4 maart.
Maar -- zouden we wel accorderen! Dit is de vraag - een vraag die niet minder gepast is omdat ze gedaan wordt door elke keukenmeid in een nieuwe dienst. Ik houd u voor trouw, mijzelf ook. Dat heet: trouw aan de indruk onzer jongelingsjaren. Maar is het nu niet de grote kwestie of ik en gij trouw zijn gebleven aan onszelf? Of gij de Kruseman zijt van toen, en ik wat gij toen in mij meendet te zien?
Over het geheel ligt de grond van elke genegenheid niet in de hoedanigheden van een bemind voorwerp, maar in onze eigen behoefte om lief te hebben. 't Is de oude historie van de man die kersen at met een bril op de neus, met het verschil alleen dat hij zich willens en wetens fopte, -- en dat ons die bril wordt opgezet door de lieve optimisterij van een liefhebbend hart. O wat heb ik veel brillen gedragen van die soort.
Men is bekoord door iets ideaals. 't Is of de Natuur zei: ‘ja, lieve mensen dat mag ik je niet geven, maar ik zal dat artikel mijner Instructie ontduiken door u, enige levensjaren althans, - de kersenbril op te zetten.’ 't Is lief van de Natuur - maar waartoe dan later zo wreed. ---
Zie je, ik ben nu maar bang dat ik u of gij mij een kleine kers vinden zult.
Maar gesteld eens wij hadden over de bril heen gekeken, en ons gevrijwaard voor optisch bedrog, - dan nog kom ik terug op de keukenmeidsvraag: zullen wij wel accorderen? Zijn wij niet bedorven voor elkaar? - Is het te verwachten dat te veel wrijving aan de ene kant - te weinig misschien aan de andere kant, - ongelijke wrijving zeker, - de beide delen altijd beletten zal ooit weer een goed geheel te vormen? Dat zou hard zijn. Maar geen ellende voor de tijd. Ik zal komen als ware 't niet zo; - ontvang me als ware 't niet zo!
‘Gij kunt het nalezen dáár in mijn dagboek’ of ik heb liefgehad; - & ‘Genie is boven 't lot’. Achter die beide citaties van Dekker heb ik gezet: straks krijg je 't.