| |
| |
| |
VII. Plannen.
Hoe moeilijk 't ook was, Jeanne beet maar ineens door den appel heen en vertelde 't nieuwe engagement zelf den volgenden morgen, onder de diepste geheimhouding aan de meisjes.
't Was een harde les voor het ijdele gansje en 't leek of allen de vernedering met haar meevoelden, want behalve Lien, die bij ongeluk uitriep:
‘'t Is jammer, dat je dat niet eerder wist, dan had je in plaats van je oom kunnen zeggen dat je je zwager op je hart droeg!’ waren ze kiesch genoeg, om, na even hun verbazing te hebben gelucht, in Jeanne's bijzijn 't onderwerp niet meer aan te roeren, hetgeen deze hartelijk apprecieerde.
Alleen was 't nog een moeilijke dag, toen er ter eere van 't engagement bij de familie van Laer een diner plaats had, en Jeanne in een der knechts: Ter Linde herkende. En nog een aandoenlijk oogenblik brak aan, toen de portretten thuiskwamen, die
| |
| |
nu zoo geheel hun eigenaardig doel misten. Ze waren goed geslaagd, daarover was men het volmondig eens, alleen wat ouwelijk.
‘Kind, je lijkt minstens vijfentwintig,’ vond haar moeder en Herman van Gelder merkte op, dat 't haar deed denken aan een Papoea!
Langzamerhand begon 't zomer te worden, volgend op een mooi vroolijk voorjaar. 't Was of met het zonnige, opwekkende weer, de jeugd nog rebelscher was, dan in den meer kalmeerenden winter, op school tenminste werd er ontzettend ‘opgespeeld’. Noes vooral en Maud verzonnen elken dag weer wat anders; Jet gedroeg zich voor haar doen nogal netjes, geheel vervuld met haar zang, waarmee zij flinke vorderingen maakte. Ze was veel met Maud, die goed piano speelde en haar prettig accompagneeren kon, en zoo ontstonden er gezellige avondjes. Jet en juffrouw de Swart, die een mooie altstem had, zongen dan duetten en Maud speelde de piano-partij.
't Prettigst was als mijnheer van Eijghen zelf een uurtje tijd had, zijn violoncel ter hand nam en meehielp aan het orchest. In Jet's leven was door dat talent een zonnestraal gevallen, die de lust naar ‘kattenkwaad voor 'n verzetje’, veel had benomen.
Ze was er zoo dankbaar voor, voor die gave, dat ze eens na een avond, waarop zij met de Serenata van Braga allen had geroerd, boven alléen op haar
| |
| |
kamertje neerknielde en God dankte voor het groote geluk, dat Hij haar had gegeven door haar stem. Zij schreef dikwijls aan haar broer, wiens terugkomst meer en meer begon te naderen, en 't was haar illuzie hem dan te verrassen met haar zang.
‘Huug,’ schreef ze dan, ‘ik heb 'n geheimpje, 'n verrassing voor je als je thuis komt! Wanneer kom je nu? Ik kan 't niet lang meer uithouden, hoor! Zou je 't leuk vinden een beroemde zuster te hebben? Neen maar, nu zeg ik niets meer. Ik zal wel blijven zitten van 't jaar op school. Vindt jij 't erg. Neen hé? 't Is toch niks dan 'n gril van zoo'n juffrouw. We moeten nu nog op een lei schrijven, 't is eenvoudig belachelijk, je hebt geen idée hoe we bedrild worden....’ En dan volgden er nog tal van klachten die Huug zoo goed en verstandig mogelijk, in z'n volgenden brief trachtte weg te redeneeren.
De repetities voor de kunstclub waren in vollen gang. Jet deed niet mee in het comediestukje, dat nam te veel tijd vond tante, en zou alleen wat zingen. Jeanne wèl; er was nu geen enkele term meer om niet mee te doen, en ze had niet te klagen, want met meerderheid van stemmen was haar de hoofdrol toegewezen. Men wilde opvoeren: ‘De meid, die tante gehuurd heeft’. Jeanne was de meid, of eigenlijk dan tante's nichtje, die zich bij een jonggehuwd paar (Lien en 't beige jongetje) waarvan zij als heel lastig bekend staat, als meid
| |
| |
komt verhuren om dan 't bazige mevrouwtje per slot eens flink de les te lezen.
