| |
| |
| |
V. ‘After the ball.’
‘Daar,’ zei Maud, terwijl zij den inhoud van haar zak: pralines, fondants, rozijnen en amandelen, in Jet's lessenaar stopte, ‘die heb ik voor je bewaard gisteren avond.’
‘Hé, dank je, hoe aardig om aan mij te denken, als je zelf middenin een fuif bent,’ en Jet kreeg een kleur, door dit bewijs van hartelijkheid. ‘Was 't leuk?’
‘Ja heel aardig,’ wou Maud zeggen, maar Jeanne, die juist binnentrad, voorkwam haar met een:
‘O Jet, je hebt geen idée hoe dol 't was! Verrukkelijk gewoon, ik heb den heelen nacht geen oog dicht gedaan van de napret. Zeg, hoor eens....’ en terwijl zij haar arm door dien van Jet stak en haar een eindje meetrok, vertelde zij gauw, vol naïef-geloof, al de flauwe, onzinnige complimentjes die de heeren het mooie, ijdele gansje in de gretigluisterende oortjes hadden geblazen. Zij nam alles
| |
| |
voor echte munt aan en bloosde er nog van, bij de herinnering.
Noes was er bij komen staan.
‘Geloofde jij al die malligheden dan?’ vroeg ze verontwaardigd, ‘net als Lien, die verbeeldde zich ook, dat ze dat allemaal meenen, wat zij zeggen. Adriaan zei, dat ze later onder elkaar er gekheid over maken en ons uitlachen, omdat we zoo dom waren die complimentjes te gelooven!’
‘Hé?’ zei Jeanne verschrikt. Toen gedecideerd: ‘nou maar dat kan onmogelijk, want hij zei toch tegen me....’ De bel ging. De meisjes vlogen naar haar plaatsen en Noes riep nog gauw:
‘Welke hij?’ en ‘wát zei hij?’ Maar Jeanne wenkte ‘straks’, daar de les al begonnen was.
Jet, Noes en Mies Vermeulen's monden waren voortdurend in beweging, dank zij de traktatie van Maud, waarbij nog kwam, dat Mies, die een paar dagen naar de Bredasche kermis was geweest, een zak zuur-ballen, (dubbele groote) als doux-souvenir had meegebracht. Wederkeerig liet zij er nu Noes en Jet van meegenieten.
Juist had Jet zoo'n gevaarte, 't nam haar heele mond in beslag, met veel behendigheid er in laten glijden, toen juffrouw Verbeek, die er al lang op geloerd had, zoetsappig vroeg:
‘Jet wil jij nu eens verder lezen?’
't Was een Duitsche vertaling.
Jet begon, onverstaanbaar, een paar woorden....
| |
| |
‘Spuug uit!!’ raadde Noes.
Het kón niet, aller aandacht was op haar gevestigd en Jet vervolgde, als iemand die een spraakgebrek heeft, eindigend in doffe, toonloos-uitgestooten klanken, als een doofstomme.
‘Heb je iets in je mond, Jet?’
Jet knikte, niet meer in staat een woord te uiten.
‘Wat?’
Na een paar vergeefsche pogingen, klonk het met een krachtigen stoot: ‘zuurbal!’
‘Zoo, 't is wat moois, snoepen in een les,’ bromde juffrouw Verbeek. ‘Je kunt voor straf, deze heele vertaling overschrijven. Ga nu naar den kolenbak en spuug dat ding uit, zóo kan je niet blijven zitten.’
‘Hé zonde!’ zuchte Noes.
‘Zwijg Louise.’
Maar Jet kon het niet over haar hart verkrijgen de heerlijkheid op te offeren, en tot hilariteit van de heele klasse, spuugde zij den grooten gelen bal, voorzichtig, in haar zorgvuldig uitgespreiden zakdoek, die ze er netjes omheen vouwde en in haar lessenaar legde.
‘Wat doe je er nu mee?’
‘Bewaren voor twaalf uur.’
‘Bah!!’ de juffrouw wist haar afschuw in geen ander woord te luchten. ‘A propos, hoe kwam je aan dat ding?’
