Op zachte vooizekens
(1923)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
IGeen, die zóó vermoeid van streven,
Geen, die zóó verborgen leeft,
Dat hij niets meer weg te geven,
Niets meer te verlangen heeft.
In de rijkste zonne-dagen,
In den zwartsten tegenspoed,
Altijd is er iets te vragen,
Altijd is er overvloed.
Iets te vragen, daar toch immer
Ziele draagt een stil gemis...;
Iets te geven, daar toch nimmer
't Herte zonder geven is.
| |
IISimpel kind, dat, stil van denken,
Aan mijn zij uw Lente leeft,
Dat, als ik, niet blij mag schenken,
Wat wel iedre vrouwe geeft.
| |
[pagina 18]
| |
Is ons huis een schaam'le haven,
Waar geen blije landing is...,
In 't verlangen ligt de gave,
In de gift de ontvangenis.
Kan ons lied geen hooglied wezen,
Laat ons, na den oogst van 't graan,
Lijk de poov're vrouwen lezen
De aren, die verloren gaan...
| |
IIIKind, in armoe lijk in weelde
Menig vruchtbaar zaad verdort,
Dat in tuin van min-bedeelde
Toch zoo geern ontvangen wordt.
Bij die zelden zonne zagen,
Die geen weelde zijn gewend,
Daar zal 't schooner vruchten dragen
Dan het elders had gekend.
Laat ons tot geschenk vereenen
Wat van u en wat van mij...,
Laat ons 't brengen aan diegenen,
Die nog armer zijn dan wij.
|
|