Noes had, nederig, de rol van de echte meid gevraagd, die slechts aan het eind een enkel woordje te zeggen heeft. Noes had nu eenmaal hoegenaamd geen talent voor comedie spelen en berustte er in. Jeanne had er eigenlijk ook geen talent voor, maar iemand moest toch de hoofdrol hebben en ze zou haar uiterste best dan maar doen.
Adriaan, die wel stotterde, maar dit gebrek, wanneer hij niet meer behoefde te denken bij hetgeen hij sprak, zoo goed als geheel kon maskeeren, en nogal aardig acteerde (je zoudt 't hem niet aanzien, vond Jet) zou de knechts-rol in 't stukje vervullen, een vrij belangrijke post.
De repetities waren om beurten bij de verschillende families aan huis, en een bron van voortdurende dwaasheden, vooral in 't begin toen de een zich voor den ander geneerde en stijf deed uit angst van zich te veel te geven.
Noes en 't beige jongetje konden zich in de positie van echtgenooten nog maar slecht indenken en Jeanne dacht dat ze 't bestierf, toen het arme jongetje, (het kwam in 't stuk te pas) zijn arm om haar heen moest slaan. ‘Gelukkig niet zoenen, maar daar had ik ook voor bedankt,’ verkondigde ze preutsch, en werd door Jet en Noes uitgelachen.
Meer en meer begonnen ze nu aan elkaar en
| |
| |
aan hun rollen te wennen en ging de harkerigheid en wat af. De laatste repetitie was bij mevrouw van Laer geweest, waar Jeanne in haar meiden-pakje ('t stond haar doddig) en een coquet wit mutsje op 't blonde haar, voor de grap zelf de voordeur open deed. De mop ging heel aardig op want niemand herkende haar voor ze begon te praten.
Op vriendelijk verzoek van mama, die bang was dat de eerste fraîcheur er af zou gaan, deed ze 't toen niet meer aan, voor de groote repetitie.
't Waren warme, opwindende, inspannende avonden, waar de papa's en mama's niet erg mee op hadden, zoodat er hard kans bestond, dat de kunstclub, 't volgend jaar alweer tot 't verleden zou behooren. De repetities namen veel tijd in beslag en leidden de hoofden van het schoolwerk veel te veel af.
De groote vacantie zou heerlijk geschikt zijn, om de fijne puntjes eraan te brengen, maar daar Jeanne voor een dag of veertien bij een oom en tante uit logeeren ging, bleef er niet veel tijd tot oefenen over. Zij had zich dolgraag van de invitatie afgemaakt.
Oom Piet en tante Miet, waren heel eenvoudige, om niet te zeggen burgerlijke menschjes, die heelemaal niet met hun tijd meegingen en daarbij gevaar zagen in alles, wat maar eenigszins van thuis op je stoel in de kamer zitten, afweek. Maar tante had 't al zoo dikwijls gevraagd. Eerst Clé eenige
| |
| |
malen, die den dans gelukkig was ontsprongen, Karel een paar keer; met het oog op zijn studies, dácht hij er eenvoudig niet over, en nu werd Jeanne maar eens voor de geheele familie tegelijk opgeofferd. Met veel moeite had ze zich in 't onvermijdelijke geschikt. 't Was nog een maand van te voren, maar tante hield van secuur en sprak de dingen graag lang vooruit en grondig af.
Tot Jeanne's verbazing kwam er, dadelijk nadat ze terug had geschreven, dat ze ‘o met plezier’, van tante's lieve invitatie gebruik zou maken, weer een brief uit Rotterdam, ditmaal met het voorstel of Jeanne soms lust had een vriendinnetje mee te brengen. 't Was verstandig ingezien, dat twee zich gemakkelijker kunnen amuseeren dan één, óok gemakkelijker voor de gastvrouw. Ze moesten dan haar fietsen maar meebrengen.
