| |
De zwerftocht.
Einde November 1922 vestigde Emmanuel De Bom, in het letterkundig bijblad van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, de aandacht van Nederland op de Vlaamsche dichteres. ‘Het is een klein wonder opeens zulke zuivere klanken te hooren opgaan... in een tijd als dezen!’ schreef De Bom.
Na Emmanuel De Bom volgde Prof. Cannegieter van Haarlem met een artikel in Het Nieuws van den Dag. Tot uit de Waddeneilanden gingen uit Nederland stemmen van sympathie en geestdrift op voor de jonge dichteres.
Hier te lande waren het Johan De Maegt, De Pillecijn en zooveel anderen, die litteraire feuilletons over haar ten beste gaven.
Geholpen door de talrijke Nederlandsche vrienden werd het Alice mogelijk in de Alpenlucht van Zwitserland het zoo noodig herstel te zoeken. Een langer verblijf te Tessenderloo kon zij trouwens niet verdragen, wegens de oprichting van fabrieken in de omgeving van het St Jozefsgesticht.
In Januari 1923 reisde Alice af naar Luzern. Bij haar aankomst begaf ze zich dadelijk naar Dr Franz Elmiger, een vriendelijk man, die bereid was voor haar al te doen wat hij kon. Na een eerste onderzoek kon de dokter geen zekerheid van totaal herstel geven. Hij stelde vast dat zij zeer ziek was en voorbeschikt om aan asthma- | |
| |
crises te lijden, indien er niet dadelijk ingegrepen werd. Nadien kwam de arts tot het besluit dat Alice door een chronische bronchitis geplaagd werd.
Dr Elmiger hoopte, door de toepassing van een behandeling van een zijner collega's, beterschap te brengen in den toestand van Alice. Doch zij vond Luzern te vochtig en de dokter raadde haar een verblijf in het Zuiden aan. Nog een paar weken bleef zij aan de boorden van het Vierwoudenstedenmeer.
Naar aanleiding van een prijskamp, uitgeschreven door De Volksgazet, dichtte Alice Nahon te Luzern het lied: De Limburgsche Meisjes blz. 50), dat ze met volgenden pittigen kenspreuk inzond:
Zingt maar liefst uw Vlaamsche wijskens!
Zeg voor Madelon een bede,
Dat haar zielken rust in vrede,
Het is een krachtig lied, vol kleur en klank, zooals ‘Drij Blommen’ uit Vondelingskens, ‘Fantazia’ uit Op zachte Vooizekens en het onuitgegeven ‘De Wiedsterken’. blz. 51.)
* * *
Begin Maart 1923 vertrok Alice naar Nervi, in het land van appelsienen en citroenen, waar palmen wuiven, mimoza geurt en azalea's en violetten in vollen bloei staan. ‘De Italianen hebben precies spekvet op hun haar gesmeerd!’ oordeelde zij. Ze wandelde veel aan het strand en, onder de weldoende warmte van de Zuiderzon voelde ze zich voor het eerst bekomen.
Het doel van de reis gold echter Roquefort in de Landes en, na een week of wat te Nervi verbleven te
| |
| |
hebben, reist Alice naar Frankrijk af. In de Landes vindt het kind der Kempen haar gading. De hei is onmetelijk en uren ver strekken de dennebosschen zich uit. De sleutelbloemen bloeien en langs de hellingen staat de Meidoorn in vollen fleur. De warmte en de dennenlucht werken weldadig op het zieke gestel van Alice. Dagen en dagen zit zij in de bosschen. Alleen over de Muze is zij niet tevreden. Er vloeit haar geen enkel gedicht uit de pen. Toch geeft zij geen hoop verloren. Zij voelt zoo wonderwel dat zij niet uitgezongen is.
‘De platte Landes waren gansch op mijn gemoed gestemd. Ik had er wel een schaapskooi kunnen koopen om midden in de hei te gaan wonen,’ zegde zij ons dikwijls.
