| |
| |
| |
IV. Het bal.
Het was de avond van het bal. Mevrouw Terhorst zag met welgevallen de vrucht van haar arbeid: twee fijne lichte japonnetjes in de logeerkamer op het bed uitgespreid.
In de daaraangrenzende meisjeskamer, in een chaos van heerlijkheden, zat Noes half aangekleed, op de vuil-linnen-mand, terwijl Lien, stralend van opgewondenheid en voorpret, haar zuster kapte.
Lien zuchtte er onder, Noes verdroeg de marteling met lijdzaamheid.
‘Hemel Noes, het gaat heusch niet, ik kán het niet gedaan krijgen, de haarspelden vallen er voortdurend uit, .... ik weet niet, er is niks geen hoûvast aan.’
‘Neen, 't zit akelig lóssig,’ jammerde Noes, ‘en al die pieken zijn zoo vervelend! O ik geloof dat geen sterveling op de wereld zulk miserabel haar heeft als ik!’
| |
| |
‘Zou je 't maar niet weer gewoon doen?’ opperde Lien, die 't begon te vervelen, weifelend.
‘Los!?’ de diepste verontwaardiging sprak uit dat eene woord: ‘Hangend! zoodat ze allemaal kunnen zien dat ik pas vijftien ben... Kind, ben je nou heelemaal....! Ik zal het zelf nog wel eens probeeren.’
‘Neen, wacht even 't zit nou haast zoo wat, 't wiebelt alleen nog een beetje, je moet er je hand maar onder houden.’
‘Zal je kuchen, als je ziet dat 't zakt,’ smeekte Noes angstig, terwijl ze zonder haar hoofd te bewegen, met hoog-opgetrokken wenkbrauwen door het vreemde gevoel, opstond. Telkens greep ze er naar.
‘Blijf er nou af,’ verzocht Lien.
Mevrouw Terhorst kwam binnen, met de ‘blauwe’ voor zich uitgestrekt, en schaterde om Noes.
‘O kind, wat zie je er gek uit met dat haar,’ ontsnapte aan haar lippen.
‘Leelijk?’ De teleurstelling was groot.
‘Och neen, leelijk nu niet direct, maar zoo vreemd, heel anders dan anders,’ vergoelijkte haar moeder. ‘Ik moet er nog aan wennen. Ben je klaar op je jurk na?’
‘Ja, ma.’
En voorzichtig, om het met zooveel moeite gewrochte toetje niet te beschadigen, liet mevrouw de blauwe rok over Noes hoofd glijden. Toen 't lijfje aan, heel eenvoudig met crême kant opgemaakt, en terwijl Noes voor den spiegel stond en
| |
| |
schrok van haar eigen verschijning voor het eerst in bal-toilet, knikten Lien en mevrouw Terhorst elkaar even toe: ‘snoezig’ zeiden Lien's lippen en haar moeder's oogen straalden.
‘Ik heb nog zoo'n raar gevoel,’ bekende Noes eenvoudig, ‘zoo onderlijfje-achtig. Nou dat ding maar om.’
Dat ‘ding’ was een witte sortie uit een oude satijnen japon van haar grootmoeder gemaakt. Lien had de hermelijnen gekregen, als oudste.
Noes was blij toen ze erin zat en de lange witzijden handschoenen over haar bloote armen had getrokken.
Intusschen was Lien ook klaar gekomen. Met haar donker krullend haar en goed figuur was zij, zonder bepaald mooi te zijn, een aardige verschijning. Zij had iets opvallends, hetgeen Noes met haar lief-onopgemaakt gezichtje miste, en zij was er zich van bewust.
‘O Lien, hoe beelderig!’ riep Noes kinderlijk, meer oprecht dan geschikt op dat moment, en Lien glimlachte even, zelfvoldaan. Zij trok haar handschoenen (ze had dolgraag glacé gehad, maar 't was te duur) dan ook zonder pruttelen aan.
