Op zachte vooizekens(1923)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Mizerie-menschen I Ik heb u lief, mizerie-menschen, Die geen genooden werdt Van 's levens blij festijn, Die te onverschillig zijt, om iemand kwaad te wenschen, Te bitter, om nog goed te zijn. Ge zijt een godslamp van de kerke, In wier karmijnen hert Wat olie wordt gedaan, Te luttel, om in vlammen op te vlerken, Te veel, om er van dood te gaan. II Ik heb u lief, m'n schamele armen, Ik weet u schijnbaar blij Tusschen de menschen gaan, Te fier, om gierge gunst van menschelijk erbarmen, Te zwak om heel alleen te staan. Toch zal uw trots me nooit bezeeren, Mij, die van dichtebij Uw bleeke levens ken; Mij, die uit iedren dag, uit ieder uur moet leeren, Dat ik er een van de uwen ben. Vorige Volgende