In het hotel had Alice Nahon gauw een kleinen kring van vrienden gevonden. Minzaam als zij was in den omgang met de menschen, kon het ook niet anders of zij moest de sympathie winnen van de brave Gasconjers. En, op welken hartelijken toon de gesprekken daar in het Catalaansch getinte Fransch gevoerd werden tusschen de dichteres en Monsieur Cartan, Monsieur Lescoubait, Monsieur Lafrosse, Monsieur le journaliste de la Petite Gironde, blijkt uit een schrijven dat Alice in Juli 1923, toen zij terug in Antwerpen was, aan haar vrienden van Roquefort richtte.
‘Mon voyage à Paris s'est bien effectué. Dans le train je n'ai fait de l'oeil à personne. J'ai récité mon chapelet tout haut pour ne pas tomber dans la tentation, parceque, en face de moi il y avait un grand chien, comme Siki Lescoubait, qui me faisait de l'oeil à cause du soleil et ainsi avait l'air de vouloir me pousser sur le mauvais chemin. Heureusement je me suis souvenue à temps des bonnes leçons de conduite, que Monsieur Pallas, notre professeur de savoir vivre a bien voulu me donner.
... ... ... ... ... ... ...
| |
| |
Je vous remercie toujours mes chers parents, mes chères petites soeurs Suzon, Lily, et Marie Louise, ainsi que mon bon frangin Monsieur Pallas.
Je tiens de vous tous les meilleurs souvenirs.’
Dat de goede lieden uit de Landes Alice nog niet vergeten hebben, blijkt uit de garve anjers en rozen, welke haar bij wijze van posthume hulde dit jaar uit de streek van Arcachon gezonden werd.
* * *
Over Parijs keerde Alice Nahon terug naar Antwerpen om een nieuwe geneeskundige behandeling in Den Haag te ondergaan. Een kuur te Mondorf les Bains, de medische verzorging in een villa van een dokter te Ronheide brengen de verhoopte genezing niet. Alleen als de kerseboomen bloeien in de prachtige omgeving van Aken en de Zomer van 1924 op komst is, voelt Alice zich sterker. Zij verblijft dikwijls te Maeseyck bij goede vrienden. Het is daar, dat zij op St Niklaasavond voor de kinderen kleine versjes maakt, welke dan aan het suikergoed gehangen worden.
Een halve varkenskop wordt door Alice prettig bezongen:
Ik ben een halve varkenskop.
Waar de ander helft gebleven is,
Dat blijft tot in der eeuwigheid
Want menig mensch reist er door 't land
Of liever met een half verstand
Misschien dat ik aan uwen disch
In een van U mijn helft herken.
| |
| |
Gij die toch hebt naar school gegaan,
Ik die toch maar een varken ben.
Ook voor de grooten levert Alice een noot van humor!
Voor een fleschje Eau de Cologne bedenkt de dichteres volgende lotgevallen:
Voor den sultan van Turkije
Was ik eeuwiglijk bestemd.
Maar die goot mij weg als water
Op zijn zijden sultanshemd.
En, daar moest ik alle tijden
Dienen tot mijn groot verdriet,
Om de vrouwen te verleiden,
Die de sultan roepen liet.
Daar ik was van goeden huize
Droomde ik van eruit te muizen,
Uit dat huis van slechtigheid.
Sint Niklaas heeft mij genomen
En zoo ben ik hier gekomen,
Lijk een Sint Niklaascadeau!
Vanuit Maeseyck reisde de dichteres veel naar Nederland, het land dat haar bijzonder vereerde en waar ze overal spreekbeurten te vervullen had of te gast gevraagd werd. Gedurende zes weken ging zij in behandeling in de Boerhavekliniek, te Amsterdam. Bij het verlaten van deze inrichting voelde Alice Nahon zich in zooverre gebeterd, dat zij eraan dacht een passende betrekking te zoeken. In 1927 werd de dichteres van Vondelingskens tot bibliothekaresse aan de Stedelijke Volksboekerij te Mechelen benoemd. Het oude vochtige gemeentegebouw
| |
| |
waarin de bibliotheek te Mechelen ondergebracht is, deed geen goed aan den gezondheidstoestand van Alice en na een vijftal jaren zag zij zich verplicht ontslag te nemen. Op dit tijdstip bewoonde zij de schilderachtige kapelwoning van het middeleeuwsch kasteel Cantecroy te Oude-God.
