| |
| |
| |
II. Het ‘nieuwe kind’.
Het was vijf minuten vóór negen.
Noes en Lien met Jeanne in 't midden slenterden naar school. Jeanne had een gevoel of iedereen 't haar aan kon zien van die som. Noes, met 't boek open, repeteerde nog gauw even haar les.
‘Komt ze van morgen of van middag: 't brebis?’ vroeg Lien.
‘Van morgen al,’ zei Jeanne.
Juffrouw Prior stak haar hoofd om 't hoekje van de deur en wenkte de meisjes om binnen te komen:
‘Moet je je les nú nog leeren, Noes! Dan zal zij er wel goed inzitten, denk ik. Gaat gauw naar de klasse, ik begrijp niet waarom jelui drieën altijd zoo teuten.’
In de klasse waren twee meisjes, onder veel onnoodige drukte bezig de kaart op te hangen, en stond juffrouw Verbeek op 'n liniaal geleund ‘silence, silence!’ te vermanen.
| |
| |
Juist toen de bel ging, en alle meisjes op haar plaatsen zaten, stoof als 'n wervelwind met haar schort in de hand, Jet van Marle binnen, als altijd: de laatste.
‘Morgen, juffrouw, morgen kinderen! Heeft er ook iemand mijn atlas gezien?’
‘Français! Henriëtte,’ zei juffrouw Verbeek en tikte met de liniaal op de bank.
Noes zat achter Jet, nog druk in de weer met allen mogelijken rommel.
‘Zeg vóór, 'k weet er geen woord van!’ fluisterde Jet, haastig omkijkende.
‘Ga dan een beetje vóor me zitten, zóó, anders ziet ze 't als ik mijn boek opendoe, want zelf weet ik 't natuurlijk ook niet.’
Jet stelde zich in postuur.
‘Ze is in 't kamertje met juffrouw Prior, ze zal dadelijk wel komen,’ begon Noes 't discours, ‘ik ben zoo benieuwd, jij niet?’
Noes had een zware, harde stem, hoe zij ook haar best deed zachtjes te spreken.
‘Nou,’ antwoordde Jet met haar mond dicht, daar juffrouw Verbeek, dank zij Noes' lieflijk stemgeluid, dien kant opkeek.
Lien, van haar plaats in de voorste bank, zag met 'n veelbeteekend gezicht naar de leege plek naast Jet en haar lippen beschreven 't woord: brebis. Heelemaal achteraan zat Jeanne onberispelijk, in haar schoon wit schortje. Zij had maar niet meer
| |
| |
gevraagd, met Jet van plaats te mogen verwisselen, overtuigd dat dit toch niet zou worden toegestaan.
‘Heb jij ze al gezien?’ vroeg Mies Vermeulen een klein dik propje, die vóor Jet zat.
‘Neen. Wat blijft ze lang weg. Zeg, Mies, zeg goed vóor, hoor! Ik had m'n boek niet gisteren avond.’
‘Misschien zegt de “nieuwe” je wel voor!’ lachte Mies van 't tegendeel overtuigd.
‘Stilte daar!’ vermaande de juffrouw.
‘Kan je net denken,’ ging Jet onverstoorbaar voort.
‘Henriëtte, kom voor de kaart, en wijs de stad Pavia,’ beval juffrouw Verbeek, om een eind aan de conversatie te maken.
‘O goden sta me bij,’ en Jet stond op met 'n gezicht of ze gefusileerd moest worden. ‘Noes! Mies! Lien! help!!’
De goden waren ditmaal Jet genadig, want vóor ze de bank nog uit was, kwam juffrouw Prior binnen, en achter haar de veelbesproken nieuwe.
Met een zucht van onuitsprekelijke verlichting ging Jet weer zitten. Er voer een geritsel door de klasse, en de arme nieuwe zag achttien paar oogen op zich gevestigd.
Noes maakte van de gelegenheid gebruik, en beet Jet in 't oor: ‘bij Milaan zoowat, 'n eindje er onder een roode stip.’
Jet knikte dat zij 't gehoord had.
't Was heel anders dan ze zich hadden voorgesteld.
| |
| |
Met een kalm, onverschillig gezicht liet het vreemde kind, haar groote grijze oogen over de klasse dwalen, snoot haar neus of ze thuis was, nam een mes uit haar zak en sneed staande een hoek open. 't Was een heel lang, mager meisje, met 'n smal klein gezichtje en kroezig rood haar. Telkens gooide zij 't hoofd met een rukje achterover, en fronste licht de donkere wenkbrauwen. Zij was heelemaal in 't zwart, met alleen 'n witten boord en manchetten, en een zwaren gouden armband met diamanten bezet om haar dunne pols.
‘Kijk,’ zei juffrouw Prior vriendelijk. Juffrouw Prior deed altijd vriendelijk tegen nieuwe meisjes (Jet noemde 't ‘de wittebroodsweken.’)
‘Kijk, dat is je plaats, in de tweede bank, naast dat meisje in 't blauw, Henriëtte van Marle. Als je nu iets nog niet precies weet, moet je 't haar maar vragen; niet in de les natuurlijk, maar daarná. Als je boeken niet allemaal in den lessenaar kunnen, moogt je ze in de kast leggen, die is voor algemeen gebruik. 't Is nu aardrijkskundeles, je hebt er natuurlijk niets voor geleerd, en moet dus maar alleen, goed luisteren. Na ieder uur, hebben de meisjes vijf minuten pauze, waarin ze mogen doen wat ze willen. Nu ik hoop, dat je goed zult kunnen wennen, en wij een prettige leerling aan je zullen hebben.’ Juffrouw Prior was al bij de deur, toen zij zich nog even omdraaide en zei: ‘Er wordt hier op school altijd Fransch gesproken, daar moet je aan denken.’
| |
| |
Er gleed een ongeloovig lachje over 't gezicht van de nieuwe leerlinge, maar ze zei niets. Zwijgend ging ze naast Jet zitten, nam haar even van 't hoofd tot de voeten op, en stopte alles in haar lessenaar. Toen vestigde zij haar wonderlijk-ernstige oogen op juffrouw Verbeek. Deze een klein, onbeduidend menschje, een beetje verlegen, wendde zich tot haar en vroeg:
‘Hoe heet je?’
‘Freule van Eyghen,’ zei 't kind kortaf.
De juffrouw glimlachte: ‘Ik bedoel je vóórnaam.’
‘Maud.’
‘Hoe?’