‘Gekocht,’ jokte Jet. Hier behoefde Mies nu heelemaal niet in te loopen.
| |
| |
‘Ik hoop dat je 't in het vervolg zult laten; meisjes we gaan door met de les. Betsy, lees jij verder.’
Toen Jet dien middag naar huis liep was ze nog erg vervuld met wat Jeanne haar verteld had, n.l. dat de bewuste luitenant van Gelder ‘net zoo gek tegen haar gedaan had, gut net of hij me vragen wou! .... En dat hij 't zoo eenzaam en ongezellig op zijn kamer had, en zoo verlangde naar een lief jong vrouwtje dat voor hem zorgen zou.’ En met een kleur als vuur, had Jeanne er bijgevoegd: ‘Hij zei, dat ze blond moest zijn en klein, en dat hij er wel een op het oog had, maar dat hij misschien nog een paar jaar op haar zou moeten wachten, omdat ze eigenlijk nu nog zoo héel jong was. O zeg, en toen keek hij me toch zoo eng aan!’
‘Hemel een declaratie!’ had Noes zoo hard over straat gegild, dat de menschen het tot in de huizen moeten hebben kunnen hooren, ‘en wat zei jij?’
‘Och, ik lachte maar zoo'n beetje.... Hij zag me toch bepaald wel voor ouder dan zestien aan. Ik vind 't zoo interessant! Verbeeldt je nu al geëngageerd! Hij moest van morgen vroeg weg, gelukkig, anders had hij me met hangend haar gezien, ik mag het alleen maar Zondags opsteken van Ma, maar hij komt nog eens gauw terug, dat zei hij ook. Ik hoop dan maar op een Zondag!....’
Ze waren allemaal verbluft geweest: Lien de oudste een beetje jaloersch. Jet vond 't een pretje
| |
| |
en was al met haar gedachten op de bruiloft en Noes zag eerbiedig naar Jeanne op, als naar een hooger wezen, alleen Maud schaterde: ‘It's too funny!’ en sloeg een zijstraat in naar huis.
Met de schertsende belofte, dat ze alle vier bruids-meisjes mochten zijn waren ze uiteen gegaan, Jeanne met haar neusje pedant in de lucht, hoogoptillend haar korte rokken in de onberispelijk schoone straat, en Jet neuriede zachtjes: ‘Das ist die Liebe nur ganz allein!’ in welke solo zij gestoord werd door tante van Marle, die zelf de deur opendeed, netjes uitgedoscht in haar zwart zijden japon, met een: ‘Gauw Jet, ga naar boven en trek je Zondagsche jurk aan, we krijgen onverwachts neef en nicht van Marle uit Arnhem een dag hier, ze komen al op de koffie. Toe wees nu eens, ééns van je leven vlug.’
‘Ajakkes,’ zei Jet en wurmde zich met veel moeite in haar omslachtige beste japon. Zij ging op zij dicht, en dus was ze gedoemd naar beneden te gaan, met het lijf half dicht, hetgeen aan tante een geagiteerd: ‘Je kunt ook nooit eens wat alleen,’ en aan oom een beminlijk: ‘Waarom geef je dat kind ook zulk onpraktisch goed?’ ontlokte.
Bij alles wat op visite leek verkeerde Mevrouw van Marle in het hoogste stadium van opgewondenheid: haar neusvleugels trilden, haar slapen klopten, zenuwachtig trok zich haar linker-wenkbrauw in bochten! Zij vloog van haar stoel, rende om alles
| |
| |
aan te geven, telephoneerde met haar oogen nu eens naar haar echtvriend, dan weer naar de meid die diende, en bracht een geest van onrust en gejaagdheid mee, die 't genoegen voor de gasten niet direct bevorderde. Er werd gebeld: 'n half uur vroeger dan men gedacht had.
‘Hemel!’ gilde tante, die met een hoofd als vermiljoen nog om de tafel draafde. - ‘Daar zijn ze al,’ zei oom laconiek, heeren trekken zich dergelijke dingen minder aan. Hij ging de gasten tegemoet.
