| |
| |
| |
III. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is .... enz.
Dien zelfden avond nog was juffrouw Prior in eigen persoon naar mijnheer en mevrouw van Marle gestapt, ten eerste om aan den inhoud van haar briefje eenige verandering ten gunste van Jet te brengen, en ten tweede om eens te vertellen, hoe deze de laatste maand compleet niets had uitgevoerd, 't geen haar lijst dan ook duidelijk aanwees.
De conferentie had plaats in het salon en Jet lag boven met haar oor op den grond, maar kon niets verstaan. Zij ging naar beneden in de gang: slechts een verward geluid van stemmen drong tot haar door. Toen zag zij in den standaard juffrouw Prior's parapluie en overschoenen staan, en terwijl zij van een courant kleine propjes papier maakte en daar geduldig de parapluie mee vulde, hoorde ze duidelijk juffrouw Prior's stem:
‘Zij geeft letterlijk om niets! Er is geen straf meer te bedenken, die eenigszins indruk maakt.’
| |
| |
En Jet met een verachtelijk:
‘Niemendal hoor! akelig, klikkerig spook!’ stopte een groote prop in de punt van elken overschoen. Zij had nog net tijd een eindje de trap op te loopen, toen de juffrouw gevolgd door oom van Marle steeds nog pratende in de gang kwam.
‘Even m'n overschoenen aantrekken, 't is zoo'n weer vandaag,’ hoorde ze de directrice zeggen. Toen een oogenblik stilte en oom's stem:
‘Kan ik u ook soms helpen juffrouw?’ gevolgd door een wanhopend: ‘Ik begrijp 't niet, anders gaan ze altijd zoo gemakkelijk in.’
Jet vloog naar boven naar de slaapkamer van oom en tante aan den straatkant, ze drukte haar neus tegen de ruiten en zag: Juffrouw Prior, de overschoenen krampachtig onder haar arm geklemd, die haar parapluie opstak! Een regen van witte propjes daalde op haar hoofd neêr! En Jet stak haar tong uit en ging fluitende naar beneden, waar oom en tante naast drie leege stoelen met hoezen, nog stonden na te praten in het salon.
Ze begon:
‘Wel, wat zei de aangebeden engel? Hoeveel lieflijke hoedanigheden van Henriëtje heeft ze in één adem op kunnen noemen?’
‘Dat is geen toon die je past Jet. En verder zou ik je raden je een beetje kalm te houden, want veel moois was 't in geen geval.’ Oom ging iets zachter voort:
| |
| |
‘'t Deed tante en mij plezier te hooren dat je je vriendinnetje ten koste van je zelf hebt willen helpen.... al blijft het toch altijd jokken! Maar je lijst is volgens juffrouw Prior beneden alle critiek....’
‘Ja, dat hoorde ik ze zeggen.’
‘Waar?’
‘In de gang.’
‘Was jij in de gang? Heb jij soms iets met die overschoenen van de juffrouw gedaan?’ vroeg oom, wien een vaag vermoeden door het hoofd vloog.
‘Ja, papier in de punten! Kon ze ze niet aankrijgen? Lekker! En proppen in haar parapluie, 't regende op haar kapotje! Licht dat ze er wat van had, met dat gekl....’
‘Zijn dát manieren voor een meisje van zestien jaar,’ brak oom opeens met luider stem haar redevoering af. ‘'t Is een schande, de last en het verdriet, die wij toch aanhoudend van jou hebben, en dat na alles wat we steeds voor je doen. Maar 't zal uit wezen, versta je! Tante en ik waren het er nog niet over eens of we je naar dat bal van mijnheer Berends zouden laten gaan, al of niet, maar dit geeft den doorslag! Je gaat niet!’
‘Ik had er ook niet op gerekend,’ zei Jet en sloeg de deur met een smak achter zich dicht.
Zij was niet in een stemming nu nog lessen te leeren en kroop gauw in bed, hoewel 't pas half negen was. Met de punt van het kussen in haar mond trachtte zij zich goed te houden: zij had altijd
| |
| |
toch nog wel wat hoop gehad, dat oom permissie zou geven, en 't was een groote teleurstelling. Huug, haar eenige broer, was zee-officier en in de West voor drie jaar, en zij wist dat er op 't bal ook zee-officieren zouden komen, die pas uit Indië waren teruggekeerd. 't Zou zoo leuk zijn geweest met hen over Huug te praten!....