't Was bij half negen. Deftig, zoo laat naar een bal te gaan, anders kwamen ze al haast terug om dien tijd. Op den half-donkeren trap liepen ze, voorzichtig op haar nieuwe verlakte schoentjes, achter elkaar, haar rokken hoog opgebeurd; Noes
| |
| |
met de linkerhand, haar toet steunend. Er ging een uitroep van bewondering op toen ze beneden kwamen, geslaakt door Adriaan en Marietje, een meisje van negen jaar, een nakomertje, die ter eere van het feest een half uur langer op had mogen blijven.
Lien deed haar sortie af, en liet zich, draaiend op haar hoog hakje, bewonderen, terwijl Noes zich onbeholpen en verlegen voelend, daar slechts noode toe overging. Met haar klein warm handje streelde Marietje de zachte stof en Lien vroeg aan Adriaan: ‘Vindt je niet dat 't op zij lijkt, als 't licht er op schijnt?’
Hij knikte bevestigend om haar plezier te doen, jongens hadden daar zoo geen verstand van.
‘Zeg hoe gaat dat nou, met zoo'n souper?’ informeerde Noes, die gezeten op het pianostoeltje, met haar stijf uitstaanden rok deed denken aan de juffrouw in ‘den gouden ketel,’ ‘daar wordt je voor gevraagd, hé? door 'n heer? Maar als nou niemand je komt vragen, wat doe je dan?’
‘Dan moet je van den honger omkomen,’ lachte Adriaan.
‘Flauw. Toe zeg nou eens.’
‘Och kind, dat komt op een particulier bal van zelf in orde,’ troostte mevrouw, die wel begreep dat haar kinderen niet tot de muurbloempjes zouden behooren.
‘Wat eet je daar, op 'n souper?’ vroeg Marietje.
| |
| |
‘Erwtensoep en bruine boonen,’ spotte Lien.
‘Daar is 't rijtuig voor de dames,’ kondigde het brebis aan, met een haastigen blik op de japonnetjes. 't Was een moment van agitatie, Lien greep zakdoek en waaier, Noes keek voor den laatsten keer nog eens in den spiegel of haar toet nog ‘zat’, en gevolgd door Mama, Adriaan en Marietje gingen zij naar het rijtuig. Noes belde van opgewondenheid gauw nog even aan de fiets van haar broer, in de gang, en Lien kneep haar in het rijtuig, zenuwachtig, in den blooten arm.
‘Bedanken voor het pleizier en mijn complimenten doen, niet vergeten, hoor,’ riep haar moeder nog door het raampje, alsof zij kinderen waren, die op visite gingen in plaats van dames, die een bal bezochten. En zoo gingen zij in de ratelende vigilante, met 'n gevoel van angst, verlegenheid en pret, naar haar eerste bal.
‘Mag ik nog even naar Jeanne gaan?’ vroeg Jet, die den heelen dag dol-opgewonden was geweest en nu moeite had, den schijn aan te nemen of 't haar niet kon schelen.
‘Naar Jeanne? En Jeanne gaat immers naar het bal?’
‘Ja,’ zei Jet haastig, iets wegslikkend in haar keel, ‘dat gaat ze ook, ik wou haar alleen maar even zien, in haar baljurk. Ze vroeg 't,
| |
| |
of ik nog kwam, ze heeft een roze-zijden. Mag ik?’
‘Als je daar pleizier in hebt, och jawel, maar kom gauw terug, anders is het te donker,’ stemde tante van Marle toe, die zich verbaasde hoe haar nichtje, die zelf in haar oude schooljurk den heelen avond in de sombere binnenkamer zou moeten zitten, lust had haar vriendinnetje, in gala, te gaan bewonderen. Zij wist niet, hoe het ijdele Jeantje uren over haar mooie japon gepraat, en eindelijk gevraagd had, of zij haar eens zien wou, en hoe zij ten slotte, niet heel fijn-gevoelig gezegd had:
‘Kom dan Vrijdag avond even voor halfnegen, dan kan je haar zien aan mijn lijf, bij lamplicht!’ Zij wist niet, hoe toen in Jet was opgekomen een gevoel van jaloezie op haar bevoorrecht vriendinnetje, en hoe ze, op 't punt ‘neen’ te zeggen, met minachting voor zich zelf dat gevoel onderdrukt en zacht gezegd had:
‘Ja heel graag.’
‘Dag tante.’
‘Dag Jet.’