‘M.a.u.d.’ spelde ze letter voor letter. En de onderwijzeres, met een kleur als vuur en een onaangenaam gevoel, dat 't den schijn had, alsof ze dien naam nooit gehoord had, zei haastig:
‘O, 'n Engelsche naam.’
‘Ja.’
‘Heb je geen schort meegebracht?
‘Ik draag nooit schorten.’
‘Waarom niet?’
‘Ik vind 't leelijk.’
't Kwam er gedecideerd uit. Sommige meisjes gichelden. In de doodelijke stilte, klonk de eigenaardige, half-hollandsch, half-engelsche stem van de nieuwe, zóo rustig en gewoon, als had ze daar al jaren op die tweede bank gezeten. En Jeanne voelde opéens, dat 't geen geestverwante van haar was, en
| |
| |
bedacht zich hoe zij zich gevoeld had, den eersten dag onder al die vreemde meisjes. Hoe zij haar oogen haast niet op had durven slaan, telkens moest kuchen om 'n prop uit haar keel weg te krijgen, stotterend op de vragen geantwoord had en eindelijk toen zij iets niet wist, was gaan huilen. En met stomme verbazing keek zij naar 't mooie zelf-bewuste buurvrouwtje van Jet.
Noes fluisterde Jet in:
‘Lang geen Kaatje.’
En Lien zat te lachen in haar eentje bij de gedachte aan de brebis-achtige voorstelling, den vorigen avond en de werkelijkheid daar in de bank.
De juffrouw gaf 't niet op:
‘Je moet hier 'n schort dragen, 't is 't behoud van je goed. Op school bederf je 't anders dadelijk.’
‘Ik neem nooit goed, waar iets aan te bederven is.’
De kleine smalle handen streken over de grove zwart-wollen stof.
De juffrouw kuchte en nam zich voor, dit onderwerp tot na de les te laten rusten.
‘Wie was aan de beurt?’ wendde zij zich weer tot de klasse.
Jet, die een stille hoop gehad had, dat door dit intermezzo de aandacht van háar zou worden afgeleid, antwoordde met de kracht der wanhoop:
‘Ik,’ en toen haastig, want dat wist ze nu tenminste: ‘ik moest Pavia wijzen.’
Maar juffrouw Verbeek was al te lang aan een
| |
| |
school geweest, om niet een zekere mate van doorzicht in zulke dingen te hebben gekregen. Zij deed eenvoudig, als had zij die laatste aanmoediging niet gehoord en zei rustig: ‘Noem dan nu de meren eens van Noord-Italië.’
Noes wist ze en Jet repeteerde ze.
‘Goed. Nu een plaats aan 't Maggiorameer.’
't Was heel stil, Noes wist 't ook niet, Mies durfde niet in haar boek te kijken ter eere van de nieuwe en Jet begon 't warm te krijgen.
‘Wéet je 't niet?’ drong de juffrouw.
Daar klonk op 't laatste oogenblik, boven alle verwachting een stem als van een reddende engel: ‘Palanza.’ 't Was de nieuwe en Jet herhaalde als een vreugde-kreet: ‘Palanza!
‘Ja dat's goed. Wie volgt? Jij Betsy, kom eens voor de kaart.’
‘Dank je wel, hoor!’ Jet keek haar buurvrouw hartelijk aan, ‘je valt ons erg mee.’
't Was meer oprecht dan beleefd.
‘Zoo,’ zei Maud kortaf en zweeg verder. Zij had haar lessenaar half opengeslagen, een Tauchnitz-Edition: ‘Under two flags,’ van Ouida, op haar schoot gelegd, en ging zitten lezen. De heele hoek was verrukt. Dat was nog eens een meisje dat durfde: 't eerste uur op een nieuwe school aan de tweede bank, midden in de les een roman te lezen! In Jet's hart juichte 't! Wat 'n kraan! Jeanne, die 't zien kon van haar plaats uit, dacht met schrik
| |
| |
en beven: die is nóg erger dan Jet. Die twee zullen opschieten samen, en zij, Jeanne, 't model, zou heelemaal op den achtergrond verdwijnen.... Maar lezen in 'n les was toch eigenlijk de juffrouw bedriegen.... en bedriegen was leelijk, was gemeen....
‘Slaap je, Jeanne?’ schrikte juffrouw Verbeek haar op. ‘Je zet net 'n gezicht, of je in zult dutten Kom maar eens voor de kaart dan wordt je wakker!’
't Krediet, purper-rood kwam struikelend voor de klasse.
Maar ze wist alles, van a tot z zonder haperen en de juffrouw knikte goedkeurend en liet haar met een: ‘Uitstekend Jeantje’ weer naar haar plaats gaan. Zij had al een paar maal naar Maud gekeken, die onafgebroken op haar schoot staarde:
‘Opletten, Maud.’
Door een handige beweging van haar knie verdween het boek geluidloos in den lessenaar, net bijtijds, want juffrouw Prior kwam binnen.
Deze, een klein kittig menschje van twijfelachtigen leeftijd, bracht, door haar verschijning alleen reeds, een rilling door de klasse. Ze had een rond gezichtje waarin twee heel-vlugge zwarte oogjes als krenten, rondvlogen. Zij was overdreven streng waardoor niemand nu bepaald van haar hield en verbeeldde zich dat er op de heele wereld geen betere, geschiktere school bestond dan de hare, geen rechtvaardiger en volmaakter directrice dan zij zelf. Daaruit volgde, dat zij zich nooit in 't
| |
| |
geval in kon denken, dat zelfs volmaakte directrices wel eens dwalen, en dan veel moeite had dit te bekennen. Zij gaf goed en prettig les, dat moesten zelfs Noes en Jet, die haar haatten met 'n waren schoolhaat, bekennen. De andere meisjes waren bang voor haar en sidderden 't heele uur zoodanig dat de helft van de les er door verloren ging. Zij was steeds in galop, sprak heel vlug en op bevelenden toon, en zij zou zeer netjes gekleed zijn geweest, als ze niet de gewoonte gehad had, haar handen, die als teeken van haar waardigheid steeds vol krijt zaten aan haar japonnen af te vegen. Een eigenaardigheid was, dat zij voortdurend van kapsel varieerde, dat er wel mooi maar soms zoo ingewikkeld uitzag, dat zelfs Jeanne (en die had er menigmaal al haar aandacht aan besteed) in dit mysterieuse gevaarte 't begin en 't eind niet kon vinden.