Een diepe zucht klonk door 't kamertje, waarna zij zich in 't onvermijdelijke schikte, lang tobben was haar aard niet. Toen tante een half uur later aan de trap riep waar Jet toch bleef den heelen avond, en eindelijk, geen antwoord krijgende, haar hoofd om de kamerdeur stak, zag zij haar pleegkind met een stralenden glimlach op 't roze gezichtje slapen, zóo rustig, als waren er geen scholen en juffrouwen in de wereld. Jet droomde van een bal vol licht en kleuren met mooie toiletten en schitterende uniformen, zwevend op de tonen van een heerlijke wals, en zij zelve was een van de gasten.
Den volgenden morgen in de Fransche repetitieles schriftelijk, stuurde Noes, die geen enkele vraag wist te beantwoorden en daar maar in berustte haar vloei naar Jet met de boodschap er op: ‘Zeg wat doe jij aan op het bal, Lien en ik krijgen een nieuwe, Lien lichtgroen en ik blauw, heelemaal lang en we steken ons haar op. Je Noes.’ En Jet schreef terug: ‘Ik een witte, ook lang en heel
| |
| |
wijd met wit borduursel. In de wandeling nachtjapon genaamd. Ik heb er zes van die soort, dus keuze genoeg. En in mijn haar doe ik op gelijkmatige afstand witte papieren, papillotten geheeten, als een krans van blanke lelies, Jet.’
Noes schrok er van:
‘Gut, mág je niet?’
‘Welneen oom is bang, dat ik me zal verbeelden, dat ik voor mijn plezier op de wereld ben,’ fluisterde Jet achterom.
‘Wie praat daar?’ vroeg juffrouw Verbeek.
‘Ik,’ zei Jet.
‘Dan heb je een afkeuring.’
‘Een méer of minder....’
‘Zwijg Jet.’
In de pauze ging ze naar Corry Berends en zei haastig: ‘Zeg, ik hoor, dat je 't van plan bent, en ik vind 't heel aardig, maar je moet mij niet vragen op dat bal, want ik mag toch niet, en dan hebben ze er geen plezier van.’
‘Mág je niet?’ vroeg het verwende Corretje, verbaasd. Zij kon zich in zoo iets niet indenken. ‘Hemel waarom niet?’
‘Wegens bijzondere vlijt,’ zei Jet luchtig. ‘Ik zeg 't je maar, dan kun je iemand anders in mijn plaats vragen.’
‘'t Spijt me erg, wie zal ik vragen?’
Jet bedacht zich even: ‘Vraag Maud maar, dan komt ze er een beetje in.’
| |
| |
‘Ik ken ze haast niet.’
‘Nou dat's niks.’
‘Nu goed dan.’
Jet ging weer zitten, alléen in de bank.
Juffrouw Prior had boven verwachting niets gezegd van de verrassing den vorigen avond in haar regenscherm, maar was met een vinnig: ‘Maud wie had je permissie gegeven weer naast Jet te gaan zitten, ga oogenblikkelijk naar je plaats naast Marie Verstraten terug,’ de klasse even komen opfrisschen. Zóo werd er besloten tot het aanleggen van een telephoon tusschen Maud en Jet, waarvoor de laatste al druk in de weer was, met touwen en een klein belletje, afkomstig van een wollen schaap uit een kinder-speelgoeddoos. Toen 't klaar was, werd 't afgepakt en met meer dergelijke uitvindingen in een daarvoor bestemd laadje geborgen. Aan de beiden aangesloten personen werd strafwerk uitgedeeld.
Jeanne was niet op school, ze was met hoofdpijn thuis gebleven. Dat heette tenminste zoo.
's Middags kwam ze weer, heel gewoon, of er niets gebeurd was, en vol over het bal. Alleen vermeed zij het Maud aan te zien, die trouwens niet de minste notitie van haar nam.