‘Vreeselijk aardig bedacht van tante Miet,’ animeerde Mama.
‘O, snoezig!’ zuchtte Jeanne.
Nu kwam 't moeilijke punt ter sprake, wie van de meisjes ze mee zou vragen, en een duiveltje van valsche schaamte, blies Jeanne in 't oor, dat het vervelend was, als iemand dat burgerlijke bij tante in huis zag, en die Rotterdamsche uitspraak oplette. Jet was de eenvoudigste, zij zou beginnen met 't haar te vragen, en de daad bij het woord voegend, nam zij haar hoed van de kapstok en ging naar de van Marle's.
| |
| |
't Was een slecht gekozen oogenblik: na het eten.
Mijnheer en mevrouw zaten juist wat te dutten, en Jet in een hoek over haar geschiedenisboek te soezen. Mevrouw bleef doorslapen; mijnheer vloog op, haastig zijn jas dichtknoopend, en wekte met donderende stem zijn ega:
‘Vrouw, daar is Jeanne!’
Dat hielp. Met veel tegenwoordigheid van geest nam tante van Marle den schijn aan, slechts wat gerust te hebben en bood Jeanne, die met haar figuur verlegen, midden in de kamer stond, in haar agitatie het piano-krukje aan. Heel politiek kleedde Jeanne haar verzoek in door 't voor te stellen, niet als 'n pretje voor Jet, maar als een soort liefdedienst die deze haar zou kunnen bewijzen door mee naar Rotterdam te gaan. Jet overzag den toestand en smoorde een: ‘Hoe leuk!’
Mevrouw antwoordde er niet op. Mijnheer evenmin. En stilte heerschte. Eindelijk waagde de eerste de vraag: ‘Wat vindt jij man?’
Toen snufte haar echtgenoot een paar maal gewichtig, wreef zijn dikke breede handjes over zijn vooruitstekend buikje en zei deftig:
‘'t Is zeer vriendelijk van je tante, Jeanne, zich de drukte van twee logéetjes te willen getroosten. Ik apprecieer dat zeer. Wat mijn toestemming voor Henriëtte betreft, dat zal er geheel van afhangen of zij al of niet bevorderd zal worden naar een hoogere klasse.
| |
| |
't Was 't ongunstigste wat hij had kunnen zeggen hier viel niets meer over te praten of te zeuren. Jeanne keek naar Jet, en Jet schudde van ‘neen’.
‘Ik zal 't toch vooruit moeten weten,’ mompelde Jeanne eindelijk, ‘want tante moet het antwoord hebben.’
‘Nu, dan moet Jet 't je maar zeggen, zij zal nu wel aan haar cijfers weten hoe haar kansen staan. Ga je over Jet, of blijf je zitten?’ en een ironisch lachje bewees, o zoo duidelijk, dat mijnheer van Marle er al lang van op de hoogte was, beter misschien dan zijn pleegkind.
Jet zag op, een bittere trek speelde om haar mond. Ze was zoo dol graag er eens heelemaal uit geweest, voor 'n dag of veertien.... en dan zoo leuk uit de stad met Jeanne .... Maar ze zou 't niet toonen, 't ging niemand aan, en onverschillig, hoewel met een kleine trilling in haar stem klonk 't:
‘Zeg maar aan je tante, Jeanne, dat ik niet mag want dat oom en tante (zij lachte spottend) twee maanden geleden al wisten dat ik niet over zou gaan en het toen al een uitgemaakte zaak was, dat 't eerste 't beste pretje, dat zich voor zou doen, als zijnde een goede straf, geweigerd zou worden!’
Oom verbeet zich in stilte, dat haar vlug begrip het comedietje direct doorzien had, en de arme Jeanne wist niet goed hoe 'n gezicht zij zetten moest. Zij zuchtte diep, onder de betuiging dat 't haar vreeselijk speet, en maakte dat zij weg kwam, uit die
| |
| |
kille atmospheer van onhartelijkheid en gemisaan liefde.
