| |
| |
| |
Goed-Heiligman
Letje wist....
Rechtop in haar ledikant je zat ze, gesponnen in vertwijfeling. Als een versche ramp was het, met het rinkelen van de eerste bel, gevallen op haar droom van verwend kind. De bel der ontroeringen, die op eiken 5en Decembermorgen Letje placht te wekken in een dageraad van verwachtingen. En die al heur tooverklank verloren had.... sinds zij zoo beschamend wijs geworden was.
En terwijl ze in de schemering haar bloote beenen over den bedrand beurde, glibberde over het kil linoleum naar den schoorsteen, en daar neerstreek in de dooien van haar stijfgesteven nachtpon, ondermijnde iet geheim, dat geen geheim meer was, alle natuurijke voorpret in den jaarlijkschen ontdekkingstocht.
Haast met haar figuur verlegen was ze, terwijl haar handjes, als alle jaren, tastten naar den schoen.... Haar hooge rijglaars, daar den vorigen avond met Mama te goeder trouw geplaatst. Diep in het bolle laarsbeen doken ze.... Maar haar hartje klopte toch nog... Jawel, hoor, het hooi was er weer uit, de suiker- | |
| |
beestjes lagen er weer in. Weg het hooi, tot het laatste sprietje opgegeten door het paard van St. Niklaas, het lekkers door Piet den knecht erin gelegd. Zóó ten minste verluidde het, zoo lang Letje leefde. In hoeveel droomen had ze de zwarte hand zien schimmen door het schoorsteengat! Hoe was ze er allengs mee vertrouwd geraakt! De hand van Piet, de baard van St. Niklaas, de witte manen van het paard, het waren de blinkende toppen van elken 5en Decembernacht. Met bovenmenschelijke inspanning had ze immer getracht zich wakker te houden om den hoefslag van het paard in de dakgoot te hooren met haar eigen ooren. Want of Mama nu al aan het ontbijt vertelde hoe vriendelijk St. Niklaas geweest was, hoe moe en dorstig het paard, dat ook gretig in het hooi had gehapt.... gelukt was het Letje nooit, in het warme kuiltje van haar kussen knipten de oogen als dekseltjes dicht. En thans, dezen jongsten nacht.... wraakzuchtig fijn geknepen had zij ze, de wimpers op een kluwtje en haar neus gerimpeld als een oud appeltje. Want nu wilde ze niet eens meer luisteren, nu ze er immers alles van wist. Dat St. Niklaas: Ma, Pa, en Oma was. En dat er geen Piet bestond, en geen paard, en geen zak. Dat ze het allemaal maar verzonnen hadden. Ook van de roe.
-------------
Uit een boek, dat ‘de Heilige van Spanje’ heette, was het Letje geopenbaard, door Marie de kindermeid, die haar 's Zondagsavonds vóórlas uit vrome
| |
| |
en deftige boeken, waarvan ze niet altijd alles begrepen. Marie nog minder dan Letje, wijl het lezen op zichzelf, met inachtneming van komma's en punten, haar maagdelijke vermogens dusdanig in beslag nam, dat de zin van het verhaal in dit donker gedrang wel een weinig verloren moest gaan. Maar Letje, die slechts te luisteren had, strak-volgend Marie's rooden vinger langs de lijnen van gedrochtelijkheid, Letje had den gevaarlijken zin van ‘de Heilige van Spanje’ slim gevat. En toen ze eenmaal lont rook, het bedrieglijk samenstel doorzag, volledig begreep, dat Sint Niklaas dood was, al wel duizend jaar, zoo dood als Betsij de kraai, die vader den vorigen zomer achter Oma's koetshuis, diep onder den grond, begraven had, was ze Marie met de wreede waarheid pardoes op het lijf gevallen, had der onbevangen lezeres het geheim in kleuren en geuren ontfutseld. O, wel met bevend hart en het drukkend besef eener ongeoorloofde daad, het vaag bewustzijn dat ze om zoo te zeggen de natuur geweld aandeed, Mama en Papa afviel, hen, als menschen die weleens jokten, prijsgaf aan de afkeuring der dienstmaagd.
