Maart-April(1936)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Zaadmaand. VIII. Daar stond een late zonnebloem Te sterven in de leste zon; En niemand in de wereld, Die haar nog helpen kon. Een menschenhand gerimpeld En door geen werk vergroofd, Die sneed van 't mager halske Dat beu-gebogen hoofd. En op z'n smalle vingren Woog het van zaden zwaar. Ze hebben elkaar bekeken En hij werd bang van haar. En schouwend in zich zelve, Voelend z'n groot verval: ‘Zal ik zoo prachtig wezen, Als God mij plukken zal?’ Vorige Volgende