Op zachte vooizekens(1923)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Nacht-kapel Daar hing geen zucht, geen vrage; Daar was maar stilt' en duisternis En mystisch viel er groenig-vaal, Op heilgenbeeld een manestraal In de ouw' Maria-nis. Heel flauwkens monkel-lachend, Als of 't zijn leste lachsken was, Leek 't lampken Gods, in 't duistre rond, Een blom, die zonder water stond In rood kristallen glas. Daar had ik geern gezongen, Hoog boven al dat oud verdriet, Maar toen ik 't lied beginnen wou, Was 't of ik 't al ontheilgen zou - En daarom zong ik niet. Maar luistrend naar de stilte En droomerig van dat blomken broos, Rees in mijn ziele, moe gezocht, Een goedheid, die geen mensch vermocht: Berusting eindeloos. Vorige Volgende