Terwijl Marie, den omvang van het verraad eindelijk bevroedend, evenmin op haar gemak bleek, en snel met Letje één lijn trok: ‘Je houdt je mond, hoor! dat ik het je verteld heb; je doet maar net....’
En in dien poel van ongerechtigheid had ze Letje gelaten. ‘Je doet maar net....’ Dat woog Letje, dat was.... iets nog veel ergers dan jokken. Want jokken, dat doe je ineens, en dan was het gebeurd.
| |
| |
Maar dit onuitsprekelijke duurde voort, vertoonde zich elken dag in een anderen vorm, groeide naar den vijfden December, als naar den dag des oordeels.
Hoe dichter de vergelding naderde, hoe minder zij Marie, haar medeplichtige, durfde aanzien, en het zweet brak haar uit wanneer Oma, op de haar eigen langdradige wijze, de deugden van den goeden Sint in den familiekring zat op te vijzelen! Wat ook die Oma jokken kon! Nog Zondag aan het eten zei ze tegen Mama, met een schuin oog naar Letje, die al haar soep over den lepel beefde: ‘Ik heb een brief van Sint Nikolaas gekregen. Hij vraagt, of Letje van 't jaar goed heeft opgepast, of alle nageltjes aan haar vingers bleven, en of de jongste pop geen nieuwe wintermantel noodig heeft?’
Och, en aan dien wintermantel zag Letje, toen ze 's avonds onverhoeds binnenkwam om goeden nacht te wenschen, Oma en Mama samen zitten naaien. De lapjes bont hadden ze gauw onder de tafel gestopt, maar Oma's mof, als een gevild konijn, waar witte watten uitpuilden, was er bovenop blijven liggen, als het bijkans levend bewijs.
Letje wàs blij voor Alegonda, dat ze een nieuwen wintermantel kreeg, om mee uit te gaan als er sneeuw lag, en vooral omdat er zoo iets zalig zachts als het vel van Oma's mof aan werd gespendeerd. Maar de wijze waarop Alegonda aan den mantel kwam.... die was voor Letje's geweten schier onteerend. Te meer nu Oma, die lieve oude Oma, in dit bedrog de hand had, er, welbeschouwd, de hoofdrol in vervulde.
| |
| |
Met aandacht had Letje naar Oma's voorhoofd getuurd, of daar dan eindelijk niet, tusschen de grijze haargordijntjes, in vurige letters het verlossend woord te lezen zou zijn? Doch ook het geloof in dit natuurverschijnsel begaf haar op den duur.
En om daar dan, pal in het vizier van de mof, op Oma's vraag: of ze St. Niklaas dan maar terug zou schrijven dat Letje haars inziens wel een kleine belooning verdiend had? nog te moeten antwoorden: ‘Als 't u blieft, Oma.’ Met meer dan neergeslagen oogen, een koraalrooden blos over haar geheele lijfje, had Letje er dit jawoord uitgebracht. En de gedachte om, kome ervan wat wilde, nog vóór den vijfden December aan Mama te biechten, dat ze, o heusch bij ongeluk, het wist.... was in den nacht van Zondag op Maandag in Letje's kokend hoofd gekiemd.
Maar Marie, Marie, die toch al zoo stuursch keek, het haar nooit vergeven zou.... En de slag, de slag voor Mama, die met zooveel ijver aan den mantel naaide, om van de ontgoochelde Oma niet eens te spreken!