* * *
In 1928 zond Alice Nahon haar derden bundel gedichten ‘Schaduw’ in het licht.
Martien Beversluis schreef ons over een sentiment in de poëzie van Alice Nahon, dat den revolutionnairen dichter en de fijnzinnige dichteres tot groote vrienden maakte. ‘Dat was’ - aldus Beversluis - ‘haar warm medegevoel voor den hulpeloozen armen mensch. Dit sentiment heeft haar voor den microfoon van den Hollandschen omroep gebracht, bij welke gelegenheid wij mekaar voor het eerst ontmoet hebben. Bij onze dooltochten langs de Zuiderzee en door de Gooische bosschen heb ik Alice leeren kennen als een dichteresse van zuivere en kinderlijkreine bewondering voor de natuur.
Alice's poëzie heeft mij voor het eerst werkelijk aangegrepen door het gedicht “Als de engelen voorbij zijn” uit “Schaduw”. Ik meen dat zij zich door dit meesterlijk en grootsch vers in de rijen der besten heeft geplaatst.’
In verband met ‘Schaduw’ laten wij hier ook den dichter Willem van den Aker aan het woord: ‘Alice is een van de weinigen, die nooit zichzelf aan de maat van de anderen mat. “God moet mij geren zien”, is haar eenige uiting van hoogmoed en het is een uiting van waarachtigen hoogmoed. Moed der hoogte. Zij stelt zich direct tegenover de idee God, d.i. tegenover de hoogere dimentie. En het betrachten der hoogere dimen- | |
| |
tie is precies de grond en het sine qua non van alle ware poëzie. Poëzie is niets anders dan het aanvoelen van datgene wat ons verhoogt en bevrijdt, datgene wat ons meer gelijk maakt aan het Allesomvattende. Het verschil tusschen haar en de literaten van de categorie der dichters-polemiekers is niet een formeel verschil, maar een functioneel. De literaten kunnen formeel meer geraffineerd, spitsvondiger en verrassender zijn, maar zij kunnen nooit even zuiver dichter zijn. Alice stelt geen problemen, zij lost problemen op, en diepe, oeroude en eeuwige, en zij doet het met het eenvoudige middel, dat alleen bij de oplossing van deze en eeuwige en toch eenvoudige problemen te pas komt, met haar natuurlijke en oprechte uiting van de woordgeworden rythmen, die haar bezielen. Daarom is haar de gave te ontroeren. Hare problemen vinden weerklank in alle harten, die niet aan de professioneele deformatie van het métier hard geworden en afgestompt zijn.’
Uit de treffende grafrede die Marnix Gijsen hield bij de uitvaart der dichteres, halen wij nog aan: ‘Die oneindige dankbare verbazing over der dingen eenvoudig en wonder bestaan, die den dichter eigen is, heeft zij verwoord: eerst met een gansch vrouwelijke, bijna overdadige teederheid, maar later in haar “Schaduw” vooral, met steeds diepere, wijzere en rijpere woorden. Zij was een dichter geworden wiens woord niet enkel de licht ontroerbare harten kon raken, maar die ook een echo vond bij wie de diepste geheimen van dit raadselachtig leven najagen.’
* * *
De dichteres Alice Nahon bleef niet gevrijwaard van aanvallen. Mogen de wijsneuze literaten tornen aan het werk dezer klassieke klein-kunst, mogen zij smalen op
| |
| |
den eenvoud der onderwerpen! Schreef de geweldige taalkenner en criticus Querido niet dat met alle stof geniaal werk kan vervaardigd worden, als er maar de groote scheppingsziel doorheen gaat?