Jet liet haar uit. En haar hoofd boog zich even op Jeanne's schouder:
‘Ze gunnen me ook nooit eens wat!’ snikte ze heesch.
Maar dadelijk richtte ze zich weer op en lachend door haar tranen heen, zei ze haastig:
‘Niemand zeggen, dat ik erom gehuild heb, hoor Krediet! Dag, complimenten aan je mama.’
't Werd nu een moeilijk geval, wie dan wel mee zou gaan; bij de meisjes Terhorst waren de kosten aan zoo'n uitstapje verbonden altijd nogal een bezwaar, en 't was voor de eene zoo ongezellig als de ander uitging.
Toch zou ze 't maar eens probeeren.
Mevrouw Terhorst zat met de naaister in een klein benedenkamertje de zomerjaponnetjes van de meisjes wat op te flikkeren en riep toen ze Jeanne hoorde:
‘Je mag wel hier komen, kindlief, de meisjes zijn even 'n boodschap doen.’
Dat trof juist goed, ze kon dan eerst mevrouw eens polsen. 't Was een lief moedertje die haar kinders zoo graag een gezellige variatie gunde, en hartelijk zei ze:
‘We zullen de portemonnaie maar eens nazien Jeantje. 't Zal wel lukken, denk ik. Ze moeten er dan maar om loten.’
Juist kwamen ze thuis, met een pak baleinen,
| |
| |
dat ze gehaald hadden, en haar neuzen, van niet verwende kinderen, krulden bij 't hooren van Jeanne's voorstel. Geen van beiden had bijzondere aanvechting zich voor de ander liefderijk op te offeren, en dus lootten ze er om. 't Lot viel op Lien 't speet Jeanne, om dat burgerlijke, Lien lette alles zoo op, Noes was veel eenvoudiger.
Lien was opgetogen in 't vooruitzicht, zoodat Jeanne werk had haar te kalmeeren: ‘Zie je, dat 't bij oom en tante nu niet zoo héél leuk was, een beetje bijzondere menschen, weet je....’
Noes toonde haar teleurstelling niet, ze sloeg haar armen om haar moeder's hals en zei hartelijk:
‘Dan blijf ik bij u moes, dan zullen wij samen den boel eens opscheppen! En kom nou allemaal mee naar binnen, dat genaai den heelen dag, kom moeke!’ en lachend werd mevrouw Terhorst mee naar de huiskamer getroond.
Jeanne bleef niet theedrinken, want ze wou nog even aan tante Miet, het antwoord schrijven.
‘'k Vind 't dol, ma, dat u mij laat gaan,’ begon Lien, toen ze weg was, ‘maar toch bezwaart 't me wel 'n beetje, omdat 't zoo'n dure reis is, en je altijd zooveel noodig hebt, om uit de stad te gaan, en dan je fooi, minder dan een gulden kan dat toch al niet....’
Mevrouw Terhorst trok haar tweetal naast zich op de canapé en terwijl de schemer viel, sprak ze uit, waar ze zoo moeilijk toe had kunnen komen:
| |
| |
‘Hoor eens kinders, ik ben blij dat Lien zelf eens aanleiding is tot 'n praatje, dat ik al lang met jelui wou hebben, n.l. over onze financiën. Niet over dit uitstapje nu, hoor, want dit is iets heel aparts, dat er nu nog wel eens op over kan schieten, maar ik bedoel zoo meer in het algemeen. We hebben 't er vroeger al eens over gehad, dat ik graag wou, dat jelui iets zoudt worden, waar je later je zelf mee door de wereld kunt helpen. Kijk, zooals wij nu leven, heel eenvoudig en kalm, kan ik me met mijn pensioen, de levensverzekering en met wat ik van mezelf nog heb, net bedruipen. Maar 't bezwaart me kinders, dat als ik er eens op 'n oogenblik niet meer was....
