Op zachte vooizekens(1923)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Avondliedekens I Des avonds worden mijn gepeinzen Een hofke van geheimenis... Waar bloemen naar het Westen wijzen, Waar iedre vogel slapen is. Des avonds wordt de wereld kleener En dichter alle ver verleên...; Die eenzaam zijn, worden alleener, En, die beminnen, méér bijeen. Des avonds weegt er op mijn zwijgen Die schoone, menschelijke pijn...; De drang een innig woord te krijgen En zelf voor iemand lief te zijn. II Daar ligt erbarmen in den avond, Een goedheid, die geen grenzen weet; Wie 's avonds geeft zijn hert, zijn handen, Vergeet zoo goed zijn eigen leed. Daar ligt vergiffenis in den avond...; O gij, die 'k smorgens heb gehaat, Ik voel, dat gij, ter schemer-ure, Weer schoon door mijn gedachten gaat. [pagina 32] [p. 32] En liefde ligt er in den avond, Zóóveel, dat ik den wreeden man, Die 't schoonste van mijn droom ontwijdde, Des avonds weer beminnen kan. III 't Is goed in 't eigen hert te kijken Nog even vóór het slapen gaan, Of ik van dageraad tot avond Geen enkel hert heb zeer gedaan; Of ik geen oogen heb doen schreien, Geen weemoed op een wezen lei; Of ik aan liefdelooze menschen Een woordeke van liefde zei. En vind ik, in het huis mijns herten, Dat ik één droefenis genas, Dat ik mijn armen heb gewonden Rondom een hoofd, dat eenzaam was...; Dan voel ik, op mijn jonge lippen, Die goedheid lijk een avondzoen... - ........................ 't Is goed, in 't eigen hert te kijken En zóó z'n oogen toe te doen. Vorige Volgende