Urbain Van de Voorde brak bij de verschijning van ‘Schaduw’ nog een lans voor ‘Vondelingskens’ en ‘Vooizekens’ en schreef o.m.: ‘Men kan zeer strijdlustig en ten slotte weinig ruiterlijk een stormaanval op deze versjes doen en ze in een handomdraai plat neerleggen, ze zijn er waarlijk niet mans genoeg om, zich met kans op succes te verdedigen. Maar: à vaincre sans péril on triomphe sans gloire’ en ik zie eigenlijk ook niet goed in wat de Nederlandsche letteren bij een Don Quichotesquen aanval op deze poëzie, al was ze nog zoo sentimenteel, kunnen gebaat zijn. Zij geeft zich immers niet uit voor iets anders dan ze is; ze heeft geen speciale pretenties, ze beweert niet zooals zooveel andere verskunst, dat ze de poëzie is; ze vraagt enkel ook haar plaatsje onder de zon. En dit plaatsje kunnen we haar gemakkelijk gunnen. Want niet alleen is een afwijzende houding tegenover Alice Nahon's poëzie een al te goedkoope hooghartigheid, ze is wellicht bovendien nog grondig verkeerd, van het eigen overbiddelijk standpunt der eenig-zuivere poëzie uit. Want indien het waar is - ik zelf ben er nagenoeg van overtuigd - dat poëzie onafhankelijk is van de eigenlijke stof van het vers, van onderwerp, van gedachte, gevoel; indien ze is, wat Alice Nahon in haar nieuwen bundel zelf noteert: een
dat zich voltrekt boven een trosselke woorden,
dan doet het feitelijk niets ter zake dat de inhoud van
| |
| |
Alice Nahon's poëzie niet vrij is van jonge-meisjes-sentimentaliteit. De vraag is dan weer alleen of de dichteres met haar middelen, welke die ook zijn, poëzie heeft opgetooverd. En ik geloof wel, dat het antwoord hier moet luiden: ja! Er is poëzie, zuivere poëzie in haar ‘Vondelingskens’ en in haar ‘Zachte Vooizekens’, er is poëzie, bekoring en fascinatie; niet om niet hebben haar verzekens duizenden bekoord, wijl haar toch niet het verwijt kan treffen dat ze de een of andere ideologie bezingt of mindere nobele lusten prikkelt; neen, haar versjes, door hun essentie, wortelen in den oergrond van alle poëzie; zijn, trots hun sentimentaliteit, op veel plaatsen poëzie geworden en dank zij hun eenvoud en ongekunsteldheid hebben ze tot duizenden gesproken. Ik geloof dat is heel het geheim van den weerklank dien Alice Nahon's verzen bij het groote publiek hebben verwekt.’
De belangstelling voor de poëzie van Alice Nahon blijft levendig in Vlaanderen, in Nederland en in Transvaal. Het is ook verheugend vast te stellen, dat vooral de jongere generatie de beminnelijke en teergevoelige zangster in eere houdt.
Verschillende gedichten werden bovendien vertaald in het Fransch door Marie Gevers, in het Duitsch door E.W. Bronger, in het Hongaarsch door Prof. Karoly Szalay en, zoo pas, voltooide J.W. Kleywegt een vertaling van ‘Op zachte Vooizekens’ in het Engelsch.
* * *
De dichteres zelf had een zeer bescheiden meening over haar eigen werk. Het inleidend woord van een harer voordrachten behelst volgende eenvoudige verklaring: ‘Ik kan U niet zeggen wat kunst is en wat dichtkunst is. Ik heb geen theorie, voel niets voor abstractie. Ik heb niet de minste neiging om leerend op
| |
| |
te treden, zelfs niet verklarend. Ik ben, mij dunkt, ongeschikt voor analyse, les en commentaar. Maar ik zou beter kunnen verhalen, kunnen zeggen hoe gedichten ontstaan en hoe de sferen van het gevoelsleven zijn, waarin zij iriseeren.’