Boven op Jeanne's kamer was het volle verlichting, een heerlijke geur van bosch-viooltjes kwam Jet tegemoet.
Onder het vergulde kroontje stond Jeanne, als een prinsesje, in een wolk van roze. Goud, glinsterde het mooi-gekapte hoofdje in den schijn van het
| |
| |
licht. Haar moeder, met den mond vol spelden, lag naast haar op den grond geknield, hier wat verschikkend, dáar wat aftrekkend. Op het bed lag, tusschen een paar handschoenen, een waaier, een kanten doekje, een bouquet met lange linten.
‘O zeg, ik heb m'n souper al!’ juichte Jeanne toen Jet, voeten-vegend, want het regende buiten en het was binnen zoo mooi, haar hoofd door de deur stak.
‘Hé!’ zei Jet. ‘Dag mevrouw.’
‘O verbeeld-je,’ ratelde Jeanne, ‘met een officier van Gelder, vroeger hebben ze hier in de stad gewoond....’
‘Stil staan,’ verzocht haar moeder.
‘.... iemand van de “Veld”, een vriend van Karel, misschien herinner jij je de familie nog wel.... Hij kwam van middag 'n visite maken, we hadden vergeten belet te geven. O! we schrokken zoo, de heele tafel lag vol bal-rommel, schoenen en kousen en van alles! Hij rammelde met zijn sporen; ik vind een officier altijd zoo indrukwekkend, jij niet?! Nou en toen, informeerde hij of wij ook naar het bal gingen en vroeg mij, of ik met hem wou soupeeren. Eerst had hij Clé gevraagd,’ bekende ze goedig, ‘maar die had het al met Rutgers, en toen vroeg hij 't mij. En van middag onder het eten kwam er een groote doos met dien beeldigen bouquet er in....’
‘Leuk,’ knikte Jet, die niet wist hoe haar har- | |
| |
telijke belangstelling te toonen en nam voorzichtig den bouquet in haar handen. Jeanne stak haar klein voetje uit, om de aandacht op de goud-leeren schoentjes te vestigen, hetgeen haar gelukte.
‘Wat snoezige schoentjes,’ bewonderde Jet zonder een zweem van ijverzucht in haar toon.
‘Och Jet, wil jij eens even een veiligheidspeld voor mij halen, beneden uit mijn naaidoos,’ verzocht mevrouw van Laer vriendelijk en toen Jet weg was, zei ze tot Jeanne:
‘Aardig van Jet, om naar je te komen kijken.’
‘Ja, ze wou mijn japon graag zien,’ antwoordde Jeanne, haar rok gladstrijkende. Beneden in de gezellige huiskamer, waar het theeblad stond op de eikenhouten tafel, zat mijnheer van Laer met Clélie. De laatste, in een geel-zijdje fijn en teer, van avond vooral veel gelijkend op haar zusje, las de couranten, terwijl Karel, in zijn rok, met z'n rug naar het vuur stond en een camelia in zijn knoopsgat peuterde.
‘Wel, dag Jetje! Kom jij ons gezelschap houden,’ riep de oude dokter hartelijk, ‘dat's braaf geprakkizeerd.’
‘Mocht ik maar!’ zuchtte Jet, ‘neen hoor, ik kom maar even om Jeanne te zien, en nu zoek ik een veiligheidsspeld voor haar ceintuur.’
Clélie gaf er haar een.
‘O, dank je Clé. Nu, ik zie jelui straks nog wel, ik moet gauw naar boven, ze wachten op me. 'n Heele drukte 't kameniers-vak!’, en met een
| |
| |
knikje was ze de kamer weer uit. ‘Je zoudt zeggen dat het haar niets kon schelen,’ zei Clélie.
‘Och daar kan je zoo weinig op aan, uiterlijk,’ meende haar vader, en Karel mompelde: ‘zij zou het toch niet laten merken.’
't Rijtuig stond voor. Clé had boven al eenige malen aan de deur geroepen, dat als Jeanne zich niet haastte, 't bal afgeloopen zou zijn, voor zij er was, toen eindelijk Jet de hutskamerdeur in alle statie open gooide, en luide aankondigde:
‘Hare Koninklijke Hoogheid: Jeannette, Maria, Geertruida van Laer, met gevolg!’ en Jeanne mooi, vriendelijk, glimlachend op den drempel verscheen.