Mevrouw van Marle stopte gauw haar schort op een prop in 'n urn, die achter de canapé stond, beval Jet, niet van den haring te eten, want dat er niet genoeg was, greep naar haar haar en vertrok haar verhit gezicht tot een beminlijken glimlach.
't Waren nog jonge menschen. Jet had hun nog nooit eer gezien en was verrukt over het kleine gezette vrouwtje met haar pittig frisch gezichtje, die zoo eenvoudig dadelijk zei: ‘O zeg maar Sanny tegen me, mevrouw klinkt zoo deftig!’ en over haar knappen gezelligen man.
Jet zat naast hem aan tafel en zij babbelden vroolijk en druk over school en over Huug in Indië. Jet's oogen straalden. Neef van Marle zei later tegen haar oom: ‘Wat hebt u een allerliefst pleegdochtertje, een heele gezelligheid zoo'n huisgenootje!’ Waarop oom iets mompelde, dat niemand verstond.
Toen de haring rondging, (Jet was in staat een moord te doen, voor een stukje van die lekkernij),
| |
| |
bedankte zij flink, met een ondeugenden blik op tante, en toen de neef animeerde:
‘Kom Jet, je weet niet, wat je versmaadt, of houdt je er niet van?’ zei ze luid, even smakkend met haar tong tegen het verhemelte, zoo, dat de jongens begonnen te gichelen:
‘O neen, dank u, ik houd er heelemáál niet van,’ en nam bereidwillig een stukje rookvleesch dat er droog en onsmakelijk uitzag.
Maar ze wreekte zich onmiddellijk door na de koffie, ten aanschouwe van het heele publiek, tante's vuile huishoudschort, uit de urn te trekken.
't Was Zaterdag en dien middag geen school.
't Trof bijzonder, meende tante, daar Jet nu den heelen koffierommel om kon wasschen en opruimen.
Toch was het een gezellige dag, voor wie weinig gezelligheid gewend is. Men maakte 's middags een groote wandeling en neef kocht Jet een zak pralines, die na de tractatie van dien morgen op school, haar gezondheid niet bevorderde; en na het eten, waarbij tante, als zaten er spelden in den stoel, voor ieder schoon bord was opgesprongen, en met angstige blikken de schotels in hun wandeling om de tafel had gevolgd, beval oom zijn pleegkind, iets te zingen, terwijl men een kop thee in het salon gebruikte.
Jet vond 't afschuwelijk om te zingen als iemand het hoorde, maar niet gewend tegen te pruttelen, vergenoegde zij zich met haar neus op te trekken en onderwierp zich gedwee.
| |
| |
Zij wist het niet, hoe mooi haar zuiver, ongeschoold geluid trof, als 't gezang van een vogel, door eenvoud en natuur.
Héel zacht, zwak nog, klonk haar lief helder stemmetje in een vriendelijk sentimenteel liedje van een oude moeder, wier zoon op zee is. Het was een droevig verhaaltje, en zij zong het zoo droevig en teer, dat Sanny met geweld haar tranen in moest houden en haar man bewonderend in de handen klapte, hetgeen tante door een afkeurend hoofdgeschud trachtte te bedaren.
‘Dat's een beeldig ding, Jet,’ zei Sanny, ‘heb je al lang les?’
‘Zij heeft geen les,’ gaf oom voor haar ten antwoord. ‘Ze heeft lessen genoeg voor school, en geen extraatjes meer noodig.’
‘Hé neef, hoe zonde van zoo'n geluid!’ pleitte het kleine vrouwtje met een wenk naar haar man, om haar een handje te helpen. ‘'t Is bepaald iets bijzonders,’ hielp deze dan ook. ‘U bent toch zeker wel van plan haar als ze van school is, les te laten nemen. 't Is eigenlijk jammer zulk een gave zoo lang ongebruikt te laten ....’
Jet knikte uit alle macht, achter tante's rug, om te beduiden dat men op het chapiter door moest gaan.
‘Wie weet,’ voegde hij er hartelijk bij, ‘of we nog niet eens een ster in de familie van Marle zullen krijgen.’
‘Dank je wel, hoor!’ sloeg oom alle verwachting
| |
| |
den bodem in ‘geen nichten op de planken, om door de halve wereld aangegaapt te worden.’