In den geest dezer voordracht schreef zij verder: ‘Een gedicht ontstaat waar de spanning van een ontroering de woorden, die het zuiverste zijn naar bediedenis en klank in rythmen schaart en voortstuwt. Direct daarop wordt het voor mij een geestelijke dans. En hoe vreemd dat gewoonlijk deze dans niet begint in de omgeving van mijn schrijftafel, maar veeleer op de straat of tusschen de conversaties door of... terwijl ik voor de eene of andere vitrien van den Bon Marché sta, in bewondering voor de “semaine à 10 fr. fixe”. Daar zijn in zoo'n groot warenhuis spiegels en gepolijste oppervlakten genoeg om mij ervan te overtuigen, dat mijn voeten deftig op den grond blijven staan en dat ik geen aanstoot geef aan de juffrouw, die met mayonnaise-gerief dwars door mijn dans demonstreeren komt. Maar al blijf ik dan met mijn voeten op den grond, die ongeziene dans heeft invloed op mijn uiterlijk wezen.
Ik heb mijzelf erop betrapt, daardoor eleganter te worden. Zelfs als ik op sandalen sta met een sportrokje.
Want, wàt is elegant zijn méér, dan z'n lichaam of z'n kleeren niet meer te voelen? Eruit te dansen! Wèg van de tastbare dingen met de duizend onvolkomenheden! Wèg uit het eenzame lichaam! Wèg uit het goedkoope kleed! Dansen, gansch alleen, maar niet meer eenzaam! Evenwichtig en toch naar alle kanten uit, zooals de kroon van een bloem. Zwierig en toch rechtop, gelijk de bloemstijl zelve, die altijd omhoog wijst!’
Wie denken en geschreven hebben dat Alice Nahon uitgezongen was, zijn totaal verkeerd. Gedurende haar
| |
| |
laatste levensjaar werkte zij weer aan nieuwe gedichten.
Het allerlaatste vers dat de dichteres geschreven heeft, is innig en zacht van toon. Het klinkt als een gebed en de aanhef ademt als het ware een neo-gothiek:
die veilig' ogieve (blz. 63).
* * *
In de vele dagen onzer gesprekken leerden wij hoe haar rijke, ongebreidelde fantazie Alice toeliet ook een sprookjesschrijfster van zeldzame waarde te worden. Zij zou minstens voor Vlaanderen geworden zijn, wat Sophie Reinheimer voor Duitschland is. Alice Nahon had het plan opgevat natuursprookjes te schrijven. Zoo van het margrietje dat naar de stad toog met een vlinder. Het trok een manteltje van grassprietjes aan en het stak de voetjes in eikeldopjes. Bij een bakker in de stad werd het aangenomen als winkeldochter. En al de menschen kwamen bij het margrietje broodjes en koeken koopen tot heel de winkel uitverkocht was. Maar het margrietje dacht aan den vlinder en het verliet den bakkerswinkel. Op een schoonen dag werd het aangehouden en in de gevangenis geworpen voor landlooperij. Doch de vlinder kwam het margrietje verlossen. En samen verlieten zij de leelijke stad om terug te keeren tot de vrije natuur. Aldus was nagenoeg het thema van Alice Nahon's eerste kindersprookje.
Merkwaardige kinderverzen zijn: ‘Zoo zong de Bloem in de Vaas’ (zie blz. 53) en ‘Vivat een eigen huizeken’ (zie blz. 52).
Werden haar beste gedichten lang overdacht, met brio kon Alice in gezelschap een impromptu op het papier zetten. Humor en ironie kenmerken steeds dit kunst en vliegwerk. Zoo, bij het verlaten van een kliniek
| |
| |
dichtte Alice voor den huisbewaarder Meneer Jules volgend stukje levenswijsheid:
Voor dien goeden Meneer Jules,
Die woont in een vestibule,
Is daarom nog voor geen zier
Een vazaal of een portier.
Slechts die knecht geboren zijn
Drinken nooit des meesters wijn.
Maar, die filozoof als gij,
Gluurt naar wat daar komt voorbij,
Meet met eigen onderscheid
Die heeft zelf paleis en stoet
Diep in 't eigen rijk gemoed,
Die draagt ongezien de kroon
En zijn loge wordt een troon.
|
|