Den volgenden morgen, bij daglicht, waagde ze het niet. En den daarop volgenden, nadat ze zich met haar leed dik in de dekens had gerold, durfde ze nog minder, en eindelijk was het de vierde.... Mama, Papa, en Oma duchtig in de feeststemming, oververvuld van Sinterklaas, Piet en het paard. Of ze niet op konden houden juist daarover in Letje's tegenwoordigheid te spreken, of ze 't er om déden. De voorgenomen bekentenis nam onder deze omstandigheden
| |
| |
den omvang van een catastrophe aan. Het werd een worsteling tusschen eigen- en naasten-liefde, tusschen de waarheid, die bovenal gaat, en de wellicht nog daarbovenuit rijzende leugen....
's Avonds sloeg mama de piano open en zong met haar lieve, heldere stem:
‘Zie ginds komt de stoomboot
‘Zing je niet mee, Let?’
Zij brengt ons St. Niklaas....
Letje, met starende blikken in het kaarslicht, ademde diep.
Zijn knecht staat te lachen....
‘Kom Let, ben je 't vergeten?’
En heelemaal murw viel Letje bij:
Wie zoet is krijgt lekkers,
Stout.... och, stout was Marie, was Letje, was eigenlijk ook Mama, en Papa.... en zelfs Oma....
***
Letje grabbelde de suikerbeestjes uit haar laars en stak gedachteloos een safraangeel schaap in haar mond. En toen klopte ze de laars onderstboven op de kachelplaat uit, om zich te vergewissen, dat er niets
| |
| |
meer in den teen zat, en kroop, koud en bedrukt, met vollen mond en kleverige handen in de veiligheid der dekens terug. Want beneden mocht ze nog in langen tijd niet komen, niet vóór Marie ten tweeden male verscheen om haar te roepen, al zat ze ook uren, gewasschen en aangekleed, te bibberen op de trap. Ze wist het immers van alle vorige jaren: eerst moest het geheim beneden klaar zijn, de tafel met de presenten, door Piet - in het salon - opgetuigd. De trapjestafel uit de serre nam hij er altijd voor; de bloempotten werden er dan naast gezet en er kwam een wit tafellaken overheen. Letje overpeinsde, dat ze het liefst een doosje met kraaltjes had en meende dat ze dit wel krijgen zou ook. En in deze, toch wel lieve illusie, terwijl de suiker tusschen haar tanden knerpte, verloor de dag iets van zijn verschrikking, herademde zij. Doch met Marie, om kwart vóór acht, kwam de gerechtigheid weer binnen. Marie en de Heilige van Spanje, die waren, om zoo te zeggen, één.
Uitermate stuursch deed Marie nog bovendien. ‘Dat gebel de heele morgen!’ zei ze.
Als een offer liet Letje zich kleeden voor het feest, geen woord sprak ze. En met het geheele menschdom raakte ze in verlegenheid toen Marie, stel je toch voor, Marie, die haar zelf verteld had dat er niets van-aan-was, den schoen van onder den schoorsteen aan Letje's voet rijgend, doodleuk opmerkte:
‘Het paard van St. Niklaas heeft het hooi schoon opgegeten.’
Met verachting keek Letje haar aan. En ze maakte,
| |
| |
door onverhoedsche beenverdraaiingen Marie het rijgen zoo lastig als ze maar kon.
Nadat ze - ‘Nou mot je wachten, je weet wel’ - was heengegaan, bleef Letje besluiteloos. Haar post op de bovenste traptrede, waar zij in ongeduld het sein tot den aanval placht te verbeiden, ook deze tribune leek haar aantrekkelijkheid te hebben verloren. Zij hing tegen het raam en beet het laatste knarsende speculaasje met lange tanden. Aan den overkant der straat liep Gijs, de koetsier van Oma, met een groote, toegedekte mand. Nu stak hij over. - Rrrring! ging de bel.
