Maart-April(1936)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Kerstliedje. VII. In verre, poovre streken, Daar stond een hutteke kleen, Waarnaar de sterrekes keken, Als wisten ze 't wonder beneen. De herders in Bethlehems weiden, Die hoorden een zalig gerucht, Lijk zoete melodieën, Gezongen door englenvlucht. Zoekt 't Jezuskind! Armen, Gods beminden; Herders laat uw kudden eenzaam staan, Om zijn huis te vinden. Ze waren diep bewogen En zochten lang in den nacht, Waar sneeuwen vlinderkes vlogen En strooiden sneeuwwitte vacht. Zoo vonden ze 't wichteke zoete, In 't stalleke schamel en koud. Waarom, waarom een kribbe, Geen wiege van zilver en goud? Eenvoudig kind, Maak de menschen schoone, Simpel als het stalleke ginder ver, Opdat God er wone. [pagina 44] [p. 44] Maria lachte droomend, Heur heerlijk kindeke toe, Al wist ze zieleleed komend, Al waren heur oogen zoo moe. En wijl ze voor Jezuke neurde Een liedeke hemelsch van toon, Toen zag ze in kindekes oogen: Golgotha, een kruis en een kroon. Kerstmisnacht, Kom ons hart vervromen, Nacht van heilig leed en stil geluk, Nacht van blanke droomen. Vorige Volgende