‘O, zeg verbeeldt je,’ begon ze glunder tot Noes en Lien, terwijl Jet er met een vervelend gevoel van niet mee te kunnen praten bijstond en Maud met 'n minachtend gezicht op een afstand het groepje gade sloeg:
| |
| |
‘Verbeeldt je, ik krijg een “zijden” van Sinkel in Rotterdam.’
‘Een zijden?!’ Noes oogen straalden. ‘Wij maar zoo'n gewoon stofje, hé Lien? 't Is zoo duur, zij.’
Noes kwam er altijd rond voor uit, dat haar moeder, die reeds lang weduwe was, van een klein pensioentje wonderen moest doen, maar Lien hield graag ‘haar stand op,’ zooals ze beweerde en niemand behoefde 't te weten, dat bij de familie Terhorst niet alles van den hoogen boom ging. Ze trapte haar zusje op den voet, om haar deze gevoelens duidelijk te maken.
Maar Noes ging goedig voort: ‘Och zie je wij zijn altijd met ons tweeën moet je denken, dus alles dubbel, schoenen en kousen en handschoenen! Ma maakt gelukkig zelf onze jurken met het huisnaaistertje, anders zouden we misschien ook geen nieuwe krijgen.’
Lien verbeet zich, maar Jeanne had heelemaal niet geluisterd, vervuld met zich zelf, en ging voort:
‘Ik krijg roze, met heele fijne witte tulle opgemaakt, en dons langs den hals. O! beeldig!’
‘Heb je daar den heelen morgen over moeten passen?’ vroeg Lien hatelijk.
Jeanne kreeg 'n kleur:
‘Van morgen had ik hoofdpijn. Er was trouwens nog niks te passen, ik heb alleen nog maar de plaat gezien. Ik krijg goudleeren schoentjes en open kousen, en 'n waaier ook roze met....’
| |
| |
Lien vond 't nu genoeg:
‘Wat doe jij aan, Maud?’
Corry had 't tegen Maud gezegd, dat ze ook gevraagd zou worden. Zij kwam een stapje nader:
‘Ik weet nog niet,’ zei ze onverschillig.
‘'t Is zoo lang niet meer, zooveel tijd is er niet als je nog wat nieuws moet hebben.’
‘O ik heb nog wel iets.’
‘Wat?’
Maud dacht even na: ‘Een witte en 'n lila, 'n roze en 'n lichtgroene, geloof ik.’
‘Hemel allemaal zij?’ riep Noes bewonderend en Jeanne's illuzie van haar roze ging er een beetje door af.
Maud knikte.
‘Hoe kom je aan zóoveel lange japonnen?’
‘Uit Amerika nog.’
‘Uit Amerika?’ riepen allen tegelijk. ‘Daar ben je toch niet geweest?’
‘Ja een jaar bij een broer van mama in Ohio.’
‘Dan zal je wel goed Engelsch kennen.’
‘Ja beter dan Hollandsch, we spreken thuis altijd Engelsch.’
De bel ging. Allen zochten haar plaats weer op en dachten nog over die vier zijden japonnen en aan de eigenaarster, die al zooveel van de wereld gezien had.
Juffrouw Verbeek herinnerde Jet, dat ze nu om vier uur maar moest blijven voor dat versje omdat
| |
| |
het er gisteren bij in was geschoten, en Jet nam zich voor het er dien dag maar weer bij in te laten schieten en riep Noes' hulp in.
‘Zeg, 'k loop weg om vier uur. Wil jij m'n boeken en mijn mantel meenemen? Ik wacht wel op 't hoekje.’
Vijf minuten voor vier, had Jet haar schort los en éen been buiten de bank, en toen de bel ging en allen opstonden maakte ze van de gelegenheid gebruik, vloog de bank uit, duwde een paar meisjes bijna omver, rukte haar hoed van den kapstok, sprong de stoep af, haar hoed nog in de hand, en stond één minuut over vier met een zelfvoldanen glimlach op haar warm gezicht om den hoek van de straat. Noes volgde met haar mantel, boeken en parapluie, en samen wachtten zij Lien en Jeanne op om taartjes te gaan eten. Dit was 't gewone programma na schooltijd. Wie geld had betaalde, anders schreef de juffrouw het maar op de rekening van de respectieve mama's en papa's.
