Dal Bhat Chatni
(1977)–Jit Narain– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
[pagina 110]
| |
geboren als
het oudste kind
groeide ik op
in een jhopri
beschut met
gedroogde
uitgeklopte
parsara
en bedekt met
pinabladeren
net toen ik dacht
dat mijn leven
veranderen zou
werd mijn hart
gebroken
op de kleine watergolven
werd het verhaal geschreven
van twee harten
die geluk zochten
op twee verschillende wijzen
lientje-bosi
een knap vrouwtje
had oog op de toekomst
van haar svami
die zijn lakshmi
dacht te aanbidden
met de schoonste spreuken
ooit geschreven
de dagen verliepen zonnig
het waaide steeds
een oostenwind
en lang werd het verhaal
in het westen
tot op een dag een boot
langs voer en de golven
brak door het midden
aan het einde
van zijn bestemming
las ik nog een laatste regel
... dit was het trieste einde
zij die spelen
winnen of verliezen
zij die het spel
gadeslaan
kunnen altijd
winnen
| |
[pagina 111]
| |
ik wil je niet haten
ook niet verwensen
wat ben je dan
anders waard
jij
een verziekt geraamte
besmeerd
met het zweet der armen
hebt mij niet verstaan
ik verstond de taal
die jouw geld sprak
hij wilde vrienden maken
ik bezat dat vermogen
gelukkig niet
wrokkig moest ik
van mijn liefste scheiden
door het raam
zag ik
aan de horizon
een verminkte ster
flikkeren
het is stil
wat moet ik
gaan slapen
slapen
zonder dromen
ik strekte
mijn armen uit
om de gordijnen
dicht te trekken
en voordat de zomen
elkaar raakten
zag ik die ster
achter de horizon
in het oneindige
verdwijnen
's morgens hoorde ik
door de radio
een schip aangedreven
iederéén
aan boord gered
behalve een verloofde
die was van mij
| |
[pagina 112]
| |
de vissers die
de storm hadden overleefd
hadden geen zin meer
langer de zee
te verdunnen
toch nog één gevangen
zei één hunner
die zich er ook bij
gelukkig prees
toen het net werd
binnengesleept
ze was een vrouwenfiguur
aangerand door haaien
die bedroefd keek
naar het gat in de hemel
waardoor haar geest
de weg vond naar de hel
ze is een dochter
van een rijke hindustani
die zijn kinderen
naar nederland stuurt om
nog beter van te worden
in dienst heeft hij
arme landgenoten
die de hunne naar zijn
tomatenvelden sturen
ze komen van school
en vergezellen de ouders
om het broodje voor morgen
naar de
bloeiende tomatenvelden
van handelaar-bosi
die belastingen ontduikt
door de niet aflatende
opeenvolging van
trouwen en scheiden
met zijn tweede vrouw
die mij niet durfde vragen
of ik hun ijjat had gespaard
na een heerlijke maaltijd
die hij als een rijke
toch met de vingers
had ingewerkt
vroeg hij mij wanneer ik
van plan was
met zijn dochter te trouwen
| |
[pagina 113]
| |
samen met zijn vrouw
ging hij akkoord met mij
en verliet naar het scheen
heel tevreden mijn huis
die tevredenheid duurde
maar een week
hij kwam terug
nu met zijn dochter alleen
de opbrengst zou zijn
verwachtingen niet strelen
ik kon toch nog tot
zaken komen
maar dan als voorwaarde
dat ik het vermogen bezat
welke hij
gerechtvaardigd zag
wilde ik nog
met mijn liefste trouwen
haar volle wangen
als rood-gele tomaten
bleven onbewogen
een knik bevestigde
het betoog van vaderlief
ik mocht
haar liefde kopen
toen besefte ik ineens
bizonder goed
dat hij een handelaar was
in wie ik mij
niet moest vergissen
ik vergiste mij
in jouw liefdesrijk
ik verkeek mij
op jou en schond
mijn wezen
ik droomde van een
taj mahal
en wachte
jouw jaardag af
een maand voor ik
die schenken zou
gingen mijn ogen open
wakker werd ik
met pijnen over
mijn lichaam
als had elk lid
van jouw familie
| |
[pagina 114]
| |
mij meedogenloos
geslagen
de regen hield op
de kermis in de hel
vertrok mij in een
ag-mahal achterlatend
daar heb ik
de brandwonden
nog van over
jou zie ik als
een uitgedroogde boom
die nog niet is
omgevallen
de schamele takken
die bedroefd
in de lucht kijken
vermoeden de haat
van de houthakker
de storm ontbladerde
deze eens zo
trotse boom
de zon doet
hem kraken
wist hij maar dat
macht kortdurend is
en wist hij dat
er ook andere
waren die
wilden bloeien
dan was hem dit
wellicht ontgaan
jij slangenkind
hebt vergiftigd
een mens
die voor jou
de zorg droeg
hij bracht jou
elke keer weer
een appetijtelijke
kost genoot van
jouw dans en
vergat de wereld
hij wist niet
dat het jouw
bedoeling ook was
jij beet hem juist
in zijn vervoering
| |
[pagina 115]
| |
ik ging
voor de spiegel staan
haalde
mijn snor en baart eraf
ik leek veranderd....