Nu ook weer kwam zij op 'n drafje binnen, schoof gauw een raam open, mompelde iets van ‘atmosfeer’, sloot met geweld een kastdeur en wendde zich tot juffrouw Verbeek:
‘Ik heb 'n uur vrij van morgen, en wil nu zelf de sommen van de meisjes wel eens nazien, wilt u zoo goed zijn juffrouw, mij de cahiers te geven.’
't Was een paniek!
De heele klasse zag als 'n visioen: inktvlakken, ezels-ooren, half-afgemaakte sommen, knoeierijtjes van allerlei aard. Juffrouw Verbeek trilde als een espenblad bij de gedachte aan werk van de vorige
| |
| |
week, toen ze net jarig was, en haar broertje de schriften voor haar gecorrigeerd had: niet heel accuraat waarschijnlijk. Toch beval zij, uiterlijk volmaakt gerust:
‘Lien haal jij even de sommen op.’
Met heimelijk pleizier, dat Jet er in zou vliegen voldeed Lien aan dit verzoek.
‘Houd moed Krediet! houd moed!’ fluister deze bij Jeanne.
Arme Jeanne! 't Liefst had zij maar gewild dat de grond zich geopend en haar met bank en al verzwolgen had, en met 'n wanhopigen blik zag zij naar Jet.
Noes schopte, bijwijze van condoleantie, Jet zóo vreeselijk hard onder de bank, dat deze met een ‘kind ben je niet wijs!’ de lucht invloog, en de nieuwe even glimlachte.
‘Nou dat tref je,’ zei Lien in 't voorbijgaan.
Met de schriften onder haar arm stoof juffrouw Prior de deur weer uit.
‘Kijk ze eens racen!’ proestte Jet, en juffrouw Verbeek, die 't hoorde, koelde al haar woede, angst, spijt over haar slecht-gecorrigeerd werk, op Henriëtte van Marle.
Er was geen tijd meer om de les voor de volgende week nog te prepareeren, want de bel ging, 't was pauze.
Jeanne vloog de bank uit, naar Jet:
‘O Jet hoe vreeselijk!’
| |
| |
‘Wat?’
Jet dacht al lang weer aan wat anders.
‘Van die som. Zou ze 't merken?’
‘Ja, natuurlijk merkt ze 't. Ze merkt àlles, zei Jet gedecideerd en kalm als gold 't een ander.
Jeanne huilde onmiddellijk om de kleinste kleinigheid, en vocht tegen 'n traan, terwijl Jet haar bemoedigend op den schouder sloeg en hartelijk troostte: ‘Ik zal er wel een mouw aan passen hoor, je zult er de tering niet van krijgen!’
Intusschen was Maud opgestaan en naar de raamkant gegaan. Ze sprong op een bank en stond in minder dan geen tijd op de vensterbank, over de matglazen-onderruiten naar buiten te kijken.
‘Dat mag niet Maud, kom er af,’ zei de juffrouw die meer en meer begon te vreezen, dat de nieuwe al even weinig gedwee zou zijn als de anderen.
‘Ik dacht, dat ze hier Fransch spraken,’ riep het kind van uit de hoogte. De juffrouw zag als vuur, maar was adrem genoeg, om dadelijk vinnig te antwoorden:
‘Ik hoop dat je 't in 't Hollandsch ook begrijpt.’
‘En ik dacht,’ ging Maud onverstoorbaar voort, ‘dat we in die vijf minuten pauze mochten doen wat we wilden! Ik kijk naar Papa, die zou langs komen om tien uur. O daar is hij! Good morning, Daddy!’ Het raam stond boven-aan half open, en mijnheer van Eyghen knikte zijn eenig kind harte- | |
| |
lijk toe. Met een grooten sprong over de voorste bank heen, stond Maud weer op den grond.
‘Dat mag nu niet meer gebeuren, Maud,’ zei juffrouw Verbeek woedend.
‘Dat gebeurt ook niet meer.’
Met ‘under two flags’ op haar schoot ging zij in een hoek zitten lezen, onverschillig omtrent de nieuwsgierige blikken, die nog steeds op haar werden gericht.
‘Hoe vinden jelui ze?’ begon Lien. ‘Brutaal, hé?’
‘O leuk, geloof ik!’ zei Jet enthousiast.
‘Erg knap gezichtje,’ vond Noes, en Jeanne dweepte:
‘Wat een beeld van een armband heeft ze aan.’
Allen gaapten 't vreemde kind aan of 't een wonder was.
De meisjes hadden voor 't tweede uur een Hollandsch vers moeten leeren, en zagen 't nog gauw even in, voór de les begon. Jet had bij ongeluk 't verkeerde geleerd. Jeanne vond dit 't naarste uur van de heele week, dat voor de klasse komen in je eentje, en je stem verheffen in de stilte! Zij kreeg gauw een beurt, bracht 't er nog al redelijk af, en was uit haar lijden verlost. Noes met haar zware stem, dreunde half mompelend enkele regelen van: 't Haantje van den toren’ op. Toen zij ging zitten had niemand er 'n woord van verstaan. Op haar volgde Lien, die vrij goed een gedeelte van ‘Eliza's vlucht’ ten gehoore bracht, en eindelijk,
| |
| |
kwam Jet met: ‘Pas op voor de brug’, van Jan van Beers.
Met een gezicht, als was zij volkomen overtuigd van haar succes, kuchtte Jet eenige malen.... maar zweeg.
‘De titel? Vooruit Jet.’
Ze was de titel, om te beginnen, al vergeten, 't schoot haar nog zoowat te binnen:
‘Pas op voor....’ begon ze luidkeels.... ‘Voor wat?!’ fluisterde ze haastig tegen Lien, die 't dichtst bij zat.
Lien vormde van haar handen, door middel van de beide middelste vingers een bruggetje, en Jet herhaalde nog harder:
‘Pas op voor de brug!’
‘Ja, dat's de titel, nu verder, gauw 'n beetje. De juffrouw keek nog eens even in 't boek, de eerste regels van 't versje luidden:
‘Kleine Piet ging wandelen,
Wat hij zag, en niet zag,
Alles moest verteld! enz.....’