Dezen keer zou Noes betalen, zij had een gulden van Adriaan gekregen, omdat ze zijn fiets had schoongemaakt.
Met haar vieren slenterden zij over straat, vier lange uit de kracht gegroeide meisjes, met verschoten, gedeukte hoeden en verlengde rokken, waarvan gewoonlijk 't veterband achteraan sleepte, en garen handschoenen los in de zwaaiende handen. Iedereen kende ze; zij vielen altijd op, door haar lengte, haar drukte, en ongegeneerde pret. Jeanne
| |
| |
maakte 'n gunstige uitzondering. Er waren twee zusters in deze taartjes-winkel, die om beurten bedienden. De eene had vieze zwarte kroesponnie, en de andere, een beetje ouder, glad-glimmend haar, met een scheiding in het midden.
Zóo onderscheidden zij ze: de ‘Gladde’ en de ‘Gekroesde’.
De oudste kwam voor en zette met een ‘asjeblieft jonge dames,’ de schaal op de toonbank; ze behoefden de taartjes niet meer te bestellen, de juffrouw wist hun keuze al van zelf.
‘De Gladde,’ zei Noes hardop en liet een taartje vallen, hetwelk Jet met de punt van haar naaldparapluie gedienstig oppikte. Noes, niet vies uitgevallen, blies er de stof een beetje af en genoot er niet minder van. Jeanne had haar zakdoek op haar schoot uitgespreid, één handschoen uitgetrokken, en at netjes, voorzichtig zonder morsen, terwijl bij Jet die op de toonbank zat, haar voeten bengelend tegen de lichtblauwe verf (de Gladde zag het met leedwezen aan) de room aan alle kanten uit haar taartje spoot.
‘Mooi weertje, niewàààààr?’ begon de juffrouw zangerig en Jet zong na: ‘O beeldig niew-àààààr?’ De juffrouw zweeg.
‘Wat's dat?’ vroeg Lien op 'n schaal met roze gevalletjes wijzende.
‘Gebrande amandelen, met fondant er om heen, heel nieuw!’ De Gladde lachte trotsch.
| |
[pagina t.o. 67]
[p. t.o. 67] | |
| |
| |
‘Ik zal ze eens proeven,’ en Lien nam zonder complimenten een der heerlijkheden van de schaal. ‘Nogal lekker,’ bevestigde zij goedig. Jet sprong van haar hoogen zetel met een: ‘'t begint me hier te vervelen,’ en stond al op de stoep, terwijl Noes nog met 't gezicht van een millionnair haar gulden op de tafel gooide:
‘Voor de drie laatste keeren, juffrouw.’ Ze kreeg achtentwintig cent terug, die ze met een verachtelijk gebaar los in haar zak liet glijden.
Jeanne vond, dat zij ook wel eens wat mocht doen en kocht caramels, zonder ze te betalen, omdat ze 't niet had.
Kauwende op een caramel, waardoor hun tanden allerakeligst aan elkaar kleefden, slungelden ze verder, gichelend, omkijkend, achter een luitenant aan, bij wiens jas de lis, als gereed voor de galg, recht boven den boord uitstak. Jet probeerde er in te mikken met haar parapluie; net toen ze er bijna in was, stond hij stil: 't kille puntje kwam op zijn hals terecht! Hij voelde er verschrikt naar, terwijl Noes en Jeanne schaterden, (Lien vond het ongepast), en keek om, met een vaag gevoel dat er iets geks aan hem te zien was.