ik keerde mij
blij om en zag
per ongeluk
een foto van haar
mijn blijheid
streek over
haar hart
en verging
in mijn haat
de avond
is zojuist gevallen
vier kaarsen
heb ik aangestoken
de lichtjes buigen
naar elkaar toe
terwijl de rook
zich wellustig mengt
en ik zie daartussen
jouw gedaante slingerend
in mijn gedachten
voorbij trekken
ik herinner mij
de zes jaren
waarin ik jou nog had
jij ging onverwacht
uit mijn leven heen
en liet smart achter
had jij er niets
aan kunnen doen dan
had ik jou vergeven
maar nu je zelf ook
de schuldige bent
schrijf ik wat om jou
proberen te vergeten
jij drong ik genoot
en dreef op jouw liefde
het bleek mijn
eigen verbeelding
waarom toch.....
| |
[pagina 116]
| |
jij bent kansloos
wie ben jij eigenlijk
mijn dochter staat mij
jij nog niet
tot ver over
deze liefdesgracht
zie ik
een boom hellen
een deel
van de takken die
in het water steken
hangen slap met
de bladeren gespreid
op het watervlak
die ruiken
naar de stank
van haar haren
die ze toch dagelijks
gewassen had
mijn hart verlichtende diya
vind ik heus wel
maar ver van jouw liefdesland
ik zoek en zal vinden
jij zal ervaren het zwaard
van jouw vaderliefde
dat mij volledig trof
op weg naar school
had ik haar ontmoet
die dezelfde
bestemming had
ik gaf haar elke dag
een rode roos
met een glimlach nam
ze die haastig aan
en schaamde zich
voor de omstanders
langzaam kwam er verandering
ze bleef met mij staan praten
tot de schoolbus kwam
en we elkaar groetten tot
de volgende dag
| |
[pagina 117]
| |
nadat het licht
voor mij was uitgedoofd
zat ik aan
een kleine tafel
waarop een vaas
bloemen stond
bedroefd rond te kijken
een vlinder
die gehaast langs mijn
oor vloog om zich
in die bloemen
te verstoppen
legde zich teleurgesteld
op de tafel neer
in de kamer sprak
lien met haar vader
over haar neefje vinod
voor wie ze een truitje
had gekocht
haar zusje liep heen en weer
en ging uiteindelijk
voor de spiegel staan om
zich wederom
op te maken
dat was tenminste iets
dat zij kon
en goed ook
intussen kroop de vlinder
op mijn hand
zachtjes zei ze dat wij
maar heen moesten gaan
onze bloemen waren
niet welriekend meer
op deze vroege ochtend
zit ik te luisteren
naar raga's op de sarangi
met in mijn hart
de smart van een liefde
dat mij geen moment
alleen laat
ik voel mij vergaan
in mijn liefde voor jou
ik ben eenzaam
en schrei om hulp
| |
[pagina 118]
| |
de bomen om mij heen
met fluisterende
bladeren en gevogelte
zijn mijn enige troost
in de verte hoor ik
het gemurmel
van de watervallen
dat zich mengt
met deze klanken
van de sarangi
en af en toe
zie ik een ster
zich verplaatsen
een ontheemding
die mijn hart
wel spreekt
maar toch verhevene.....