‘O Moeke,’ viel Noes in.
‘'k Hoop 't niet nog, kind, maar stel nu eens 't geval, dan zou ook dat pensioen en de levensverzekering ophouden en dan zou ik mijn hoofd niet rustig kunnen neerleggen, wetende dat ik voor jelui niet genoeg na kon laten.’
Na een oogenblik stilte, waarin de meisjes in gedachten verdiept, voor zich uitstaarden, ging zij voort:
‘En wanneer we, wat ik hartelijk hoop nog lang bij elkaar blijven, dan hindert 't immers niets, en wie weet hoe aardig jelui 't zult vinden, een extraatje er bij te kunnen verdienen. Hebt je er nooit zelf over gedacht?’
‘Neen nooit,’ bekende Lien, ‘ik dacht eigenlijk,
| |
| |
dat meisjes van onzen stand zoo zelden, onder de menschen gingen, want dat bedoelt u immers?’
‘Je dacht,’ herhaalde haar moeder ernstig, ‘dat je daar door je geboorte te voornaam voor was, nietwaar Lien?’
Ze knikte.
‘Weet 't dan nu goed kind, dat iemand nooit te voornaam kan zijn, om haar moeder te helpen haar jonger zusje, een even voorname opvoeding te geven als zijzelf heeft genoten, en dat, hoeveel je ook onder de menschen komt, je je beschaving niet meer verliezen zult, al kom je ook met de onbeschaafdsten in aanraking.... En wat vindt mijn Noes er van?’
Noes keek op; ze zag hoe een traan langs moeder's wang rolde en hoe zij zenuwachtig haar smalle blanke handen wreef. En zich vermannend, opvroolijkend, zei ze fleurig:
‘Wel Moes, ik zit te bedenken voor welk soort van geld verdienen ik.... ik zal maar zeggen.... 't minst ongeschikt ben.’
Zij bereikte haar doel.
‘M'n nederige Noes,’ glimlachte haar moeder, ‘nu daar zullen we eens over moeten prakkezeeren. Voor Lien weet ik misschien wel iets; Lien is altijd mijn huishoudstertje geweest, wat zou je denken van de huishoudschool, kind?’
‘Ja, dat zal 't beste zijn, want voor leeren ben ik nu eenmaal niet in de wieg gelegd en voor kooken behoef je geen savante te zijn.’ Lien's
| |
| |
bovenlip krulde zich minachtend, mevrouw zag 't gelukkig niet.
‘'n Savante niet, maar toch moet je er nog heel wat dingen voor leeren en 't diploma der huishoudschool is voor alle betrekkingen altijd een groote aanbeveling. Maar je behoeft 't nu op staanden voet niet te decideeren. Denkt er alleen maar eens over na, allebei.’
‘Ik zou geschikt zijn,’ zei plotseling Noes, met 'n stem als 'n klok, ‘om 'n regiment te commandeeren! Hoor maar: voorwaarrrrrrts marrrrrsch!’
‘Tenminste beter dan om een ziekelijke dame voor te lezen,’ zei Lien.
‘Dus ben ik voor commandeeren geroepen,’ besloot Noes, ‘en daar er behalve soldaten, niet veel meer overschiet, dan ondeugende kinderen, om gecommandeerd te worden, denk ik me tot het laatste te bepalen en zal zien de acte L.O. te krijgen.’
‘Jakkes schooljuffrouw!’
Lien flapte 't eruit en haar moeder zag haar hoofdschuddend aan. Maar 't had op Noes geen vat, want luchtig voegde ze erbij:
‘Ik ben blij, dat ik jou niet onder mijn lieve leerlingen kan krijgen, want zoo'n slimmerd als jij zou me te veel last bezorgen, en goddank zijn er ook maar weinig exemplaren zooals Jet en mijn persoontje! Maar ik zou ze wel onder den duim houden, lekker!’