Even buiten de stad kwamen ze Adriaan tegen met een paar vriendjes, die het plan liepen te bepraten, tegen de vacantie een comedie-club op te richten, en nu waagden zij het, de dames er eens over aan te spreken. Jet was er dadelijk erg voor,
| |
| |
en hoopte in stilte, dat ze permissie zou krijgen, Jeanne had eenige bedenkingen en Noes en Lien, die er al iets van wisten, waren natuurlijk graag bereid. Er werd besloten, dadelijk na het bal een vergadering te beleggen, bij mevrouw Terhorst aan huis, en er dan eens over te praten wie in de termen vielen mee te spelen, en waar de repetitie's konden gehouden worden. Gelukkig was Jet zóo vol van het plan, dat zij vergat Evergreen te plagen; zij snakte ernaar, beweerde ze, in een drama te spelen, ze wilde dadelijk met zoo iets beginnen. Noes wou liever een blijspel en Jeanne koos een soort stuk in de groote wereld, met prinsen en prinsessen in schitterende toiletten, 'tgeen bewees, dat zij geen flauw idée had van de kosten, die zulke uitvoeringen na zich slepen. Maar de jongens vonden dat allemaal dingen van later zorg en verzekerden ook, met veel gymnasium-wijsheid, dat geschikte stukken niet voor het opscheppen lagen en dat er op dat gebied zelfs weinig goeds bestond. Gezamenlijk wandelden zij de stad weer in en verdiepten zich in massa's moeilijkheden, die zich zouden kunnen voordoen.
‘Ma,’ kwam Jeanne thuis, ‘dat nieuwe meisje van Eyghen zegt, dat ze vier zijden japonnen heeft.’
Mijnheer van Laer, die vleesch stond te snijden riep lachend:
| |
| |
‘Nu dan kan ze er jou gemakkelijk een leenen, dat tref ik.’
‘Vindt u 't niet veel, ma?’ ging Jeanne onverstoorbaar voort, ‘en ze is ook al in Amerika geweest! Ik nog niet eens over de grenzen van ons land.’
‘Kind, kind wat kom jij toch veel te kort,’ zuchtte Clelie, ‘al vijftien jaar, en nog nooit over de grenzen geweest!’
‘Ja dat kom ik ook,’ zei Jeanne bits. ‘Jij was met je dertiende al in Kleef geweest.’
‘De wereld uit compleet!’ spotte Karel.
‘Gaat dat bevoorrechte mensch ook naar het bal bij de familie Berends, dat je 't zoo weet van die japonnen?’ vroeg mevrouw van Laer.
‘Ja, ze wordt gevraagd in plaats van Jet, die mag natuurlijk weer niet omdat haar lijst zoo slecht is, flauw hè?’
‘Flauw? Dat is niet aan ons om te beoordeelen, kleintje,’ mijnheer van Laer lachte even, ‘toch geloof ik wel,’ ging hij ernstiger voort, ‘dat mijnheer van Marle zijn pleegkind wel eens wat ál te streng aanpakt.
Maar natuurlijk moet de ondeugd gestraft worden, die wat verdiend moet wat hebben! 't Is anders vervelend altijd te moeten straffen, ik ben maar blij dat ons meiske haarzelf en ons dat verdriet bespaart! Zijn het weer allemaal ‘vijfjes’ op de lijst Jeanneke?’ en liefdevol zag hij naar zijn kind, dat flauw-glimlachend, haar oogen neersloeg.
| |
| |
Maar niet, zooals allen dachten, uit nederigheid voor haar vader's lof, maar uit 'n ellendig gevoel van voor beter te worden gehouden, dan zij was. Jeanne had den moed niet gehad de scène van school, thuis te vertellen, en daar juffrouw Prior, voor haar anders zoo volgzame leerlinge, een briefje niet noodig had geoordeeld, en 't op haar mooie lijst weinig verschil maakte, had zij er zich-zelve mee gepaaid, dat ze haar ouders dit verdriet kon besparen. Maar bij zulke loftuitingen kwam het toch weer boven en deed haar verlegen op haar bord turen.
‘Ze maken die Jet, hoe langer hoe ondeugender,’ merkte Karel op, terwijl hij even de wenkbrauwen fronste, ‘'t kind mist toch al zooveel, geen vader of moeder meer en altijd even kort gehouden bij een saaie oom en tante! Ik kan me best begrijpen, dat ze zoo nu en dan eens uit haar vel springt bij dat eeuwige gezeur van mevrouw van Marle! Hé, en nu zoo'n eenvoudig pretje als een bal, haar niet te gunnen....’
‘'t Is jammer dat jij haar voogd niet bent,’ lachte Clélie; zij lachte altijd, wanneer Karel met zooveel vuur voor Jet in de bres sprong.