Jet zag haar illuzie verdwijnen, en terwijl Sanny en haar man nog een poging waagden, met een vurige verdediging van de vrouw op het tooneel, keerde zij zich om en zong een vroolijke Engelsche mop, met veel hooge noten en trillertjes, totdat tante orde gaf voor het tweede kopje thee.
Maar toen, om negen uur de gasten naar het station wandelden, geëscorteerd door oom van Marle, kwam men er nog eens op terug, zoodat de laatste thuisgekomen een ernstige conferentie met zijn ega had, tengevolge waarvan er besloten werd, dat Jet naar de muziekschool zou gaan, waar heel goed zangonderwijs werd gegeven. 't Geweten van mijnheer van Marle was een woordje mee beginnen te spreken, het meende dat, aan een meisje met zooveel fortuin als Jet, de lessen om een talent te ontwikkelen, niet onthouden mochten worden.
Toen deze binnenkwam met een blad vol glazen om in de kast te bergen, deelde oom haar het besluit zóo klakkeloos mee, dat ze de glazen haast liet vallen.
Jet stond sprakeloos: haar groote wensch zoo plotseling vervuld! In stilte zegende zij neef en nicht uit Arnhem, en in een opwelling van hartelijkheid sloeg ze haar armen om tante's hals, en gaf haar een zoen, hetgeen deze zich met een scheef gezicht liet welgevallen en oom met een: ‘hoe aandoenlijk,’ bekoelde.
| |
| |
Maar hun pleegkind ging dien avond zingende naar bed en droomde dat er een standbeeld werd opgericht voor Henriëtte van Marle, de beroemde zangeres van Nederland! Het stond op het pleintje vlak voor de school. Wat een triomf, tegenover juffrouw Prior!
't Was schemerdonker in de kamer van Karel van Laer. 't Zag er ongezellig uit: niets dan een bed, een paar stoelen en wat boekenrommel. Alles wat hij aan gezellig-makende dingen had, was naar zijn kamers in Leiden verhuisd, waar hij dan ook het grootste gedeelte van het jaar doorbracht. Hij was juist weer voor enkele dagen vertrokken. De deur ging zachtjes open, en een kleine gedaante in een donkerblauw japonnetje kwam aarzelend binnen: 't was Jeanne. Schuw keek ze om zich heen, als iemand die iets kwaads in den zin heeft, toen, haastig, knielde zij neer, trok een stapel stoffige boeken onder het bed uit, en begon geagiteerd een oud versleten album te doorblâren. Eindelijk vond ze wat zij zocht. Een voldane glimlach verhelderde haar gezichtje. In haar hand hield ze een kabinetportret, voorstellende een groep jongens in een giek. De stuurman, iemand in cadets-uniform was: de luitenant van den bouquet, in zijn jongens-jaren.
Bevend van opgewondenheid schoof Jeanne alles weer op zijn plaats en met den schat onder haar
| |
| |
schort verborgen, vloog zij naar haar eigen kamer, draaide de deur af en slaakte een zucht van verlichting! Bij het licht van een kaars, want het begon al donker te worden, knipte zij met de nagelschaar, voorzichtig het half-uitgewischte kopje van den luitenant uit. Dat bij deze operatie, de naast hem zittende vriend, een oor moest derven kwam er minder op aan. Hij zelf was nagenoeg ongeschonden, slechts met het verlies van beide beenen, die in de giek moesten achter blijven, uit den slag te voorschijn gekomen!
Hooger werd de blos op Jeanne's gezichtje, terwijl zij het zalige overschot der dappere helden in de kaarsvlam den vuurdood sterven deed.
Het gaf een akelige vieze brand-lucht, maar in haar ijver merkte zij het haast niet.
Er werd aan de deur gerammeld, toen geklopt, 't was Jeanne of haar haar recht overeind op haar hoofd ging staan van schrik. Met haar linkerhand hield ze krampachtig des luitenant's beeld omklemd, en haperend klonk haar stem: ‘Wie is daar?’
Goddank het was Jet maar!
‘O, ben jij 't, gelukkig! Wacht even,’ en Jeanne draaide den sleutel om.