‘Nu meiskes, denkt er maar eens over,’ besloot
| |
| |
mevrouw Terhorst opstaande, en Noes en Lien bleven nog even door staan praten over de nieuwe onderwerpen die haar plotseling zoo geheel vervulden. Noes, lief en gemakkelijk, begon al aan 't idée te wennen en sprak over het heerlijke feit van mama een beetje tegemoet te kunnen komen, maar Lien trok verachtelijk haar neus op en zei bruusk:
‘Kind, doe toch niet net of 't een pretje is! De dames Terhorst in conditie, je behoeft er niet trotsch op te zijn!’ en met een kleur als vuur, vloog ze de deur uit.
Noes stond geheel verbluft, plotseling alléén in de kamer.
't Was plant-kunde.
Juffrouw Prior zelf gaf daar les in, gedreven door een enorme liefde voor planten en bloemen, had zij dit vak gekozen. Jet zat naast Lien, wier buurvrouw ziek was, aan de voorste bank, omdat zij op haar eigen plaats niet goed zien kon. Ze hadden met 'n band uit Jet's schort haar beenen aan elkaar gebonden, een nieuw verzinsel, uiterlijk echter waren het de bedaardste leerlingen die men zich denken kan.
Er werd gesproken over de ‘lelie’.
Allen hadden zij er een mee moeten brengen, en mooi, blank als uit een andere wereld staken zij af, in 't eenvoudige schoollokaal.
Thans klonk juffrouw Priors stem:
| |
| |
‘Nu neemt allen je bloem, legt die voor je op 'n boek, neemt 'n zakmes en snijdt haar, over de lengte, midden door. Dan kunnen wij zien, hoeveel meeldraden ze bevat.’
De klasse gehoorzaamde gedwee, met even 'n gevoel van spijt over het lot van hun mooie bloem. Alleen Maud zat in verrukking haar lelie te bekijken, en deed 't niet.
‘Waarom gehoorzaam je niet, Maud?’ vroeg de directrice onvriendelijk: Maud stond in 'n slecht blaadje den laatsten tijd.
‘Ik houd zooveel van bloemen,’ was 't zachte antwoord.
‘Daarom kan je toch wel doen wat ik zeg, niet waar?’
‘Deze is zoo mooi, zoo wit,’ en vol liefde bekeek 't kind haar schat.
‘Nu ja,’ hernam juffrouw Prior verbaasd, maar ik had je gevraagd het aantal meeldraden te bepalen en dat kan je zóó niet zien. Ik houd ook veel van bloemen, maar....
‘U! o neen!...’ Maud hield plotseling op, voelend dat ze te ver ging, maar die enkele verontwaardigde uitroep was al voldoende geweest.
‘Ga onmiddellijk de klasse uit, brutaal nest met je malle overdreven begrippen,’ en zich geheel vergetende, rukte de juffrouw, die zooveel van bloemen hield, Maud haar lelie uit de handen; in haar gebalde vuist was 't mooiste in éen seconde
| |
| |
tot 't leelijkste vergaan. Vies, een onherkenbare nattige massa. Zegevierend keek de juffrouw; tranen van woede sprongen in de oogen van het kind.
‘Bah!’ zei ze, heengaande.
De les werd voortgezet.
En ze sneden en kerfden, tot het sap, 't bloemenbloed lekte uit de wonden en de kelk neerknakte van den stengel, in vochtige vezels.
Ze vonden Maud bespottelijk overdreven, allen kinderen van éen maaksel, die niet begrepen 't fijnere in een ander. En juffrouw Prior behoorde onder die allen. Jet van Marle alleen, dacht in kinderlijke vroomheid, dat 't toch niet goed kon zijn, iets wat door God zoo mooi was gemaakt moedwillig te vernielen. Maar lang duurden zulke overpeinzingen nooit, het geluk naast Lien te zitten was te zeldzaam om er niet van te profiteeren en menige dwaasheid fluisterend gedebiteerd deed de aandacht op de voorste bank vestigen.