O, Letje kon dit beklemmend leed niet langer dragen! Ze moest naar beneden, naar Mama. Mama, die altijd alles begreep, beter dan eenig ander ook dit ongeluk... Al waren ze boos! Al kreeg ze dan niets... geen kraaltjes, en den wintermantel ook niet. Alegonda moest het dan nog maar een seizoen zònder stellen. Het duizelde Letje, de gevolgen van haar daad waren onafzienbaar. Ma, Pa, Oma, de heele wereld tegen haar. En Marie! Zij had een gil kunnen geven toen Marie, in levenden lijve voor de tweede maal dien morgen vóór haar stond:
‘Je mag komme.’
En dorst zelfs niet zuchten. Gelaten volgde ze, het was haar noodlot, met lood in de rijglaaren, die klotsten naast den looper over de naakte traptreden. Ring! ging weer de bel. Twee maal.
‘Neen,’ grinnikte Marie, ‘dat is de slager maar.’
| |
| |
Letje kende het woord ‘schijnheilig’ niet, maar ze vond Marie... àkelig. En ze voelde zich eenzaam... eenzaam... het doelwit van een samenzwering tennaaste-bij.
Stilletjes, door de suite, de witte deuren wijduiteen, betrad Letje het salon. De groote haard vlamde en de zon scheen door de vitrages. In het midden, onder de gouden lamp, die met al haar lange glaasjes rinkelde, stond de trapjestafel, blank en beladen met dingen van allerlei kleur. Aan den eenen kant: Ma, aan den andere: Pa, en bovenop: Alegonda in haar nieuwen wintermantel.
Letje knipte, zàg dadelijk het doosje met kraaltjes, een veel grooter dan zij verwacht had. Onder glazen deksel een korreling van blauw en granaat.
‘O,’ zuchtte ze, keek van Mama naar Papa, en van Papa naar Mama. Als alle jaren waren ze daar.... met hun drieën.... Papa tilde haar op, hoog boven zijn hoofd, tot in de gouden takken van de lamp en kuste haar. En nadat ze met een bons weer op den grond was gezet, nam Mama haar bij de hand, al haar koude vingers diep in het warme holletje, en trok haar naar de prachtige tafel, en wees aan: ‘Dit pakje had St. Nikolaas bij tante Lize bezorgd, dat had Piet bij oom en tante van de Lange Haven afgegeven. En dit.... en dat.... De mantel, die Alegonda droeg, zag Letje wel? met een kraag van heusch bont, die kwam van Oma!’ Sprakeloos knikte Letje in Mama's stralend gezicht, in haar
| |
| |
oogen vol liefde.... Neen, tegen zooveel geestdrift.... Wat had ze ook weer.... gedroomd? Sint-niklaas, èn Ma, èn Pa, èn Oma.... en tante Lize er nog bij.... En wat een presenten!
Papa liet het orgeltje, dat aan tante Lize had toebehoord en bij deze gelegenheid in Letje's handen overging, een lustig liedje spelen. Mama hielp met de vloeipapiertjes.
Een geur van zoete vertrouwelijkheid, van chocola en marsepein, hing om het altaar van den goeden Sint. Verbeeld-je, een bad met een kraantje, en een bloot kindje erin, en een zakdoek met een L.... Letje....
‘Zie de maan schijnt door de boomen....’ draaide Papa. Als een engeltje zong het doosje, waar het orgeltje in zat. Het was alles wel heerlijk, wel heerlijk....
Toen kwam Marie binnen, met een allervriendelijkst gezicht, en onder haar schort, dat zeer schoon was en bol stond, iets.... iets dat bewoog. Voorzichtig dook haar hand, als onder een doopkleed, uit. En tusschen den dikken duim en wijsvinger kneep: een zwart fluweelen kopje met git-oogjes en een gelen, happenden bek.
Betsy! Een nieuwe Betsy. - Of.... of misschien toch.... de oude.... van achter het koetshuis? Een snik ontlastte Letje. Ze verdween haast in Mama's rok. De Heilige van Spanje, en de oude Bets....’
-------------
Il est avec le ciel des accommodements!
|
|