't Was heel eenvoudig, maar Jet herinnerde er zich niets van. Vaag, alleen nog schemerde haar het onderwerp door 't hoofd. Toch hield zij zich goed en begon met een beminlijken glimlach:
‘Pietje wandelde eens met z'n vader in de wei,
Z'n vader vertelde hem alles wat hij zag,
| |
| |
Een luid gelach steeg op, ze dachten allemaal dat zij 't expres deed, de juffrouw was woedend:
‘Ga onmiddellijk zitten Jet, je hebt een nul en blijft tot half één school! Schaam jij je niet?! Lach niet, Jet! Mijn geduld is tot op 't uiterste met jou!’
En Jet ging zitten en schreef op de bank, om 't niet te vergeten. Van twaalf tot half éen blijven. Zij had tot excuus kunnen aanvoeren, dat ze bij ongeluk een verkeerd vers had geleerd, maar Jet hield niet van excuusjes of flauwe uitvluchten, en zweeg maar liever.
Toen de juffrouw wat bekomen was van den schrik en de anderen allemaal een beurt hadden gehad vroeg ze:
‘Maud heb jij wel eens 'n vers opgezegd?’
‘Natuurlijk.’
‘Ken je er een uit je hoofd?’
‘Jawel.’
‘Wil je 't dan eens opzeggen, hier voor de klasse?’
‘Jawel.’
De nieuwelinge stond op; ze was haast een hoofd langer dan de juffrouw. Zij vouwde haar armen op haar rug en starend naar éen punt reciteerde ze: ‘'t Lied van de zee’ van Hélène Swarth, zóo mooi en gevoelvol; met heel haar ziel trillend in haar sympathieke stem, dat lang nadat zij geeindigd had er een ademlooze stilte heerschte. De meeste meisjes hadden tranen in haar oogen. Jet was de eerste die
| |
| |
tot bezinning kwam, en alles om zich heen vergetende zich uitte in luide, bravo's!
Dit riep ook de juffrouw weer bij haar positieven.
‘Zwijg Jet,’ toen met moeilijk bedwongen bewondering: ‘Dat is bijzonder goed, Maud. Je hebt 't zeker wel meer gedaan. Ga zitten.’
Met 'n onverschillig gezicht, zocht zij haar plaats naast Jet weer op.
‘Zeg, hoe kan je dat zoo?’ opende deze onmiddellijk 't discours.’
‘Van zelf.’
‘Heb je 't nooit geleerd?’
‘Neen.’
‘Wij vonden 't prachtig, hé Noes?’
En Noes beaamde: ‘Nou òf 't. Zie je,’ ging ze voort met 'n lachje ‘dat is nu iets dat ik nooit zal leeren. 't Is altijd net of er een knoop in m'n tong zit. Ik kan 't zoo niet zeggen, maar 't lijkt gewoon naar niks. Ik doe ook niet erg mijn best,’ liet ze er goedig op volgen.
't Werd een gezellige conversatie in dat hoekje, zelfs Maud begon te ontdooien. Juffrouw Verbeek moest voortdurend ophouden, om stilte te vermanen. Zij was nu zelf bezig de verzen voor de volgende week voor te lezen en voelde 't, hoe ongelukkig 't klinken moest na 't gehoorde van daar even. Zij kon 't niet helpen, 't was een aangeboren gave maar 't hinderde kaar toch, en schichtig zag zij telkens naar de tweede bank of de grijze oogen ook soms
| |
| |
dat spotachtige lachje verrieden. Maar niemand scheen te luisteren, 't boeide geen mensch, de juffrouw had er wel uit kunnen scheiden, wanneer 't voorlezen der verzen niet op het vastgestelde werk-programma stond - en gelaten deed zij haar plicht. Tersluiks keek ze telkens even op haar horloge, het uur kroop om. Nu was 't nog vijf minuten ....
De deur vloog open.
Juffrouw Prior met de gecorrigeerde sommenschriften in de hand stond plotseling als een geestverschijning, met zeer geagiteerd gezicht voor de klasse.
Jeanne verschoot van kleur.
‘Daar heb je de bom!’ zei Jet.
‘Meisjes,’ begon de directrice haastig, ‘hier zijn jelui sommen, over 't algemeen zijn ze nogal goed,’ (een zucht van verlichting steeg op) ‘alléen zien de meeste schriften er slordig uit, dat van Noes Terhorst o.a.; jelui moeten ze kaften voor morgen. Ik heb 't werk van de vorige weken ook eens doorgekeken en ben blij bij 't meerendeel wat vooruitgang te zien.’
Juffrouw Verbeek herademde.
't Was een oogenblik stil - toen veranderde het opgewekte gezicht der hoofdjuffrouw in 'n grijns, en als een doodvonnis klonk 't Jeanne in de ooren:
‘En nu spijt 't mij erg, een zéér leelijke ontdekking te hebben gedaan, zóó leelijk als ik niet
| |
| |
dacht dat er op mijn school (dit mijn met vergeeflijken trots) ooit kon gebeuren....’
Nu kwam 't:
‘Henriëtte van Marle en Jeanne van Laer, ik verwacht jelui beiden, na schooltijd in het kamertje.’
Juffrouw Prior ging heen met een verpletterende blik op de beide schuldigen.
Er werd gebeld, 't was elf uur. Allen keken naar Jeanne, die als versuft, haar fijn wit zakdoekje in reepjes scheurde, zonder dat ze 't merkte; waar ze later spijt van had, en naar Jet die even verslagen had gezien, maar zich onmiddellijk herstellende, kalm aan juffrouw Verbeek vroeg:
‘Juffrouw hoe moet dat nu, nu moet ik blijven om twaalf uur voor u en voor juffrouw Prior allebei tegelijk. Gaat dat nou in éen moeite door?’
‘Natuurlijk niet,’ was 't koele antwoord, ‘dan blijf je om twaalf uur voor juffrouw Prior en om vier uur voor mij. Begrepen?’
‘Des guten viel zu viel,’ zuchtte 't slachtoffer met zoo'n komiek gezicht, dat zelfs Jeanne's bedroefde trekken zich even ontspanden.
Alle meisjes hadden de hoofden bij elkaar gestoken, wat er zijn kon, en eindelijk waagden zij het aan de betrokken personen er naar te vragen. Jeanne, opende den mond om 't heele verhaal in kleuren en geuren te vertellen, maar Jet voorkwam haar met een:
‘'t Gaat jelui allemaal geen lor aan! Houd je
| |
| |
mond Jeanne,’ waarna de belangstellenden weer aftrokken.
‘Lam hé?’ zei Noes.
‘Ooooo!’ jammerde Jeanne.
‘Nogal,’ zei Jet.