de natuur
die ik in jouw zie
is onovertroffen
helaas moordend
wat ben jij
toch hard voor
dit jute snaartje
dat onschuldig in
jouw handen is
gevallen en
machteloos in
jouw ogen kijkt
begrijp dat toch
elke dag wanneer ik
bij deze ladder kom
tel ik de treden en
elke keer tel ik meer
maar mijn liefde
voor jou is nog
niet gedoofd
soms zak ik
net zoveel als
ik geklommen was
en soms meer
nooit zie ik jou
een trede
beneden komen
hoe wil jij dan het leven delen
met mij
| |
[pagina 119]
| |
de afgelopen dag
verbaast mij
ik ging weer
om deze droeve
terugkeer die ik
niet geloven wil
op deze dag leerde ik
mijzelf ontdekken
in de donkerte van
mijn liefdesspel
o groene dwaas
keer terug naar
jouw eigen huis
waar jij liefde
zoekt zijn
stekels gezaaid
die pas steken
als ze bij jou
binnen zijn
iedere verwachting
die ik heb van jou
wordt uit mijn hart
gedreven door jouw
schaterlach en
wat dan overblijft
is een kwellende
teleurstelling
elke bloemknop die
ontluiken wil moet
de hardheid van de
natuur kunnen
trotseren
begreep jij maar
het tragische van mijn
volwassen worden dan
had ik er niet alleen
spijt van
wil jij nog lachen
lach maar leeg
jij zal ooit weten dat
er een huilen bestaat
je zal mij dan begrijpen
| |
[pagina 120]
| |
slapeloos bracht ik
de nacht door
de morgen goot
tranen uit mijn oog
ik zit te denken
over mijn
afgelopen dagen
die beladen waren
met vaten vol
allerhande emoties
die samen liefde heette
ik ween om die chameli
die voor mij
voortijdig verregend is
ondragelijk
dit gepeins
over al die dagen
mijn lelie
in de knop
werd een lans
op mij gericht
even eenzaam
als de bomen
zonder bladeren
voel ik mij
zonder jou liefste
jou zie ik vaag
in mijn gedachten
en ik praat met jou
wanneer kom jij
ooit dichtbij
om jezelf in mijn
ogen te vinden
jij zegt nooit iets
en verlaat mij
hoe is dit
te verdragen
mijn verwerkelijking
hoe zal ik kunnen
zonder jouw gepraat
liefste
help mij
jij bent mijn
enge waarheid
| |
[pagina 121]
| |
mijn slapeloze nachten
slijt ik met de klanken
van de sarangi
waartussen jouw gedaante
in allerlei variaties
in mijn gedachten danst
ik doe het licht uit
en zit in het duister
te denken dat ik jou
voelen zal in het ritme
van mijn hart
mijn hart
slaat op hol
als ik jou uit
zijn ritme haal
ik raak uit de maat
en geef mij gewonnen
hoezeer ik besef
dat jij ver bent
heel ver
zeg ik nee
lien is in mij
ik in haar
zij is bij mij
ze praat met mij
zij zingt en
streelt mij
tot de sarangi uit
mijn handen valt
en ik het licht
weer aandoe
alsof deze nacht
geen einde kent
ik verloren
in de menigte
van liefdesgolven
geloof nog steeds
na zoveel lijden in
haar liefde voor mij
ik heb mij neergelegd
aan de voeten
van haar die ik niet
kwijt kan voor geen
moment
uit mijn gedachten
die als een sarangi
gespannen haar naam
in romantische
klanken te horen brengt
| |
[pagina 122]
| |
en toch wijst zij mij af...