En in ieder's oogen las zij het: ‘Wat 'n beeldje!’ De dokter kuste zijn kind, trotsch, maar heel voorzichtig om haar niet te kreukelen. ‘Hoe vindt je 't man?’ vroeg mevrouw.
‘Keurig, allerliefst,’ knikte hij.
Een beetje op den achtergrond stond Jet, in haar donker-blauwe jurk, dito cape en grijze muts, als een klein asschepoestertje en Karel kwam naast haar staan en vroeg zachtjes: ‘Had je ook graag gegaan Jet?’ Toen haar lip even trillend, om zijn toon van sympathie, glimlachte zij en zei eerlijk: ‘Ja eigenlijk wel, maar 't is mijn eigen schuld, en zóo erg is het ook niet. Ik zal nog wel eens meer op een bal gevraagd worden van m'n leven!.... Kom nou ga ik maar naar huis; dag Jeanne, Clé veel pleizier hoor! Niet te druk met je indrukwekkenden luitenant,
| |
| |
Jeanne, dag dokter, mevrouw, amuzeer je Karel!’
En weg was zij.
‘Ik zal je de fee sturen, asschepoes,’ riep de dokter haar nog na, maar zij was al op straat in den kouden, mistigen damp en de duisternis van den vallenden avond. Hard liep ze door, en keek nog even om, op den hoek van de straat; ze zag Clélie en Jeanne, door alle huisgenooten omringd met liefde en zorg, in het gereedstaande rijtuig helpen. En harder liep Jet, mompelend: ‘'t Kan me toch niks schelen!’
't Huis van den heer Berends was schitterend verlicht; een file van rijtuigen maakte queue voor de deur, waartusschen straatkinderen krioelden, uitend: o's en go's!
Het rijtuig van de meisjes Terhorst stond het vierde, een paar rijtuigen achter dat van Jeanne.
‘O Lien!’ kermde Noes, ‘wat vind ik het benauwend, ik begrijp niet waar jij die kalmte vandaan haalt.... en wat duurt het eeuwig. O hemel daar gaan we al!.... O nee, we schieten maar een op....’
Een oogenblik stilte.
Lien was toch ook niet op haar gemak, en beweerde dat zij het zoo warm vond in die dichte koets, en geen raampje open kon doen, terwille van haar handschoenen.
| |
| |
‘Ooooo!’ gilde Noes, ‘nou wij, we houden op .... o fuut ik puf!!’
‘Kind, stel je niet aan!’ en Lien zich vermannend, voegde er heldhaftig bij: ‘Ik zal wel voorop gaan.’
‘O asjeblieft.’
‘Hé,’ riepen de straatjongens, die bent van Terhorst.’
Gelukkig, zij stonden maar samen, met een dienstmeisje, in de voorkamer, nu tot kleedkamer ingericht, en deden hun sorties af.
‘Denk om de complimenten van ma,’ fluisterde Noes.
‘Dat vergeten we maar, 't is zoo'n lang verhaal,’ bromde Lien op denzelfden toon.
‘O ik heb net een gevoel, of ik in de kerk ben.’ Een paar heeren, met roode insignes aan, kwamen den gang door, naar de voorkamer. ‘Hemel! wat komen die doen?’ Noes was in éen stuip van angst.
‘Ons halen, denk ik.’
‘Voor 't souper?’
‘Ben je mal!’
De heeren bogen en boden den dames hun arm, terwijl zij haar een balboekje ter hand stelden. 't Was een lange gang, 't kwam Noes voor, of er geen eind aan kwam. Aan het uiteinde was de zaal, groen gemaakt ter eere van het zilveren feest, dat de meisjes zich nu pas weer bedachten.
‘Feliciteeren?’ beet Lien Noes ongemerkt in het oor.
Noes knikte: ‘gut ja,’ greep naar haar kapsel en stapte binnen, het eerste. Dat viel zoo uit en
| |
| |
ze kon moeilijk zeggen: ‘Wacht even, mijn zusje zou eerst gaan.’