Het uur dat volgde ging in ongestoorde rust voorbij, onder den indruk van 't gebeurde. Jeanne, die zich zelf wel wát vrij kon pleiten, maar toch niet heelemaal, dacht met wanhoop aan de teleurstelling die de ontdekking aan haar ouders zou bezorgen, dat hun Jeantje, die er zich altijd op beroemd had, niet mee te ‘knoeien’, oneerlijk was geweest. Pa zou zeggen: ‘de heler is zoo goed als de steler,’ en dat was dan ook wel een beetje zóó. En juffrouw Prior, met haar gewone voortvarendheid zou niet eens vragen of Jet van Jeanne, of Jeanne van Jet had nageschreven en eenvoudig praten van ‘samen gewerkt’. En heimelijk hoopte 't model, dat ze 't maar wel vragen zou. Jet was eerlijk genoeg om 't te bekennen.... En helen was toch niet zóó akelig, als stelen.... Intusschen zat Jet, ook niet op haar gemak op een andere manier over 't geval na te denken. Dadelijk na de les vloog zij op Jeanne toe en zei:
‘Hoor eens, jij hebt om zoo te zeggen niets geen schuld, want jij bewees mij een dienst en ik was dus degene die er van profiteerde. Daarom zou 't onbillijk zijn als jij er ook voor invloog en daar ik je er in gewerkt heb, is 't ook aan mij je
| |
| |
er weer uit te helpen. Ik heb er 't heele uur over gedacht en nu weet ik er raad op. Luister nu goed: op alles wat ze vraagt, geef ik antwoord, ik zal 't heele verhaal uitleggen op mijn manier, en jij bemoeit je met niets. Alleen, als ze vraagt of 't zoo gebeurd is, dan zeg je ‘ja....’
‘Je gaat er toch niet om jokken? Zeggen, dat we 't niet gedaan hebben?’ viel Jeanne angstig in de reden, maar toch met een heerlijk gevoel er misschien nog zonder kleerscheuren af te komen.
‘Natuurlijk niet,’ zei Jet verontwaardigd en ging na 'n oogenblik denken voort:
‘Zie je, ik begin natuurlijk met te vertellen dat ik die som van jou heb overgeschreven, en dan verander ik zoo iets in de omstandigheden,.... stel 't wat anders voor, enfin, naar mijn bescheiden meening heb jij brave Hendrika er niets meer mee te maken. Jij hoeft alleen maar te beamen wat ik zeg, anders wordt 't hoe langer hoe gekker. Dus je belooft 't, hé?’
‘Ja,’ zei Jeanne vaag. Zij had er geen flauw idée van hoe Jet dat in zou kleeden, en was in haar doodsangst bereid op alles, wat maar kans op uitkomst kon geven, ja en amen te zeggen.
‘All right!’ riep Jet, ‘kom nu maar.’ Voorop ging ze, lang, krachtig, kordaat, de meest schuldige, en achter haar, weifelend, bevend van 't hoofd tot de voeten, met neergeslagen oogen kwam langzaam 't model.
| |
| |
In de gang stond een groepje meisjes te praten, waaronder Noes en Lien. Zij vormden een kringetje om een onbeduidend klein ding, met een gezicht of ze voortdurend iets vies zag. Zij heette Corry Berends en was de jongste dochter van een zeer gefortuneerd koopman.
‘Zeg Jet en Jeanne hebt je het gehoord,’ aldus klampte Lien het tweetal aan, Cor Berends' pa geeft 'n bal ter eere van hun zilveren bruiloft, 'n grootmenschen-bal, maar wij worden ook gevraagd, zes meisjes van onzen leeftijd, jelui tweeën ook, dol he? Morgen over veertien dagen, Vrijdag gaan de kaarten.’
Jeanne was door haar angst niet in staat naar waarde van dit vooruitzicht te genieten, toch dacht ze, gauw nog even, wat haar beter zou staan: wit of roze, op een bal. Arme Jet, zij behoefde zich geen illusie's te maken: Donderdag groote lijst, Vrijdag de invitatie's rond. En nu dit, van die som er nog bij, dit deed de deur toe. Oom van Marle behoefde niet lang te bedenken, welke straf hij zijn pleegkind op zou leggen!
En met een glimlach beantwoordde zei Lien's enthousiasme:
‘Ja erg leuk, kom Jeanne, kom nou mee.’
Na nog 'n hartelijken handdruk van Noes, die hen een: ‘sterkte kinders in de ure der beproeving,’ toewenschte, stonden zij voor het kamertje.
Dit kamertje was zóo klein, dat 't meer den naam
| |
| |
van hok verdiende. De weinige meubelen verdrongen er elkaar. Naast 't geel geverfde tafeltje stonden twee stoelen, éen voor de juffrouw, éen voor het slachtoffer, knie aan knie. Niet erg bevorderlijk voor 't pleizier van laatstgenoemde.
Jet klopte moedig, misschien harder dan noodzakelijk was, en Jeanne had een gevoel of ze bij den tandarts op stoep stond en aan de bel getrokken had.
't Duurde een oogenblikje: Entrez.
Jeanne haalde haar zakdoek al vast te voorschijn, ze had er een van Noes geleend omdat de hare zoo kapot was:
‘Ga jij eerst,’ smeekte zij.
Jet stapte binnen.
Juffrouw Prior zat aan het tafeltje met haar rug naar de deur en keek niet om. De bewuste sommenschriften lagen in de vensterbank. Jet wees er op, en Jeanne rilde.
De juffrouw vroeg niet of de visite soms wou gaan zitten, voor twee bezoeksters was 't meubileer niet toereikend. Zij bleven staan tegen den muur gedrukt. 't Was doodelijk stil, wel 'n kwartier lang. Jet, die eens gauw even wou kijken hoe laat 't was, liet haar horloge vallen. 't Brak gelukkig niet, maar gaf een harden plof. Juffrouw Prior keek om, met gefronste wenkbrauwen, Jeanne huilde haast en Jet had moeite niet in een zenuwachtig lachen uit te barsten. 't Was een plechtig oogenblik, toen 't hoofd
| |
| |
der school eindelijk opstond en zich geheel naar de schuldigen keerde:
‘Ik behoef jelui zeker niet te vertellen, waarvoor je hier komt,’ klonk 't koel, indrukwekkend, met 'n blik op de schriften in de vensterbank, ‘en ook niet dat ik ontzaglijk in jelui ben teleurgesteld. Ik had nooit zoo iets op mijn school kunnen vermoeden.’