maar het is
één glimlach
die mij tot
vergeten dwingt
dit gruwelijke
schouwspel
en zoals deze pen
langzaam
met geduld over
dit papier glijdt
strijken mijn illusies
over jou
waar ik er zelf
om lachen moet
wat is dit voor
een gevoel
dat mij overweldigt
wanneer ik denk over
mijn leven
ik voel de versleten
dagen als donderslagen
door mijn hart
en de toekomst
als bliksemflitsen
door mijn hoofd
dit doet leed aan
en zo diep dringt
het in mij door
dat ik begin te tranen
temeer daar ik in de
steek wordt gelaten
door haar
wie ik mijn liefde
heb gegeven
op zoek naar liefde
vind ik altijd nog
een trieste ik
in mijzelf terug
iets goeds wordt niet
zonder sporen verdiend
zullen mijn sporen
mij leiden naar die
zachte armen en de
beminnende schoot van
mijn geliefde die doet
| |
[pagina 123]
| |
alsof ze niets vermoedt
van mijn toenadering
zo duidelijk
toch onbegrepen
uren zat ik
aan de oever
met een hengel
waarvan ik
de stok steeds
verlengde om
één vis te vangen
de wolken gingen
mij voorbij en
bedekten soms
de zonneschijn
het waaide heerlijk
over mij een gevoel
van geduld achterlatend
het water gleed
de kurk voorbij
in hele kleine golven
die dobberde
zo nu en dan
ik wist toen
dat zij aan beet
vele hadden
meer gevangen
en trokken voldaan
naar huis
weer anderen zaten
roerloos te staren
naar die ene kurk
aan de draad
die voor driekwart
in het water stak
ineens verdween
mijn kurk en spartelend
kwam zij te voorschijn
met ogen wijd gesperd
ik bevrijde haar
van die scherpe haak
en keek haar blijde aan
toen ik juist dacht
dat zij van mij was
gleed zij mijn hand
uit en verdween in
de diepte van deze
liefdesgracht nu met
mij alleen
| |
[pagina 124]
| |
de tempels zijn verlaten
op het altaar
brandt geen kaars
voor de poort van de moskee
zit een bedelaar gebukt
met het hoofd in de handen
in de verte
hoor ik luid gejuich
en ik begeef mij
daar naar toe
onderweg ontmoet ik
een oude vrouw
schaars gekleed met
een sluier op het hoofd
al pratend mij dwingend
tot bezinning
wat jij zoekt
vind jij heus wel
op deze aarde
liefde is het niet
wel.....
de ware liefde behoeft
geen geld
die is de rijkdom op zichzelf
het vertrouwen en eenvoud
een godheid om te aanbidden
bid nu niet voor jij echt weet
dat jij die gevonden hebt
denk eraan
de ware liefde
openbaart zichzelf
in mijn devotie zelfs
dringen zij mij binnen
wanhoop verwekkend dwarrelen
ze in mijn geest rond
al weken zitten ze mij achterna
alsof ik nog steeds een hoop ben
voor haar die ik al gekremeerd heb
aan de oever van mijn liefdesgracht
ze verdween
in een kronkelende zwarte rookwolk
in de leegte van het heelal
het zijn de herinneringen
die ik niet kremeren kan
| |
[pagina 125]
| |
zoudt u dat voor mi] willen doen
mijn god
ik ben vaak laat met de bloemen
in de donkerte
van mijn liefdesverlangens
ontwaakte in mij
de liefde voor het licht
ik brak door
en vond mijzelf
op mijn eigen pad
dat het hunne had gekruist
ik keek om
en zag ze lachen
ik was niet de eerste
die zich vergiste in hen
mijn leven is ongeveer
als een sonet
daar wordt de wending
tenminste begrepen
het is zaterdagavond
vrienden waren op bezoek
en hadden bosjes rose anjers
en rode rozen meegenomen
ze liggen nog droog
op de wastafel
naast een hoop studieboeken
die ik had meegenomen
naast de hiaat in mijn leven
de rozen zal ik
aan een kant laten leggen
zij die ze brachten
weten niet
dat vele herinneringen
aan verbonden zijn
die ik nu zie lees en voel
steeds zit ik te kijken
naar de leien daken
en de groene schommelende
takken
zo nu en dan
komt een ambulance
| |
[pagina 126]
| |
om het gebouw heen rijden
en stopt bij een groene deur