‘Lien ga even naar de gang en roep Maud, dat ze hier komt,’ beval juffrouw Prior, toen haar horloge vijf minuten voor twaalf aanwees. Lien wou opstaan..., met een smak duikelde ze terug in de bank!
Jet werd een eind meegetrokken; ze keken elkaar aan, zich nu pas weer herinnerende die band om haar beenen - en zij schaterden!
Ze lachten, ze trapten, 't wou maar niet los, gelukkig 't zakte, nog eens schoppen! Eindelijk, de
| |
| |
band lag op den grond, en alles om zich heen vergetende, lachten ze door in één stuip!
‘Ga je Lien, wat bezielt jelui tegenwoordig?’ siste de juffrouw ziedend van drift.
Maar al was de heele schoolcommissie binnen gekomen, 't had niets geholpen.
Achterover lagen ze in de bank, schuddende, 't was een fou-rire, met paarse glimmende gezichten, dikke oogen en tranen op haar wangen.
‘O kijk Lien!’ brulde Jet, half bezwijkend.
‘O kijk Jet!’ gilde Lien, slap van den lach, hikkend aanhoudend, en dan weer lachen.
‘Hik! o ik kan niet meer, hik, schei uit Jet....!’
‘O ik stik half!’
‘Lach niet Jet, lach niet Lien.’ De juffrouw had nog nooit zoo iets beleefd, trilde op haar beenen.
‘Ik kán niet,’ hijgde Jet.
't Werd aanstekelijk, de geheele klasse begon mee te lachen.
En ze konden maar niet uitscheiden, ze propten haar zakdoeken in haar mond, beten op haar vingers, 't hielp allemaal niets. Er was geen bedaren aan.
't Was al over twaalf.
‘Gaat jelui naar huis,’ gebood de directrice, en de klasse vertrok, na eenig geteut, omdat 't zoo vermakelijk was om aan te zien.
En nog altijd proestte 't tweetal, met dik opgezwollen gezichten.
‘O ik word er zóo akelig van!’ lachte Jet. De
| |
| |
juffrouw keerde zich even om, om schriften te krijgen en Lien zei gauw, hikkend steeds:
‘Meteen hoor je 'n knal en dan spring ik uit mekaar!’ hetgeen Jet, die iets gekalmeerd was, weer in het hoogste transport bracht.
Het lokaal was leeg.
‘Lien ga dáár zitten,’ de vinger van de juffrouw wees naar de uiterste punt van de bank, links.
‘Jij dáár Jet,’ en de vinger vloog naar het verst verwijderde hoekje, rechts. En toen ze er zaten, de juffrouw als het beeld der wrekende Nemesis, staande in het midden, met opgeheven hand:
‘Nu is 't uit, hé!’ toen barstte 't weer los, om 't gekke van dat zitten daar, zoo ver van elkaar af, en er was geen houden meer aan.
't Was om helsch van te worden.
‘Ik stuur jelui alle twee van school als je niet uitscheidt, onmiddellijk.’
‘Hik!’ klonk 't van links.
En Jet riep maar:
‘Ik doe 't niet expres, 't is 'n zenuwtoeval, geloof ik,’ zoodat Lien weer alle zelfbeheersching kwijt was.
Had de juffrouw tact gehad, dan zou ze gezwegen hebben tot het duo bedaard was, in plaats van zooals nu, aanhoudend door te brommen:
‘'t Is, een schandaal, dat heeten nu nette meisjes. Nu wil ik geen kik meer hooren, verstaan?’
En ze hoorde ook geen kik meer, zag alleen 't
| |
| |
benauwde schokken, en haar woede nam meer en meer toe.
'n Oogenblik was 't stil.... misschien?.... Plotseling steeg uit Jet's keel een rochelend geluid en als met 'n knal brak een lang ingehouden schaterlach zich baan!
En daar ging 't weer heen: korte pauze afgewisseld door een gesmoord gelach. Als de bank maar bij een van beiden kraakte, was 't voor de ander alweer voldoende.