En Karel duikelde naar zijn servet, dat gevallen was, kwam met verhoogde blos weer boven en mompelde: ‘Dan was ze allicht beter af.’
‘Ik ga na het eten er eens heen, quasie om een eindje met haar om te wandelen, en dan zal ik 't nog eens vragen,’ besloot Jeanne, eindelijk van haar
| |
| |
bord opkijkend, en dadelijk na het dessert stond ze op en ging heen.
De familie van Marle zat nog aan tafel, mijnheer at zóo vreeselijk gauw, dat hij altijd lang klaar was vóor de anderen er nog over dachten. 't Gevolg was dat hij aanhoudend morste. 't Werkte onbedaarlijk op Jeanne's lachspieren.
‘Dag mijnheer, dag mevrouw, Jet, jongens.’
‘Zoo Jeanne, al klaar met eten?’
‘Ja, mevrouw, mag Jet nog een half uurtje mee rondwandelen, voor het donker is?’
't Werd boven verwachting toegestaan.
Mijnheer, met z'n mond vol, en een kwakje appelmoes op zijn dasje, trachtte zich verstaanbaar te maken:
‘Eerst fatsoendelijk af eten, asjeblieft, ga zitten zoolang Jeanne. Jet, je behoeft je servet nog niet op te vouwen, want ik ben nog niet klaar.’ En mijnheer van Marle schepte zich haastig nog een half bord appelmoes op.
Niemand sprak. Eindelijk veegde oom z'n mond af, vischte met zijn mes, eenige restjes van zijn menu van het tafellaken, en gaf Jet permissie op te staan en haar hoed en mantel te halen.
Toen deze de kamer uit was, gevolgd door de beide jongens, begon Jeanne beverig:
‘Hé mevrouw, 't spijt ons allemaal toch zóo, dat Jet niet naar 't bal mag; 't zal zoo leuk zijn....’
Mevrouw keek schichtig mijnheer aan, maar geen
| |
| |
van beiden antwoordde. Jeanne ging moedig voort:
‘Ik kwam vragen, of u de lijst voor dezen keer nog eens door de vingers zoudt willen zien, en haar toch maar laten gaan....’
‘Heeft Jet je opgestookt om dat te vragen?’, vroeg mijnheer van Marle scherp.
‘O neen, Jet weet er niets van, mijnheer.’
‘Nu dan zou ik er ook maar niet meer over praten, want éens gezegd blijft gezegd en mevrouw en ik (dit met een welwillenden blik op zijn echtgenoote) zijn van opinie, dat wanneer eenmaal een straf is opgelegd, daar geen verandering meer in gebracht kan worden. En wie niet hooren wil, moet voelen.’
Mijnheer van Marle stak een sigaar aan, en wandelde weg, als had hij een heldendaad verricht.
‘Och Jeanne,’ zei mevrouw haastig, ‘'t spijt mij ook, maar je weet ook niet hoe lastig Jet is, en mijn man wil nu eenmaal orde en goed gedrag hier in huis en op school hebben.’
Toen kwam Jet weer binnen en gingen zij samen weg.
‘Ik heb het nog geprobeerd,’ blufte Jeanne, voldaan over zich zelve.
‘Wat?’
‘Of je nog mocht, naar het bal.’
‘O, dat had je wel kunnen laten,’ zei Jet, zonder de poging naar waarde te apprecieeren, en begon over wat anders.
| |
| |
De volgende dag, de plechtige groote-lijst-dag, was nogal kalm afgeloopen.
Noes en Lien, de laatste vooral hadden een ernstige aanmaning gekregen, wat beter te gaan werken, daar zij anders onherroepelijk zouden blijven zitten. Lien voor het derde jaar, en die schande zou te groot zijn! Lien, met gebogen hoofd, zag dat ook in.
