Vondelingskens(1926)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Erica Tetralix (dopheide) Ginds..., in de heide,.., langs povere paân, Daar lachen me blozende lievekens aan. Ik weet er hun naamkens, en 'k noeme ze blij: ‘De perelkens van de hei’. 't Zijn perelentrosjes van rozig satijn; 't Zijn Japansche vaasjes van broos porselein; Licht trillend bij zoentjes van vlinder of bij, De perelkens van de hei. Bijwijlen dan knikken, bij 't windeke kleen, Die schuchtere kopjes van ‘ja’ en van ‘neen’. Dan frazelen stemmig, als klokjes der Mei De perelkens van de hei. O wondre juweeltjes, o troosterkes mijn, Geen blommeke bloeit er met kunstiger lijn! En zijt ge zóó simpel..., toch blijft ge voor mij De perelkens van de hei. [pagina 27] [p. 27] Al zoeken of lieven de menschen u niet Al draag ik in 't herte gezwegen verdriet Nooit ging ik u zonder een lachsken voorbij, O perelkens van de hei. Vorige Volgende