't Viel erg mee. Mevrouw Berends een doodgewoon menschje, deed heel eenvoudig en hartelijk, en Noes durfde ineens van wal te steken:
‘Mevrouw, mijnheer, wel gefeliciteerd, ik vind 't erg leuk om te komen.’
En Lien, haar zin, die ze in het rijtuig geprepareerd had, vergetende, bromde iets van: ‘Heel vriendelijk’ en ‘met zeer veel pleizier.’
Langzamerhand begonnen de oogen te gewennen aan het licht en de kleuren om haar heen, en ontdekten zij Jeanne, met een roze bouquet voor zich uitgestrekt en een zwerm heeren rondom haar.
‘O Noes, kijk Jeanne eens, hoe snoezig! Van wien zou ze die bloemen hebben. Hé, zijde is toch veel mooier, dan stof. Het valt zoo beeldig!’
‘Juffrouw Terhorst.’
Ze keken beiden om, maar Noes was bedoeld.
‘Hebt u uw soupeur al besproken?’
‘Neen,’ zei Noes, schichtig, en herademde, toen zij zag, dat 't Karel van Laer was, die het vroeg.
‘Zou ik dan het genoegen mogen hebben?’
‘O ja, heel graag.’
Karel boog en vertrok.
‘Gaat dat zóó,’ dacht Noes en toen opeens: ‘ik behoef gelukkig niet van den honger om te komen.’
Plotseling wendden alle blikken zich naar de deur, waar een mooi meisje, gevolgd door een
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
| |
| |
ouden heer binnenkwam. 't Was Maud. Ze was in 't wit satijn, als een bruidje, het lijfje met goud geborduurd. In het roodgolvende, hoog-opgemaakte haar, schitterde een aigrette van diamanten. Haar groote grijze oogen straalden en de mooie witte hals was zonder eenig versiersel. Uit den nauwen, lang-slependen rok, kwam een wit-satijn voetje, dat als zwevend de elegante figuur droeg. Zij was heel anders, dan al de anderen, maar de mooiste van allen. Jeanne voelde het, met spijt. 't Was een oogenblik stil, onder den indruk der schitterende verschijning. Een van de commissarissen snelde toe om haar naar de gastvrouw te brengen maar met een glimlach en een: ‘neen dank u, ik ga liever alléen,’ liet ze het ongevraagde geleide verbluft staan en, alléen heel diep, boog ze voor het bruidspaar. Na daar een oogenblik gepraat te hebben, voegde zij zich bij de meisjes Terhorst, die haar bal-boekjes reeds half gevuld hadden. Een der heeren, die haar binnengebracht hadden, 'n onbeduidend, meisjesachtig blond manneke, had Lien voor het souper gevraagd. Jeanne, trotsch als een pauw was voortdurend in druk discours met den luitenant van den bonquet.
‘Wat ben je laat, Maud’ zei Noes, ‘wij hebben bijna al onze dansen. Je zult je moeten haasten!’
‘Ik wil ze niet allemaal hebben,’ was het verontwaardigde antwoord. ‘Ik wil niet afgedanst worden, en vader en ik gaan vroeg weg ook.’
| |
| |
En toen een zee-officier haar een dans vroeg, zei ze, in plaats van het stereotype: ‘heel graag,’ eenvoudig. ‘Ik zal eens zien.’ Maar bij zijn verzoek om een tweeden dans, waarbij zijn bewondering voor haar mooi gezichtje, duidelijk uit zijn manieren sprak, voegde zij er kalm bij: ‘Neen, dank u, één is genoeg,’ waarna hij weg kon gaan. Zij besprak de helft van het aantal dansen, hoewel zij het dubbele bezet kon krijgen en liet zich met moeite overhalen aan het souper deel te nemen, waar een Engelschman, een neef van mevrouw Berends eindelijk in slaagde: ‘Dat geëet op een bal vind ik afschuwelijk,’ zei ze, en at dan ook geen stuk, maar babbelde des te gezelliger, in heel vlug Engelsch, haar lievelingstaal.
Noes zat tegenover haar met Karel, die heel aardig praatte, over Jet voortdurend, maar dat merkte zijn eenvoudige buurvrouw zoo niet op.
