aant.
O wat schreef ik gaarne voor 't publiek, wanneer ik maar iemand had die het ‘grove werk’ voor mij deed! Ik meen niet alleen het ambachtelijke van Hugo de G. maar ik bedoel dat tweede ambacht, het letten op taal, stijl enz. - Wat gaan er een aantal idees verloren terwijl men een zin rondt, een hardheid schaaft, --
(hrdhdschft (Van schaven gesproken! Zie je wat ik bedoel?))
En zo iemand zal ik nooit vinden. Dat kan niet. Elke boer wil keizer zijn, dat heet: hij klaas - wil keizer zijn, maar met behoud van identiteit.
Zo ook geef ik mijn stijl niet weg, want mijn stijl, - dat ben ik.
Als 't nodig is om den brode, kan ik schrijven juist als anderen of nagenoeg, maar dat vermoeit mij.
Dertien jaren zal 't wezen als gij deze ontvangt, of langer nog.
(Zou je nu kunnen geloven dat ik daar een kwartier heb zitten nadenken, over die 13 jaren, meenje? Neen over dat ‘langer nog’. Dat wil nu eenvoudig zeggen dat de lm. ons Menadoërs weinig baat, dewijl er meermalen maanden verlopen zonder gelegenheid naar Java.)
En dáárover dacht ik na hoe dat misérable ‘langer nog’ mij gehinderd heeft in de stemming waarmede ik begon: ‘dertien jaren!’
Ik voelde, omgreep de indruk van die tijd, - ik stond klaar u die mede te delen, ik zocht naar een woord, een klank dat die (o, dat 2e ambacht) dien indruk in u kon overgieten.
Men giet geen indruk. O, eens voor al, want anders zou ik telkens stuiten, maak die gekheden in orde.
Nu dan, en ik stuitte op, werd gestoord door -- (Dat op en door heb ik mooi beredderd. 't Is een klaar bewijs dat ik uit mijn stemming ben. Het doet er niet toe.)
Dat nadenken over die verdrietige schaarste aan gelegenheid