alvalensi, wiens heldendaaden, ten voordeele van den Koning van Fez, beschreeven zyn in de Kronyk van Xarises, opgedraagen aan Filips II, Koning van Spanje, en veele anderen, die leefden in de XVI eeuw, strekken der Natie grootelyks tot eereGa naar voetnoot(5). In de jongst voorleeden eeuw ontbrak het ook niet aan Jooden van verdienste. Zulken waren inzonderheid Alexander en Alvaro Nunez da CostaGa naar voetnoot(6). MachadosGa naar voetnoot(7). De Graaf de Belmonte, van wien Moreri spreekt in 't artikel van AmsterdamGa naar voetnoot(8). De Texeira'sGa naar voetnoot(9); de Soasso'sGa naar voetnoot(10); de Molo'sGa naar voetnoot(11); de Mequita'sGa naar voetnoot(12). En | |
[pagina 25]
| |
in onze tegenwoordige eeuw zouden de Baron d' AquilarGa naar voetnoot(13), de GradisGa naar voetnoot(14) en vooral Mozes MendelszoonGa naar voetnoot(15) wel verdienen genoemd te worden. De eertytels van Baron, van Graave, van Rentemeester enz. waarmede deeze Mannen, geduurende hun leeven, door de eerste Mogendheden van Europa, beschonken werden, verdienden wel voor de vergetelheid bewaard te worden, al ware het maar alleen om de zeldzaame vereeniging van deeze eertytelen met den ongelukkigen naam van Jooden; eertytelen, die dus grooter verdiensten en uitstee- | |
[pagina 26]
| |
kender persoonlyke deugden onderstellen, dan of zy aan Christenen waren gegeeven gewordenGa naar voetnoot(16). | |
[pagina 27]
| |
In tegenstellinge van dit alles hebben wy niet noodig, een historie te vervaardigen van de veelvuldige onheilen, die de Joodsche Natie, zo de oude als hedendaagsche, heeft ondervonden; noch de yslykheden der vervolginge te melden, welke zy heeft ondergaan, en waarvan de vermaarde Heer Dohm een ontzettend geschiedverhaal heeft medegedeeld. Het is voor het overige niet zeer te verwonderen, dat, in de eeuwen van barbaarsheid, onkunde en lompe onbeschaafdheid, toen de Jooden genoegzaam de eenige geleerden in Europa waren, de haat, nyd, en bovenal de geldgierigheid, hen hebben doen vervolgen met eene wreedheid, welke die van tygers zelfs te boven gaat, volgens de aanmerkinge van Vader SimonGa naar voetnoot(*) en verscheiden anderen. Paus Paulus IV. zeide, op eene beschuldiging, tegen de Jooden ingebragt: ‘zonder mynen goeden Jesuït ware ik verdoemd: want ik zou de Jooden zeer te onrecht hebben doen ombrengen. Ik bidde God, dat het hem moge behaagen hen te bekeeren; maar zo lang ik leeve (hy stierf in den jaare 1559) zal ikze noch haaten noch ontrusten’.Ga naar voetnoot(§). Dan, dat men in de jongst | |
[pagina 28]
| |
verloopen eeuw, eeuw van fraaie konsten, en zo schitterende voor Frankryk, dewyl dezelve eenen Descartes Corneille, Boileau, Racine, en dergelyke overvliegende vernuften, zag gebooren worden; dat men daarin, zeggen wy, den Jooden van Metz in een ysselyk pleitgeding hebbe betrokken, en Raphaël Levi, op den 17 van Louwmaand 1670, leevende verbrandGa naar voetnoot(17); dat Lodewyk de XIV, die de open brieven van Hendrik den II, als ook die van Hendrik den III bevestigde, en zelfs de schikkingen ten voordeele der Jooden verder uitbreidde, ten jaare 1656, zyn zwart Wetboek te voorschyn hebbe gebragtGa naar voetnoot(18); dat de Kooplieden van Parys de allerhaatlykste lasteringen tegen de Jooden hebben uitgebraakt, in hun Smeekschrift van 1765 of 1766Ga naar voetnoot(19); dat men het Schendschrift hebbe gedrukt, welk bekend is by den naam van Observations d' un Alsacien, over de zaaken der Jooden in den Elzas, en waarvan de Schryver gehouden wordt voor een' der voornaamste werkbaazen van valsche kwytbrievenGa naar voetnoot(*); en dat, tot overmaat van wederwaardigheden, | |
[pagina 29]
| |
de Wethouders van Essequebo en Demerary, onderdaanen der Nederlandsche Republiek, zich niet ontzien hebben, de Jooden met allerhande scheldwoorden en lasteringen te overlaadenGa naar voetnoot(20); zyn dat niet zo veele zaaken, waar over ieder mensch van gezond verstand moet verwonderd staan, en die hem traanen van medelyden met deeze ongelukkige Natie uit de oogen moeten persen? Onder zo veele smaadheden, met welke hunne diep doorwonde harten te worstelen hebben, zyn het alleen de Republiek der Vereenigde Nederlanden, de doorluchtige Josef de II., de weldaadige Lodewyk de XVI, de welbeminde Frederik Willem en Leopold van Toskanen. enz. enz. van welken zy eenig heil te wachten hebben. Mogten de Werken van den Heere Dohm, en vooral zyne onpartydigheid, doordringen tot voor de troonen der Vorsten; en mogten, in navolginge van hem, de Wysgeeren zich verwaardigen, om hunne stemmen met de zyne te vereenigen, ten einde eens eerlang die gelukkige omwenteling tot stand kwame, waar door alle onderscheiding van eene, sedert bykans 18 eeuwen, gehaate en vervolgde Natie voor altoos verbannen wierd! Om aan de bevorde- | |
[pagina 30]
| |
ring van deeze gelukkige omwentelinge mede te werken, zullen wy, niettegenstaande onze geringe kundigheden, onder de oogen van het Publiek, en wel inzonderheid onder die van onzen hooggeschatten Weldoener, den vermaarden Heere Dohm, brengen, de Historie der Jooden, gevestigd in Suriname, om daar door, zo veel in ons is, te staaven het geen gemelde Heer, in zyn Werk over de Staatkundige hervorminge der Jooden, heeft staande gehouden: ‘dat, naamelyk, de Jooden in 't algemeen al zulke goede medeburgers konnen worden als de Christenen, zo dra men hun zulks toelaat’. Deeze stelling, gestaafd door blyken, die reeds voorheen door ons zyn gemeld, of in het vervolg van dit Werk staan gemeld te worden, zal men onweerlegbaar beweezen zien, doordien de Republiek der Vereenigde Nederlanden, haar krediet en koophandel uitbreidende, van haare bezittingen en stichtingen in Amerika de verblyfplaats der vryheid en de toevlugt der ongelukkigen heeft gemaakt, welke, door kracht van aan hun beweezen weldaaden, nuttige burgers en getrouwe onderdaanen der Republiek zyn geworden. |
|