De mooie cijfers van Jeanne van Laer waren opgelezen, maar het gewone pluimpje was achterwege gebleven. Jet, turend naar het lintje om Mies Vermeulen's vlecht, met haar onderdanig grootelijst-gezicht had den laatsten tijd al zoóveel standjes gehad, dat het ditmaal betrekkelijk mee viel. Tegen ieders verwachting, die van de betrokken persoon niet het minst, kreeg Maud een ‘preek’, over haar vrij optreden op een nieuwe school. Zij was er nog slechts enkele dagen, en had al afkeuringen, zelfs strafwerk gehad; ze zat aanhoudend te babbelen en gedroeg zich niet, zooals men dat van een vreemde leerling zou verwachten. Maud had eerst verbaasd, toen met geduldige berusting op haar gezicht de speech aangehoord. Eindelijk zei ze ernstig met 'n zucht:
‘Och ja, ziet u, ik doe me maar niet beter voor dan ik ben, anders val ik later zoo tegen. Ik begin maar dadelijk, zooals ik van plan ben te blijven.’
Juffrouw Prior was te onthutst om er veel op te antwoorden. 't Was feitelijk door en door brutaal,
| |
| |
en toch kwam 't er zoo beleefd en netjes uit, als was dat in 't minst niet de bedoeling. Niemand durfde er gelukkig om te lachen, en Jet bracht afleiding, door haar vinger, waaraan zij een grooten bos lange witte draden had geregen op te steken met de vraag, hoe laat zij dien middag op het strafuur moest komen.
‘Twee uur,’ zei juffrouw Prior, ‘en je kunt om drie uur weggaan in plaats van om vier, zooals ik je gezegd had. Wat heb je daar aan je hand, Jet?’
De heele klasse gichelde en Jet met een onnoozel gezicht, als zag zij het nu voor het eerst, stopte haastig den bewusten vinger onder tafel en trok een voor een de draden er weer uit.
‘Wat was dat?’ vroeg de juffrouw.
‘O niks, er aan blijven hangen, 't is er al af.’
't Was een morgen vol emotie's, want het laatste uur in de teekenles, die in een ander lokaal plaats had, kwam er school-bezoek, een lange magere mijnheer, met glimmend kaal hoofd. Hij had een zoon, die op 't gymnasium ging en heel geaffecteerd sprak. Die zoon had het eens over ‘eppelböllen’ in plaats van appelbollen gehad, en daarna dien naam behouden.
Toen zijn vader binnenkwam, vóórgegaan door de directrice fluisterde Noes: ‘Eppelböllen z'n Pa,’ waarna Jet met moeite een lachbui smoorde.
Het voorname personnage zette zijn hoogen hoed,
| |
| |
omgekeerd, op den lessenaar, waaraan o.a. Maud stond, die haastig eenige karikaturen wegmoffelde, en begon met het air van iemand, die er verstand van heeft, de teekeningen te critizeeren. De juffrouw die dit vak doceerde, stierf duizend dooden van angst. De gewichtige man maakte op- en aanmerkingen die allen deden rillen, en, terwijl hij een enorm ‘beddelaken’ bij éen punt uit zijn zak heesch, snoot hij zóo oorverdoovend zijn neus, dat Jet met een: ‘hemel wat schrik ik!’ achteruit stoof. Een verpletterende blik van juffrouw Prior achter den rug van Eppelböllen z'n Pa om, was de eenige berisping.
Een magere mug zette zich juist op diens glimmend, glad knikkertje, en nam daar meer en meer in omvang toe.
Maud zag 't, het bracht haar op een idée. In een onbewaakt oogenblik sleep zij haastig vettigzwart teekenkrijt in den, naast haar staanden, hoed.
De visite vertrok, met zijn hoed in de hand. Bij de deur gekomen zette hij hem even op, om hem toen met een edelen zwier af te nemen voor de teeken-onderwijzeres. Mooi-gespikkeld als een kievitsei, boog zijn hoofd tot afscheid naar de klasse. Toen de deur dicht viel was 't gelach niet tot bedaren te brengen en kreeg Maud, die dadelijk bekende dat zij 't gedaan had, een flink standje en twee straf-platen. Daar bleef 't bij, want juffrouw Prior,
| |
| |
een taks-modelletje, was te kort op haar beentjes, om op het hoofd van den langen school-opziener te kunnen kijken, en zou er misschien ook te zedig voor zijn geweest, baar oogen zóo hoog naar een heer op te durven slaan.
|
|