Jet wou iets zeggen....
‘Probeer niet 't te ontkennen Henriëtte, ik vergis me niet, en je maakt 't er niet beter door.’
Maar Jet spak toch:
‘Ik wou niets ontkennen, 'k wou alleen iets zeggen, hoe 't gegaan is en 't is geen uitvlucht of 'n smoesje of zoo iets, want dat doe ik nooit.’
‘Gauw dan,’ gebood de directrice.
En toen zei ze 't, flink, met heldere duidelijke stem; alleen trilden haar neusvleugels en werd haar gezichtje donkerder gekleurd:
‘Wat u te zeggen hebt juffrouw, moet u alleen aan mij zeggen, want Jeanne heeft er niets mee te maken. Ik heb die som van Jeanne overgeschreven en zij wist er niets van, want ik heb haar schrift, gisteren, toen zij haar werk al af had, stil uit haar lessenaar genomen, de som overgeschreven en toen 't er weer ingelegd, zonder dat zij 't wist. Zóo is 't gebeurd.’
Ze had gauw achter elkaar gesproken, zonder haar oogen neer te slaan.
| |
| |
En Jeanne? 't Was of het kamertje met haar ronddraaide, 't was zóo onverwacht, zóo heel anders dan zij zich had voorgesteld. De tegenstrijdigste gevoelens dwarrelden door haar hoofd: een heerlijk gevoel van rust nu ineens alle schuld van haar was weggenomen, maar ook een gevoel van iets scheefs, van iets dat niet in den haak was. Jet had door dien éenen zin alles op zich genomen.... zij had ook eigenlijk alleen schuld.... en tòch.... 't Was voor haar nu zooveel erger geworden. O 't duizelde Jeanne! Zou ze 't zeggen dat 't niet zoo gegaan was?.... maar ze had Jet moeten beloven .... flink van haar om een vriendin ten koste van jezelf te willen helpen.... juffrouw Prior zou dat ook wel vinden.... Jeanne's arme, ongedecideerde natuur deed zich gelden, zij weifelde, weifelde, overwoog,.... de teleurstelling thuis, dat bal misschien, als 't pa erg in haar was tegengevallen! 't Vloog door haar hoofd....
‘Dat verandert natuurlijk,’ zei juffrouw Prior koud, ‘'k kon 't me ook al niet begrijpen van Jeanne; ik ben blij dat zij er tenminste de hand niet in heeft gehad. Van Jet had ik 't verwacht. Jij kunt heengaan, Jeanne. Nog even aarzelde Jeanne, héel even, toen bedacht ze met welk een verlucht gevoel zij straks buiten zou staan, en ze paaide zich zelf met de gedachte, dat 't voor Jet toch zooveel verschil niet maakte....
Toen de deur achter haar was dicht gevallen zag
| |
| |
de directrice Jet 'n oogenblik sprakeloos hoofdschuddend aan:
‘Wel Jet, wel Jet,’ herhaalde ze zacht, wat vind ik dat nu innig leelijk van je! Dat je werk van een ander meisje voor dat van jou door liet gaan, en dus de juffrouw bedroogt, was al zulk een blijk van een oneerlijk karakter, maar nu dit, het schrift van een vriendin stil weg te nemen en haar werk over te schrijven! Van een vriendin, waarvan je wel wist dat zij zich nooit voor unfaire dingen leende, Jeanne met haar lief oprecht karakter! 't Is al heel min van je, al héel min! Je begrijpt dat ik je nooit meer kan vertrouwen.’
Jet starend op een punt, telde in gedachten de twee rijen kleine zwarte knoopjes waarmee juffrouw Prior's japon gegarneerd was. Deze ging voort, Jet was aan acht en twintig genaderd:
‘Ik zal een briefje aan je oom schrijven, dat kun je meenemen, en van middag, van zijn handteekening voorzien, meebrengen. Je komt Woensdag middag van twee tot vier terug om die som vijf en twintig maal over te maken; en om twee uur straks zal je openlijk voor de heele klasse Jeanne excuus vragen, voor wat je haar hebt aangedaan!’ De directrice ging aan 't tafeltje zitten en schreef haastig een briefje aan den heer van Marle.
Jet had geen traan gelaten; bij die laatste straf glimlachte ze even. De juffrouw schreef dat aan zenuwen toe.
| |
| |
Zij gaf Jet 't briefje en zei nog: ‘Je moet voortaan ook altijd alleen in 'n bank zitten, want ik vertrouw je niet meer naast een ander. ‘Ga nu naar huis.’
‘Dag juffrouw.’
Er volgde geen antwoord, slechts een blik van diepe minachting, en Jet rende de gang door en de deur uit, met zulk een vaart, dat ze Jeanne, die buiten had staan wachten bijna omver liep:
‘Hemel ben jij daar nog! 't Is haast éen uur.’
‘O, Jet wat vind ik 't aardig van je, de heele schuld op je te nemen, en zoo flink, hoe durfde je! Zeg heb je 'n erg standje gehad?’
‘Neen niet erg,’ zei Jet kalm.
‘Straf?’
‘Ja 'n beetje, ik moet jou excuus vragen van middag.’
‘Mij?’ vroeg Jeanne verschrikt.
‘Ja jou, model, en Jet lachte geforceerd, om 't onrecht jou aangedaan, door stikum je schrift weg te kapen.’
‘Gut, noemde juffrouw Prior 't zóó?!’
‘Neen, niet in zulke verheven termen, maar 't kwam op 't zelfde neer. Verbeeld je ze heeft acht en veertig knoopjes aan haar japon, ik heb ze geteld, wat 'n troep, hé? Nou bonjour, 't wordt een aardige comedie, ik hoop dat ik op je genade mag rekenen,’ en Jet rende weg, 't briefje waarvan 't adres nog niet droog was, wapperde in den wind.
| |
| |
Toen Jet 's middags, 'n beetje vroeger dan gewoonlijk, omdat 't thuis na lezing van het bewuste briefje, letterlijk niet uit te houden was geweest, bij school kwam, stond de geheele klasse op een kluitje voor de deur, heftig te redeneeren, Jeanne, door Noes en Lien naar den afloop van 't geval gevraagd, had 't heele verhaal gedaan, onbewust van de twijfelachtige rol die zijzelve er in vervuld had.