waar opname
op geschilderd staat
ik stap uit het bed
en ga dichter bij het
raam staan
het begint te motregenen
er rollen druppeltjes
over het glas
ik keer me om en zie
dat de rozen al in een vaas
zijn gedaan
ik ga op het bed zitten
en kijk aandachtig
naar die geurende kegel
terwijl mijn gedachten ver
in het verleden wegtrekken
ik zie hoe ze
mij de eerste keer
met een kus
uitgeleide deed
er zitten drie
te praten
over ervaringen
in hun leven
een vierde
met twee sonden
in zijn neus
ligt al uren
te reutelen
door het glas
zie ik
de takken schommelen
de bladeren
wuiven mij
en wensen mij nu al
een goede nacht
wat ik al weken
niet gehad heb
deze eenzame dagen
breng ik door
met herinneringen
uit het verleden
| |
[pagina 127]
| |
die langzaam mijn
gedachten doorkruisen
sommige kwellen mij
en roepen mijn
krachten op om samen
te spannen voor
de volgende veldslag
alles wat mij eens
zo schoon en lief scheen
is eensklaps
in haat gedreven
een wijze zei
weet jij niet te leven
met de in jou
ontstane haat
dan zal het leven
het begeven
zonder dat de dood
zijn kans heeft gehad
waarheid is eenvoudig
daarom misschien
het meest bezoedeld
door vele aardse
vergankelijken
hij blijft bestaan
als een vriend
van het heelal
omdat hij god is
ze was net een hagedis
die mijn wezen verlamde
en vrolijk in mijn
gedachtenwereld zwierf
ze speelde met mij
naast haar
verengende knapheid
bezat zij een
ontnuchterende zwakte
die bleek toen ik
met haar ging spelen
ze vermeed mijn
strelingen
en schoot beangst
overeind
terwijl haar staart
in mijn vingers kreunde
trok ze terug
in haar hol
| |
[pagina 128]
| |
ik dacht aldoor
dat ik in jou
het licht der liefde
had aangestoken
het werd even
donker boven mij
en ik zag
de wolken zwarten
zal ik naar huis gaan
vroeg ik mij af
nee nu ik éénmaal
begonnen ben
maak ik dit werk
wel af
sprak ik mij tegen
ik schrok hevig
toen de bliksem
mij in de ogen sloeg
en het gedonder
mijn oren verdoofde
ik voelde mij vallen
op dit liefdesveld
waarop ik al zoveel
werk had verzet
toen ik bijkwam
zag ik dat
het geregend had
zijn vruchtbaarheid was
in het water opgelost
en in een smalle stroom
gevloeid in
een wrokkige zee
zij was gelijk
een vogeltje
dat op mijn hoofd
haar nestje vond
en wegvloog net
toen mijn hand
over haar donzig
lichaam gleed
schoonheid is eenvouding
rein en vanzelfsprekend
zei ik eens tegen haar
| |
[pagina 129]
| |
weldra stond ze
voor de spiegel
en miste het gezegde
in en aan haar lijf
verlegen zei ze
ik ben trots op mijzelf
ik ben mooi
ik zie een lamp
op het water geprojekteerd
zij lijkt gehangen
aan een bundel draden
waaraan voortdurend
getrokken wordt
zij maakt bewegingen
die doen denken
aan de snaren
van een hart
die zijn leven
op één akkoord bezingen
er zwemt een eend
over deze projektie
de klanken zijn niet
een tonig meer
wel uitgeklonken
de eend verdween
in de donkerte
van de nacht
over het water heen
dit bleef stil
in mijn hart
om mij te kwellen
ze nam me mee
naar haar nest
en zoog mij leeg
het verhaal is
van een jonge vrouw
een vampier met
scherpe klauwen
haar eerste greep
bleek raak te zijn
een bedwelming
was het gevolg
ze likte haar klauwen
en verhief haar bek
| |
[pagina 130]
| |
ik was beroofd
besefte ik al gauw
hoe dan ook
ik leefde
meedogenloos is het seizoen
dat de mensheid bedreigt
met zijn nare rampen
moedig zijn de mensen
die er steeds tegen vechten
hard worden en zeggen
de volgende is welkom
deze hardheid wreekt zich
nu niet meer
op de rampen alleen
de stervende wordt geen
water meer toegedragen
de dode laten ze opvreten
er blijft geen tijd
meer over
door eens het goede doel
nu een obsessie
|
|