Bijna verborgen achter den bouquet vermaakte Jeanne zich met haar soupeur, ze spraken gewone bal-nonsens; en Lien kwam in moeielijkheden, door een vraag van het onbeduidende manneke naast haar, die blijkbaar uitgepraat was, welk merk champagne ze prefereerde. Zij had nog nooit van haar leven champagne geproefd, maar dat behoefde hij niet te weten, en gauw het woord op een op tafel staande flesch ontcijferend, zei ze flink: ‘Irroy.’
‘Ha, ha,’ lachte het heertje, ‘dan treft u het van avond, freule, laat mij u nog eens inschenken.’
| |
| |
Maar Lien bedankte, ernstig en waardig en dacht: ‘zou hij 't merken dat ik pas zestien ben? Ik geloof het niet.’
Telkens dwaalden de blikken der gasten naar het hoekje waar Maud zat. Zij had haar stoel wat achteruit geschoven, beide armen om haar knie geslagen, en haar druk, levendig discours, en heldere lach deden soms de geheele zaal opzien. Zij liet alles onaangeroerd voorbijgaan, behalve de kleine schaaltjes met chocolaadjes, fondants, enz., die ze tot op de helft ledigde en den inhoud in haar zak stak: ‘For a friend,’ legde ze uit.
Dadelijk na het souper stond ze op, gevolgd door baar vader, nam afscheid van de verbaasde gastvrouw, die zich van dergelijke vrije opvattingen geen denkbeeld kon vormen, boog naar links en rechts, en vertrok.
‘Verbeeldt je om zoo maar ineens middenin weg te loopen, als ze nu nog een flauwte had gekregen of zoo iets,’ vond Clélie van Laer, ‘maar zoo zonder de minste reden.’ De verontwaardiging over het feit was algemeen en Maud was het voorwerp van menig discours, terwijl zij zelve, onbewust, nog gezellig met haar vader in diens eikenhouten studeerkamer, een kop thee dronk en opgewekt naar bed ging.
De meisjes Terhorst hoopten kinderlijk, dat 't laat zou worden, welke wensch dan ook vervuld werd, want om half vier, konden de brommende koetsiers
| |
| |
hun vrachtjes thuis brengen, en menige papa of mama die op hun respectievelijke dochters gewacht hadden, slaakten een zucht van verlichting, toen het gerammel, eindelijk, de stilte van den nacht verbrak.
Jeantje nam slechts noode afscheid van den luitenant en had nog net tijd Noes toe te fluisteren dat ze het: ‘O, dol!’ had gevonden. Op zijn sokken, in een bekoorlijk toiletje, haastig aangeschoten, deed Adriaan voor zijn zusjes de deur open en werd overstelpt met verhalen, die hij, terwille van het nachtelijk uur, maar half genoot! Maar hij had dan toch begrepen dat het heerlijk was geweest.
Jet van Marle, die den heelen avond had liggen woelen, tengevolge van een scène met tante, toen ze, werkelijk niet expres, met het omwasschen van de thee een kopje had gebroken, hoorde de rijtuigen rijden en vloog opeens uit het bed; zij wist zelf niet waarom. De mist was weggetrokken, de maan scheen. Op haar knieën voor het raam, zag zij de rijtuigen op den helderen weg, als donkere vlekken voortbewegen, zag ze, heel vaag, bij het licht van een lantaarn, kleuren, wit, roze, blauw, als wolkjes lichtend uit dat donker....
En met haar hoofd voorover op de vervelooze vensterbank, snikte zij het uit: het verlaten gevoel van een kind, dat geen ouders heeft, dat niemand
| |
| |
toebehoort. Opgevoed, verstandig, degelijk misschien, maar zonder liefde.
Het was de reactie van maanden lang straffen, ondeugend zijn en weer straffen, zonder ooit een vriendelijk woord, terwijl éen zachte vermaning van iemand die van haar hield, haar uitwerking niet zou gemist hebben.
En de maan, stil-stralend in het hooge venster, bescheen de kleine, schokkende gedaante in haar witte nachtpon, waaruit koud, de bloote voetjes staken, rillend tegen elkaar gedrukt.....
|
|