De opinie's waren toen verdeeld, de meesten vonden 't flink van Jet, maar niet meer dan billijk, dat Jeanne er zoo was afgekomen. Noes en nog enkelen, dachten in stilte, dat zij, in Jeanne's plaats, 't zich niet zoo maar leuk aan zouden hebben laten leunen, en honderdmaal liever de straf mee zouden dragen.
Maar Maud van Eyghen stond met gloeiend gezichtje en flikkerende oogen vóor Jeanne:
‘Akelig, flauw, prullerig kind!’ barstte ze los, terwijl Jeanne verschrikt achteruit week:
‘Wat is dat voor 'n ellendige school hier, waar geen mensch je durft zeggen, hoe laf jij gehandeld hebt! En dat noem jij 'n vriendin van je, en je laat haar straf tienmaal, twintigmaal erger worden, omdat jij er dan onderdoor zoudt draaien! En van middag nota bene zou je je door die Jet, die zoo oneindig veel hooger staat, dan jij met je zoete gezichtje, nederig excuus laten vragen, alsof 't zoo hoorde. Neen, weet je hoe 't behoord had....’ hijgde 't opgewonden kind hartstochtelijk, ‘dat jij
| |
| |
gezegd hadt, dat je haar die som, toen ze haar na veel moeite niet begrepen had, hadt uitgelegd, en dat jelui ze toen samen gemaakt hadden. Dan hadt je er wat afgenomen! Dan hadt je ze geholpen, omdat ze een vriendin van je is, versta je! Dan hadt je gejokt hé, en o jokken is zoo leelijk! 'k Zou wel eens willen weten, hoe je dit dan nu noemt. Maar dat verzeker ik je, dat als jij niet gaat, oogenblikkelijk naar juffrouw Prior en je vertelt 't heelemaal zooals 't gebeurd is, dan.... dan.... nou dan zal je eens wat anders zien! Flauwerd!’
Er heerschte een benauwende stilte. Jeanne snikte erbarmelijk en Maud veegde zich woedend met haar zakdoek door 't gezicht. Lien sprong voor Jeanne in de bres. In haar hart was ze 't met Maud eens, maar zoo'n nieuwe behoefde dadelijk de lakens niet uit te geven; en kalm, als oudste van de klasse, antwoordde ze Maud:
‘Je hoeft zoo'n praats niet te hebben, je vergeet, dat je nog niet eens éen dag op school bent en je hoeft Jeanne niet zoo hard te vallen, want de beste stuurlui staan aan wal. Als zij aan had zien komen, hoe 't zou loopen, en ze er eens over had kunnen denken, zou ze misschien ook wel anders gehandeld hebben. En in alle geval had ze Jet moeten beloven haar niet tegen te spreken.’
‘'t Zou ook wat zoo'n belofte!’ Maud's bovenlip krulde zich minachtend. ‘Haar heele geweten had zóó in opstand moeten komen toen Jet 't zei, dat
| |
| |
ze die belofte wel vergeten zou hebben! Enfin, ze kan er nu pleizier van hebben....’
‘Je begrijpt, dat dát nonsens is, om daar nu nog mee aan te komen. Dan wordt 't hoe langer hoe gekker!’
‘Altijd beter half verkeerd, dan heelemaal verkeerd, enfin ik heb ze gewaarschuwd!’
‘Oooo!’ snikte Jeanne, ‘maar ik durf nu niet meer, ik weet niet wat ik moet zeggen....’
Jet stond opeens in den kring, ze had de helft van 't gesprek opgevangen:
‘Wat zeuren jelui toch,’ zei ze luchtig, ‘de sop is de kool niet waard, hoor!’
‘O Jet,’ jammerde Jeanne, ‘ze willen dat ik 't nou nog zal zeggen.’
‘Kind, ben je mal, bezwaar je met niks, ik heb 't standje al beet,’ troostte Jet vriendelijk, ‘zóo erg was 't ook niet. Jij kan er niets aan doen dus is 't heel billijk, nou. Huil toch zoo niet, je ziet er straks ontoonbaar uit, met die roode randjes aan je oogen!’
't Was het zwakke punt: haar uiterlijk schoon. Jeanne droogde haar tranen af. De bel ging reeds; de geheele klasse tegelijk vloog naar binnen in spanning wat er zou gebeuren. Jet ging met 't geteekende briefje naar het kamertje en reikte 't zwijgend over.
‘Wat zei je oom?’ vroeg juffrouw Prior.
‘Dat behoef ik niet te vertellen,’ zei Jet brutaal
| |
| |
en ging heen, de directrice verbluft achterlatende.
Jeanne was op haar plaats gaan zitten.
Met haar wijsvinger gebiedend uitgestrekt op Jeanne's bank stond Maud voor haar: ‘Dus zeg je 't, of zeg je 't niet?’
‘Gut er is al gebeld,... 't kan niet meer, ik....’ stotterde Jeanne.
‘Dus niet?’
‘Neen, och ik....’
‘Dan weet je wat ik gezegd heb,’ en Maud ging zitten, terwijl Jet neuriende binnenkwam:
‘Grand spectacle, concert varié! optreden van de dames H. van Marle en J. van Laer in een welsprekenden dialoog!’ annonceerde zij, en werd op 't bord geschreven, als zijnde schuldig aan Hollandsch spreken.
't Was handwerkles; alle meisjes waren bezig aan een klein hemdje, te groot voor een pop en te klein voor een kind, nonsens-werk waar geen sterveling plezier van had, volgens Noes, die beweerde liever den hongerdood te willen sterven, dan met naaien den kost te verdienen. Dat van Jet, lag meer onder de bank dan er op en zag als roet! Alleen Jeanne had 't hare al af, keurig, schoon, en werkte nu aan een dito broekje.
't Was altijd een rumoerige les, 't lag in den aard der zaak, en ditmaal bijzonder druk, daar ieder zich geroepen voelde haar opinie over het gebeurde van dien morgen aan haar buurvrouw mee te deelen.
| |
| |
Maud had haar bezittingen moeten verhuizen, en aan den anderen kant van de klasse nogal achteraan zich naast een bedeesd ziekelijk meisje geïnstalleerd, terwille van de eenzaamheid waartoe Jet gedoemd was.
En Jet declameerde: ‘Ich bin allein auf weitem Flur,’ en schikte zich gelaten in haar lot.
Na ongeveer tien minuten kwam juffrouw Prior binnen: de executie begon! Juffrouw Verbeek week zedig achteruit.
