Maart-April(1936)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Misdeelden. XVII. Ze zeggen nog wat, Ze zeggen nog wat, Ik heb zoo vaak aan mijn hart gehad Als trage brand, die noô verging, Het hoofd van een mensch, dat te sterven hing. Uit de smeulende asch van z'n brekend oog Sloeg er bijwijlen een vlam omhoog, 'n Vlam als een vraag. Want ze vragen nog wat, Ze vragen: Wie heeft er mij lief gehad? En voor ze 't vernemen, Geen een, geen een, Liggen ze schoon op arduinen steen, Waar ze lijken gestorven door zachtheid van zoen En geen antwoord de ziele meer zeer kan doen. ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... Genieters, ontwaakt uit uw leven van dons; Die oogen, die handen ze roepen naar ons, Als een vuurroode vloek Door de weelderige stad; Ze vloeken: Wie heeft er ons lief gehad? Toen doofde voor immer die vragende vlam, Omdat er van nergens antwoord kwam. Maar de handen van stumperds, verdroogd en vergeeld, Die handen door niemand, gezoend of gestreeld, Ze reiken, ze rekken, ze zoeken nog wat: Ze zoeken, wie heeft er ons liefgehad. Vorige Volgende