't Had al wel een kwartier geduurd. Juffrouw Prior had eindelijk haar kalmte herwonnen en stond nu zwijgend, uiterlijk volkomen onverschillig, innerlijk een prooi der wanhoop, beurtelings de schuldigen te fixeeren. Eindelijk, eindelijk bedaarde 't iets. Jet en Noes zaten met haar ruggen naar elkaar toe, met haar zakdoeken over de glimmende, verhitte gezichten te wrijven.
‘Hè! hè!’ zuchtte eindelijk Lien, met zulk 'n pathos dat Jet om moest kijken.
Toen zagen ze elkaar in de lachende oogen en knikten even.
Onmiddellijk daarna begon de aanval opnieuw.
‘'k Ben heelemaal slap,’ voelde Jet zich geroepen mee te deelen, en Lien ontdekte, dat haar boordje in den strijd was losgesprongen.
Onbeweeglijk stond juffrouw Prior 't aan te zien.
Nog even.... de bui was over.
En evenals na 'n warmen dag eindelijk de regen
| |
| |
losbarst en verademing geeft aan de natuur, zoo ontspanden zich nu de beide warme gezichten en als een blijde boodschap klonk Jet's stem:
‘O gelukkig nou is 't over.’
Lien rekte zich even uit, steeds zuchtende:
‘Gelukkig, gelukkig, 't is bepaald gevaarlijk zoo iets.’
‘Schei uit nou, of ik begin weer,’ verzocht Jet en woedend viel juffrouw Prior uit:
‘Zijn de dames haast klaar met hun gesprek? Asjeblieft dan. Geen woord meer. Neemt den pennenhouder die voor je ligt, hier is een vel papier, en schrijft op wat ik je dicteer.’
Twee hoofden bogen zich en langzaam klonk 't:
‘Lachen zonder reden in gezelschap van anderen, komma, is niet alleen hoogst ongepast, onderstreept ongepast, maar daarbij ook zeer onbeleefd, onderstreept onbeleefd, daar, komma....’
Een verraderlijke trilling om Jet's mond, bewees dat de strijd weer gestreden werd, en een traan van den lach viel op Lien's papier en maakte van ongepast iets, dat op een gebergte in 'n geteekend kaartje geleek.
‘.... daar komma het dan den schijn kan hebben, komma, dat een der aanwezige personen uit het gezelschap het voorwerp van die onhebbelijke uiting van vroolijkheid is. Punt.’
‘He, dat heeft er nu niets mee te maken,’ ontsnapte Jet.
| |
| |
‘Zwijg. Dezen zin schrijven jelui van avond vijftig maal over in je strafwerkschrift. Nu kunt je naar huis gaan.’
Ze waren van 't lachen haast weer niet in staat fatsoendelijk goeiendag te zeggen.
‘Verbeeld-je, regels schrijven!’ zei Lien, verontwaardigd buiten de deur.
‘Wat 'n ingewikkelden zin,’ vond Jet, ‘dat ongepast en onbeleefd komt er zoo raar in. Gut, daar heb je Maud nog.... Hoe komt 't dat jij er nog bent?’
Maud stond in het miniatuur kamertje; de juffrouw had door die lach-scène heelemaal niet meer aan deze misdadigster gedacht.
‘Ja, ik wist eigenlijk niet of ik weg kon gaan.’
‘Kom, gauw, ze vergeet je, zet je hoed op! Ben je mal om zoo lang te wachten. Ik had 'm al lang gepoetst! O zeg we hebben ons 'n ongeluk gelachen! Eigenlijk om niets....’
Toen juffrouw Prior tersluiks door een gordijntje op straat keek, zag ze 't edele drietal, arm in arm letterlijk zwieren van den lach. 't Bracht haar plotseling Maud in de gedachten: ze klopte, klopte uit alle macht, maar Maud hoorde 't schijnbaar niet.
En juffrouw Prior hoorde 't gelukkig óók niet, hoe Jet zei:
‘Houd je stil Maud, niet kijken.... ze klopt.... 't is om jou,... neem 'n beetje grootere stappen....!’
|
|