Met opgetrokken neus kwam Jet binnen: ‘Wat stinkt 't hier. Wat voer jij uit?’
Jeanne lachte geheimzinnig, even in strijd nog of ze 't Jet zou vertellen, toen zei ze gewichtig:
‘Je moet 't op je woord aan niemand, aan niemand,
| |
| |
hoor! vertellen,’ en haar warme linkerhand openende toonde zij haar vriendin, een klein, verkreukt, grijs vodje papier.
De kaars flikkerde zoo. Jet zag het maar half:
‘Wat's dat voor viezigheid?!’ vroeg ze bekoelend. Jeanne's verontwaardiging kende geen grenzen:
‘Hemel, zie je dat dan niet! 't is van Gelder, die luitenant, je weet wel!’
Met groote moeite bedwong de ander een lachbui, boog zich wat dieper over Jeanne's hand en zei nederig: ‘O neem me niet kwalijk, ik zag het zoo gauw niet. Hoe kom je daar aan?’
‘Stil weggenomen van Karel, 't is al van lang geleden, van toen ze nog hier woonden, maar het lijkt nog goed hé? O dat's waar, jij kent hem niet. 't Is nog als cadet. Knap gezicht hé?’ eindigde ze trotsch. ‘Oogen! o beeldig!’
‘Ja dat kan je wel zien.’
Jet deed haar best in de grijze massa een paar, o beeldige! oogen te ontdekken en zei het maar om Jeanne plezier te doen. Zij vond het trouwens ook nog al interessant Jeanne's vertrouwde in dit gewichtige geval te zijn.
‘Waar laat je dat ding nu?’
't Punt gaf eenige moeilijkheden, 't werd gewikt en gewogen.
‘'t Liefst in 'n medaillon, dat is het echtste,’ zei Jeanne, ‘maar ik heb er geen.’
Dit argument was afdoend.
| |
| |
‘In de kast van je horloge,’ raadde Jet aan.
Het voorstel werd met gejuich begroet, maar daar dit artikel wegens reparatie bij den maker was en eerst over enkele dagen thuis zou komen, werd er besloten, den luitenant zoolang in een leeg lucifers-doosje te bergen; wel niet erg poëtisch, maar het kon niet goed anders. Er werd een watje, een roze, overheen gelegd voor 't rammelen en na eenige teedere benamingen, (waar Jet nu geheel doordrongen van de plechtigheid zelfs niet om glimlachte), werd het doosje gesloten en verdween, in een zakdoek gewikkeld, in Jeanne's zak.
‘Wat kom je eigenlijk doen?’
Tot de werkelijkheid weergekeerd, drong 't pas tot haar door wat de reden van Jets verschijning kon zijn.
‘Je halen voor de vergadering bij mevrouw Terhorst.’
‘Gut ja, die zou ik heelemaal vergeten hebben.’
‘Natuurlijk, jij vergeet alles, behalve:
“Hem!”
Ze zeiden het laatste woord allebei tegelijk en gichelden zacht.
“Ik vind 't eigenlijk haast gek,” zei Jeanne nadenkend, dat ik nu nog meega naar een vergadering van een comedie-club, waar ik nu toch niet meer aan mee kan doen.’
‘Waarom niet?’
‘Nou ja,’ verlegen sloeg zij de oogen neer, ‘zoo
| |
| |
half en half geëngageerd, kan je toch niet meer zoo druk met andere jongelui zijn....’
Na eenige aarzeling, omdat ze 't zelf eigenlijk bespottelijk vond, voegde zij er zacht bij:
‘Hij zou 't misschien niet prettig vinden ook.... als ik het deed....’
‘Ja, dat heeft dan zoo geen houding tegenover de menschen,’ vond ook Jet.
‘Zeg zal ik het raam wat openzetten, om die brandlucht eruit te krijgen? En dan moeten we gaan hoor, 't is bij achten, anders zijn ze kwaad.’
Zij klom op een stoel om het raam te openen, blies de kaars uit, en gevolgd door Jeanne, die met haar hand in den zak liep, ging zij de trap af.