‘Meisjes,’ begon de eerste: ‘er is hier onder jelui allen één leerlinge (Henriëtte van Marle kom voor de klasse), die blijk heeft gegeven van zulk een leelijk, onoprecht karakter, dat ik jelui, die dagelijks met haar omgaat, daar niet onkundig van wil laten. Daarná kan ieder voor zich zelf oordeelen in hoever ze zich al of niet met zoo'n meisje wil bemoeien voortaan.’
Jet stond met haar armen op den rug gekruist naast juffrouw Prior, met een gezicht of 't haar koude kleeren niet raakte. Jeanne had het hoofd diep over haar werk gebogen; voelend Maud's scherpen blik onafgebroken op zich gevestigd, streed zij haar grooten strijd. Zou Maud van haar vergen dat zij nu nog....! Maar dat kón toch niet.... O, als Jet nu naar haar toekwam om excuus te vragen, 't was om door den grond te zinken, en tranen van schaamte rolden over Jeanne's wangen.
‘Van medelijden,’ dacht juffrouw Prior, en ging voort, duidelijk met grooten nadruk op elk woord:
| |
| |
‘Jet heeft het sommenschrift van Jeanne van Laer stil uit haar lessenaar weggenomen; een som overgeschreven en het schrift daarna weer op zijn plaats gelegd. Het aldus gestolen werk van Jeanne liet zij toen voor dat van haar zelve doorgaan! Ieder van jelui zal voelen, het door en door leelijke van dat stil wegnemen van werk van een vriendin zoogenaamd; en begrijpen dat Jet er de algemeene minachting voor verdient.
‘Jet ga naar Jeanne toe en vraag haar hier in 't bijzijn van ons allemaal, duidelijk verstaanbaar, vergeving voor wat je haar hebt aangedaan.’
't Bloed vloog Jet naar 't gezicht; 't was toch wel lam, als je 't niet gedaan hebt, zóo vernederd te worden.... Maar Jeanne was nu ook van alles af en zóo behoorde 't! en zich vermannend, aangegaapt door de heele klasse, ging ze naar Jeanne. Maar Maud was opgevlogen, en Jet terugduwende, hijgde zij heftig:
‘Je gaat niet! 't is te gek, je gaat niet!’ en plotseling, vóor iemand er iets van begreep, stond het vreemde kind voor de klasse en met een stem die trilde van woede riep ze luid:
‘Zeg jij 't Jeanne?! of ik zeg 't!’ en toen Jeanne in wanhoop met haar hoofd voorover op het nette broekje in tranen uitbarstte, keerde zij zich tot juffrouw Prior en zei duidelijk, zóo dat ieder het kon verstaan:
‘Juffrouw, ik weet wel dat ik de jongste ben
| |
| |
en nog geen dag op school, en dat ik geen één recht nog heb, me met de dingen hier te bemoeien, maar ik geloof, dat ieder mensch soms wel het recht heeft iets verkeerds te voorkomen, en daarom wou ik u zeggen wat Jeanne had moeten doen, als er wat meer fut in haar had gezeten....’ hier wachtte zij even.
‘O Maud niet doen!’ riep Jet smeekend; maar zij lette er niet op, en ging voort, terwijl ieder woord Jeanne door de ziel sneed:
‘Jet had die som van Jeanne overgeschreven 's avonds op de krans, in Jeanne's bijzijn en met haar toestemming, en dat is wel niet eerlijk maar dat gebeurt zoo dikwijls, al weet u 't misschien niet. En toen heeft Jet er dat leugentje op bedacht, om alle schuld van Jeanne af te nemen, al werd haar schuld dan ook tienmaal erger! Dien moed had ze, om zich zelf voor iedereen in een afschuwelijk daglicht te zetten, onverdiend, alléen om dat onbeduidende kind daar, dat beetje straf te besparen, en al schrijft ze nu nog honderd sommen van een ander over dan is zij daarmee toch nog eerlijker dan Jeanne, die zich dat allemaal maar aan liet leunen en haar mond hield! 't Spijt me dat ik 't heb moeten zeggen, maar ik had haar gewaarschuwd, en ik kán 't niet aanzien....!’
Maud hield op, snakkend naar adem, en Jet stond met gebogen hoofd en tranen in haar oogen, al ware zij de meest schuldige.
| |
| |
En juffrouw Prior? o 't was voor haar een heel moeilijke positie, en niet voor de eerste maal in haar leven bedacht zij zich, hoe verkeerd het was, den indruk van het oogenblik te volgen en de dingen niet eerst grondig te onderzoeken.
Na die gulle bekentenis van Jet, was 't niet in haar opgekomen, een oogenblik aan de waarheid ervan te twijfelen, en had zij alleen gedacht, hoe haar 't beste te straffen.
Men kon een speld hooren vallen. Maud ging met een tevreden: ‘ziezoo’ weer zitten en de directrice verzamelde haar gedachten en vroeg ongewoon vriendelijk:
‘Is dat zoo gebeurd Jet?’
En Jet met een zenuwachtig lachje zei eenvoudig:
‘'t Helpt nu toch niet meer of ik 't ontken, het spijt me erg dat Maud het gezegd heeft, en ze heeft er niet bij verteld, dat ik Jeanne had laten beloven, om alles te beamen wat ik zou zeggen.’ En terwijl ze naar Jeanne ging en het jammerlijkhuilende kind een zoen gaf voegde zij er hartelijk bij: ‘Huil er niet zoo om, Krediet, ik vind 't ook lam.’ Zij ging terug naar haar plaats en nam als ware er niets gebeurd het hemdje weer op.
Juffrouw Prior liet een glas water halen voor Jeanne, die letterlijk een zenuwtoeval had en zei op een toon die 't arme model nog nooit tegen haar gehoord had:
‘Jeanne stel je niet zoo belachelijk aan, asjeblieft,
| |
| |
schei uit met dat gehuil anders kan je de klasse uitgaan, en om vier uur moet je blijven, tot alle meisjes weg zijn, dan kom ik bij je. En Jet moet ook even op mij wachten.’
De directrice verdween, blij dat zij met goed fatsoen weg kon gaan.
Toen zij vertrokken was, barstte Noes in een enthousiast: lang zal Jet leven! los, hetgeen haar strafwerk bezorgde, en ging Maud zonder er over te praten, weer op haar gewone plaats zitten en drukte Jet hartelijk de hand. Juffrouw Verbeek wist niet goed of zij 't verbieden zou, en zweeg maar.
Jeanne herinnerde zich nog lang daarna dezen dag als een van de akeligste uit haar schoolleven.
|
|