Rhetorica, dye edele const van welsegghene
(1553)–Jan van Mussem– Auteursrechtvrij
[Folio 36r]
| |
ALs den verweerder het fayt kent, als in hem seluen niet goet. Maer wil hem met eenighe andere saken defenderen, dit geschiet in vier manieren. Ten eersten, bi comparatien, om meerder quaet te beschuddene. Ten tweeden alsmen het fayt kent, maer eenen anderen dye schult te laste legt. Ten derden, alsmen betoocht dat niet bi willens noch bedochtens raets, ghedaen es. Maer bi nootsakelicheyt, of bi ignorantie, dats onwijsheyt, of bi onghelucke. Ten vierden alsmen simpelijc bidt om gratie. Wij sullen nv van elck bisondere breeder spreken. |
|