Het was te laat om nog naar binnen te gaan, en even haar hoofd om het hoekje van de deur stekend: ‘dag ma, pa, mevrouw, mijnheer, dag Clé,’ renden ze op een drafje naar het huis van mevrouw Terhorst.
Adriaan deed open, kleurend, onbeholpen als gewoonlijk.
Vóór zij nog goed en wel binnen waren, vroeg hij al in spanning:
‘Zeg, houden jelui van warmen wijn?’
Het scheen een punt van gewicht voor hem uit te maken, want toen Jet, om te plagen antwoordde: ‘O, jakkes neen, heelemaal niet, geen van beiden, hé Jeanne!’ bestierf de glimlach om zijn lippen.
‘Wat zijn jelui laat!’ begroette Noes de binnen-komenden.
| |
| |
‘Is de warme wijn al op?’ vroeg Jet.
‘Hoe weet je dat je dat krijgt?
‘Evergreen heeft het ons in vertrouwen meegedeeld.’
‘Wanneer!’
‘Nu net.’
‘Hé, hoe mal!’
De arme Evergreen, ditmaal niet in 't ‘green’, maar in een zwart ruitje, keek beschaamd voor zich.
Behalve de meisjes Terhorst, waren er nog: Corry Berends (die zelfs bij de gedachte aan warmen wijn, bleef kijken of zij iets vies zag) en drie vrienden van Adriaan, twee aardige Indische jongens, broers, die bij een leeraar in huis waren, en een mager, nietig ventje met een vaal, smoezelig teint: Noes' antipathie. Hij droeg den bijnaam van ‘het beige jongetje.’ Noes zei: ‘Hij draagt 'n beige pak, 'n beige overjas, 'n beige hoed, beige slopkousen, beige handschoenen, beige haar, en heeft 'n beige gezicht!’
Aan háár had hij dan ook dien naam te danken.
Men nam plaats om de tafel, die groot leek in de kleine suite. Jeanne ging zitten tusschen twee meisjes Lien en Jet, dat vond ze gepaster in haar positie dan naast een van de jongens.
De oudste van de Indische broers opende de vergadering met een speechje over het nuttige van een vereeniging, als zij nu van plan waren op te richten, en stelde voor den avond in een muzikaal en een litterair gedeelte te verdeelen. Het laatste
| |
| |
zou bestaan in comedie-stukjes en voordrachten humoristische zoowel als dramatische.
‘Dramatische!’ viel Jet in de reden. ‘O, jelui moeten eens zien hoe beeldig ik flauw kan vallen!’ en opstaande, deed zij een paar stappen en zeeg toen neer, met zulk een plof, dat de snaren in de piano een dof gekreun lieten hooren.
‘Zoo, ongeveer, ik wou het jelui maar laten zien,’ en even de gevoelige plek wrijvende (zij was wel wat heel erg dramatisch te land gekomen) ging Jet weer zitten en kon de vergadering doorgaan.
Er werd heel wat gebabbeld, de Indische jongens hadden een praats van geweld en zetten nog al aardig het plannetje op pooten. Toen de bewuste warme wijn binnenkwam, was er besloten dat de vereeniging den naam van de ‘Kunstclub’ zou dragen; dat er tweemaal in een jaar een uitvoering zou plaats hebben, wáar wisten ze nog niet precies, en dat de eerste voorstelling in October zou zijn. Op die eerste voorstelling zou er een stukje in één bedrijf vertoond worden, waarin zooveel mogelijk personen konden mee spelen, zou men Maud van Eijghen vragen iets te reciteeren, en zou Jet (altijd als ze 't al zoover gebracht had tegen dien tijd) een paar stukjes zingen. Een tableau-vivant zou een waardig slot aan den avond zijn. De ouders, familie-leden en vrienden der medewerkers of werksters moesten verzocht worden lid der vereeniging te worden om aldus de kosten te bestrijden.
| |
| |
‘Ik vind, dat we flink zijn opgeschoten,’ knikte Noes tevreden, ‘'t is een dol leuk plan: die repetities daar stel ik me nog het meest van voor!’
Allen beaamden dit, opgewonden in het vooruitzicht der komende pretjes, alleen Jeanne zat stijf, met een voornaam glimlachje om de lippen, in gedachten verzonken, en zweeg.
‘Vindt je het niet leuk, Jeanne?’ vroeg eindelijk het beige jongetje.
‘O jawel, nogal,’ en zij lachte even tegen Jet, geheimzinnig. Jet knikte terug.
‘Jakkes wat doe jij saai!’ vond Noes en Lien vroeg vinnig:
‘Wat heb je toch telkens met Jet te smoezen?’
‘O hemel, kijk nou eens!!’ 't Was Corry Berends, die grijpende naar een potlood om mee de lijst van de vermoedelijke leden op te maken, haar glas omstootte.
Het maakte een zondvloed over 't tafelkleed, de schuldige stamelde duizend excuses om te bewijzen dat zij het niet helpen kon, de meisjes Terhorst zochten naar een theedoek en Jeanne wou haastig met haar zakdoek te hulp snellen, toen floep!! een hard voorwerp door de kamer vloog.
't Was een lucifers-doosje.
De jongens sprongen galant op, om het op te rapen, maar Jet, met veel tegenwoordigheid van geest was hun voor, en redde den armen luitenant van een belachelijk figuur.
| |
| |
Met een verbaasd: ‘Draag jij lucifers in je zak, hoe gek voor een meisje,’ gingen de jongens weer zitten, en kon Jeanne het gewichtige foudraal nogmaals, dieper nu, in haar zak stoppen, maar ze had nog wel vijf minuten noodig voor ze van den schrik bekomen was, en wist haast niet, hoe haar dankbaarheid aan Jet te luchten, die met een gefluisterd: ‘O verbeeld je dat ze het eens open hadden gedaan, mijnheer van Gelder in dat roze bedje, 't is om te gillen!’ in een lachbui verviel, waarvan ze haast niet tot bedaren kon komen.
Om half twaalf eindigde de vergadering, met het voorstel over acht dagen weer bij elkaar te komen om verder te beraadslagen en brachten de jongens de meisjes naar huis.
Tante van Marle bromde al weer geeuwend dat het zoo laat was geworden en dat ‘sommige menschen’ altijd alleen maar aan zichzelf dachten, maar het miste ditmaal geheel zijn uitwerking want Jet had een brief van Huug, haar broer uit Indië gekregen, en was daar geheel in verdiept.
Het was haar grootste feest zoo'n brief, vooral dezen, waarin hij schreef, dat hij het volgend jaar, in Maart ongeveer voor drie jaar hoopte thuis te komen, en zijn zusje zooveel prettigs en gezelligs zou bezorgen als een mensch maar bij mogelijkheid in drie jaar genieten kan. Hij schreef haar ook, heel ernstig, haar best te doen, het tante en oom, aan wie ze toch altijd veel verplicht was, dit
| |
| |
jaar nog, zooveel zij kon naar den zin te maken.
‘Ik wil geen klaagliederen hooren over mijn eenige zus, hoor Jetje!’ stond er, en de tranen sprongen Jet in de oogen, en heilig nam zij zich voor (misschien voor de honderdste maal in haar leven), geen aanleiding meer tot onaangenaamheid te geven.
Jeanne had thuis nog eenige moeielijkheden om het lucifers-doosje uit haar zak, onder haar kussen te krijgen, zonder dat Clé het merkte. Maar deze laatste was dien avond wat afgetrokken en lette in het minst niet op haar zusje, die woelend en draaiend in bed, zich zoo bespottelijk opwond, dat de klok op de gang twee uur sloeg, zonder dat zij nog een oog had dicht gedaan. Ze was heel verbaasd ook Clé's stem nog te hooren, die zachtjes vroeg of zij nog niet sliep.
Noes en Lien waren het ditmaal volkomen eens, terwijl zij zich uitkleedden, dat Jeanne, den laatsten tijd, ongenietbaar werd, en Noes ging slapen met de verzuchting:
‘Ik hoop in 's hemels naam dat ik nooit van mijn leven verliefd behoef te worden, want het lijkt me verschrikkelijk!’
‘Nacht Lien.’
‘Nacht Noes.’
|
|